31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Nr. 595 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 juli 2017

In mijn Voortgangsrapportage Aanpak Regeldruk Onderwijs 2015–2016 van 15 november 2016 heb ik u geïnformeerd over de wijze waarop ik werk aan vermindering van administratieve lasten voor hogescholen en universiteiten.1 Specifiek aandachtspunt daarin vormen de lasten die voortkomen uit het werk van de organisaties die samen verantwoordelijk zijn voor de externe beoordeling van het hoger onderwijs: de inspectie van het onderwijs (inspectie), de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO), de Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs (CDHO) en (tot en met mei 2016) de Reviewcommissie Hoger Onderwijs (RCHO). In mijn visie op bestuurlijke verhoudingen heb ik eerder aangegeven dat deze organisaties dienen samen te werken als ware het één organisatie.2 In deze brief informeer ik u, conform mijn toezegging, over de stappen die ik in de afgelopen periode heb gezet, samen met de desbetreffende organisaties.

Instellingen zijn zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van onderwijs en onderzoek. Ze maken die verantwoordelijkheid waar binnen de kaders die de Wet hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek stelt. Het hoger onderwijs in ons land is van goede kwaliteit. Ik heb alle reden in mijn beleid uit te gaan van vertrouwen in instellingen en eigenaarschap voor professionals. Op die manier kunnen studenten en professionals tot hun recht komen, ieder in hun eigen rol.

In de afgelopen jaren heb ik belangrijke stappen gezet om vertrouwen en eigenaarschap verder handen en voeten te geven. Zo wordt het accreditatiestelsel meer gedereguleerd vormgegeven, komt er meer ruimte voor instellingen bij het macrodoelmatigheidsbeleid en zijn de checks and balances voor de governance van instellingen versterkt. Over deze aanpassingen in het beleid voor hogescholen en universiteiten ben ik op verschillende momenten met u in debat geweest, of zal ik wellicht nog met u spreken. Ik denk daarbij bijvoorbeeld aan het Wetsvoorstel Accreditatie op maat (Kamerstuk 34 735).

De eigen verantwoordelijkheid van instellingen laat onverlet dat binnen ons stelsel voor hoger onderwijs externe beoordeling en advisering onmisbaar is. Deze functie wordt vervuld door de NVAO, inspectie en CDHO die elk hun onderscheiden taken en rollen hebben en houden. De taakopdrachten van de organisaties zijn complementair aan elkaar en kunnen worden samengevat als «externe beoordeling en advisering». De NVAO heeft als hoofdtaak de kwaliteit van de opleidingen te beoordelen, de inspectie ziet toe op naleving van wet- en regelgeving en op de financiële recht- en doelmatigheid en de CDHO adviseert mij over macrodoelmatigheid van het bekostigde onderwijsaanbod. Verder heeft de RCHO in de afgelopen vier jaar de plannen voor en de realisatie van de prestatieafspraken beoordeeld, inclusief de kwaliteitsverbetering en profilering die daaruit voortvloeide. De Reviewcommissie was tijdelijk ingesteld en bestaat inmiddels niet meer. Als beoordelende organisaties binnen het hoger onderwijsstelsel hebben de NVAO, inspectie en CDHO de verantwoordelijkheid nauw samen te werken en de externe beoordeling van hogescholen en universiteiten effectief te organiseren met als doel de beoordelingslast voor instellingen te verlichten.

Samenwerkingsnotitie

Inspectie, NVAO en CDHO hebben in de praktijk een belangrijk aandeel in de feitelijke realisering van mijn uitgangspunt meer te willen werken vanuit vertrouwen in instellingen en professionals. NVAO en inspectie werken al geruime tijd samen en hebben die samenwerking vastgelegd in een protocol. Als reactie op mijn ambitie de lasten voor instellingen verder te verlichten hebben deze organisaties samen met de CDHO de handen ineen geslagen om tot verdergaande samenwerking te komen. De bijgevoegde notitie is de eerste belangrijke stap naar lastenverlichting3.

In de samenwerkingsnotitie beschrijven de organisaties wat hun samenwerking gaat betekenen voor de instellingen, de studenten en de politiek. Ik vat samen. Instellingen krijgen te maken met eenvoudige en efficiënte procedures. Onderzocht wordt of het mogelijk en functioneel is om daartoe één loket in te richten. Onnodige bureaucratie zal worden tegengegaan en dubbele bevragingslast worden voorkomen doordat niet de instellingen de verbindingen tussen de verschillende procedures moeten maken, maar de drie organisaties daar in onderling overleg zelf voor zorgen. Bovendien vindt (stelsel)onderzoek zoveel mogelijk plaats als bureauwerk, op basis van bestaande informatie en waar mogelijk op basis van gezamenlijke definities en kengetallen. In overleg met OCW en DUO wordt bezien of het mogelijk en wenselijk is uiteindelijk te komen tot een centraal «datawarehouse» op basis waarvan eenduidige informatie beschikbaar komt over het hoger onderwijs. Studenten zullen door de intensivering van de samenwerking tussen NVAO, inspectie en CDHO er volgens deze organisaties uiteindelijk van profiteren dat ontwikkelingen bij instellingen of breder, in het stelsel, eerder kunnen worden gesignaleerd en indien nodig daarop wordt ingespeeld. Daarnaast zullen analyses van de organisaties beter toegankelijk worden gemaakt en behoren doorverwijzingen of ondoorzichtige procedures bij klachten tot het verleden. Voor de samenleving / het parlement levert de samenwerking gezamenlijke (stelsel)rapportages op over het hoger onderwijs, en nauwe samenwerking wanneer interventies bij instellingen noodzakelijk zijn.

Instellingen, studenten en de samenleving centraal

Ik ben blij dat de drie organisaties de handschoen hebben opgepakt. De beoordelende organisaties nemen het perspectief van de instelling, de student en de samenleving als het ijkpunt bij de uitvoering van hun (wettelijke) taken en doen dat waar relevant in nauwe onderlinge samenwerking. Bij deze aanpak staat niet de taakopdracht van de organisaties centraal; centraal staat en moet staan de betekenis van en belasting door hun externe beoordeling en advisering voor instelling, student en samenleving. Met deze aanpak staat bij de afzonderlijke organisaties en in hun samenwerking het gezamenlijk doel van hoogwaardig, toegankelijk en doelmatig hoger onderwijs voorop. Zo ontstaat voor instellingen ruimte verantwoording en opbrengsten van in- en externe beoordeling te integreren in de eigen kwaliteitscultuur. Het werk van de externe beoordelaars kan dan complementair zijn aan het interne toezicht van de instellingen. Dit is het eindbeeld waarnaar ik streef. De eerste stap die nu door de organisaties wordt gezet beschouw ik als «no regret», want noodzakelijk voor het centraal stellen van het perspectief van instellingen, studenten en de samenleving. Met NVAO, inspectie en CDHO zie ik de notitie dan ook als een «startpunt» in het streven naar dit eindbeeld.

De organisaties zullen hun notitie uitwerken in een plan van aanpak. Het gaat dus niet om structuuraanpassingen, maar om structurele samenwerking, met inachtneming van ieders onderscheiden rol en verantwoordelijkheid. In het kader van de uitwerking spreek ik met de NVAO, inspectie en CDHO af dat zij dat zullen doen in nauw overleg met de VH, VSNU, studentenorganisaties en met DUO en OCW. Ik zal daarbij de vinger aan de pols houden in het periodieke overleg dat ik vanuit hun eigen rol voer met organisaties en koepels van hogescholen, universiteiten en studenten. Medio 2018 maak ik samen met de NVAO, inspectie en CDHO een eerste balans op van de opbrengsten van deze aanpak. Uitbreiding van het huidige samenwerkingsprotocol tussen de NVAO en inspectie met de CDHO zou een logisch gevolg kunnen zijn.

Ten slotte

Ik heb de afgelopen jaren erop ingezet de sturingsrelatie tussen overheid en instellingen meer vorm te geven vanuit vertrouwen in instellingen en in de mensen die elke dag weer werken aan uitdagend onderwijs en relevant onderzoek. Daarvoor is een evenwichtige inzet van wettelijke kaders voor de kwaliteit, toegankelijkheid en doelmatigheid, inclusief de interne governance van instellingen en van (kwaliteits)afspraken met instellingen over de ontwikkelingsrichting voor het hoger onderwijs van groot belang. Voor een goede basis voor de relatie tussen overheid en instellingen is vervolgens noodzakelijk dat de externe beoordeling aansluit bij de interne kwaliteitszorg door instellingen en plaatsvindt in de context van dat streven naar evenwicht tussen eigenaarschap, vertrouwen en sturing. Instellingen, studenten en samenleving moeten er op kunnen vertrouwen dat de organisaties die een taak hebben in de beoordeling van instellingen nauw samenwerken en er alles aan doen de verantwoordingslast tot het hoogstnoodzakelijke te beperken. Deze inzet van NVAO, inspectie en CDHO is daarbij een belangrijke stap.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker


X Noot
1

Kamerstuk 29 546, nr. 26

X Noot
2

Kamerstuk 31 288, nr. 471

X Noot
3

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven