31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Nr. 588 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 juni 2017

Bij brief van 16 mei 2016, heeft u aan mij en de Minister van Economische Zaken het verzoek van het lid Beckerman overgebracht zoals dat is verwoord in de Regeling van werkzaamheden van 16 mei jongstleden. In de Regeling van werkzaamheden is gesproken over een rapport van Changerism dat gaat over banden tussen de fossiele industrie en de Rotterdam School of Management. In het stenografisch verslag is aangegeven dat er een dertigleden debat wordt gepland nadat op het verzoek is gereageerd. Met deze brief ontvangt u de reactie op het verzoek.

Academische vrijheid en wetenschappelijke integriteit

Samenwerking tussen bedrijven en universiteiten is in algemene zin positief en onderdeel van de drie belangrijkste ambities voor 2025 die geformuleerd zijn in de Wetenschapsvisie:

  • 1. De Nederlandse wetenschap is van wereldformaat.

  • 2. De Nederlandse wetenschap is meer verbonden met de maatschappij en het bedrijfsleven en heeft maximale impact.

  • 3. De Nederlandse wetenschap is ook in 2025 een broedplaats voor talent.

In een eerste reactie op het rapport van Changerism en berichtgeving op het journalistiek platform Follow the Money heb ik dan ook het volgende aangegeven.

Universiteiten kunnen zelf bepalen wat zij onderzoeken, wat zij onderwijzen en ook met wie zij samenwerken. Universiteiten hebben hierbij de vrijheid om dus ook met het bedrijfsleven samen te werken. Vrijheid impliceert tegelijkertijd ook verantwoordelijkheid voor het naleven van de beginselen van integriteit.

Voor het vertrouwen in de wetenschap is het essentieel dat de principes van eerlijkheid, zorgvuldigheid, betrouwbaarheid, controleerbaarheid, onpartijdigheid en onafhankelijkheid worden nageleefd. Dit zijn niet voor niets de principes die door de wetenschappelijke gemeenschap zelf zijn vastgelegd in de Nederlandse gedragscode wetenschapsbeoefening.

Een ander voorbeeld van zelfbinding en zelfreinigend vermogen is het onafhankelijke adviesorgaan Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (LOWI) dat is ingesteld door de KNAW, NWO en VSNU. Het LOWI adviseert instellingsbesturen over mogelijke schendingen van wetenschappelijke integriteit, nadat de instelling zich eerst zelf over de mogelijke schending heeft gebogen.

Verder heb ik afspraken gemaakt met universiteiten dat ze kenbaar moeten maken welke nevenfuncties onderzoekers hebben. Voor de transparantie en het vertrouwen in de wetenschap is bovendien essentieel dat er transparantie is over wie bepaald onderzoek financiert. Dat heb ik meerdere malen duidelijk gesteld, ook in debatten in de Kamer en afgesproken met de instellingen.

Academische vrijheid die nauw samenhangt met de vrijheid van meningsvorming en meningsuiting speelt derhalve een cruciale rol in het geven van onderwijs, het ontvangen van onderwijs en het doen van onderzoek. Docenten, studenten en onderzoekers hebben de vrijheid bij het geven of ontvangen van onderwijs dan wel het verrichten van onderzoek hun eigen wetenschappelijke inzichten te volgen en daarbij niet afhankelijk te zijn van bepaalde politieke, filosofische of wetenschapstheoretische opvattingen.

In het kader van de academische vrijheid hebben universiteiten ook de verantwoordelijkheid voor kritisch en onafhankelijk onderwijs. Het onderwijs leidt zo op tot kritisch nadenkende studenten. Het meedenken over de inhoud van het onderwijs om te weten wat een student moet kennen voor en kunnen op de arbeidsmarkt juich ik toe, het sturen in het curriculum niet. Het is de verantwoordelijkheid van de instelling om de inhoud van het onderwijs vast te stellen en om het curriculum te bepalen. Uiteraard met betrokkenheid van docenten en studenten. Ook het afnemend veld dient betrokken te worden, maar zonder een beslissende invloed. De verantwoordelijkheid voor het vaststellen van het curriculum kan ook niet worden overgedragen aan derden.

Tot slot heb ik aangegeven dat ik als Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de universiteiten aanspreek op het naleven van de eigen gedragsregels. Ik heb derhalve aangekondigd met de Erasmus Universiteit Rotterdam in gesprek te gaan over hetgeen nu naar buiten is gebracht in de media.

Concrete acties

Op 17 mei jongstleden heeft vanuit mijn ministerie een telefonisch gesprek plaatsgevonden met de voorzitter van het College van Bestuur van de Erasmus Universiteit Rotterdam. In dat gesprek is duidelijk geworden dat het College van Bestuur zich aan het beraden is op mogelijk te ondernemen acties naar aanleiding van het rapport. Volgens de voorzitter vindt de opzet van het curriculum met grote zorg plaats en spelen bedrijven geen formele rol. Wel zijn relevante partijen betrokken tijdens het accreditatieproces. Deze betrokkenheid is ook logisch aangezien de mate waarin een academische opleiding aansluit bij de eisen van de arbeidsmarkt een belangrijke factor is bij de beslissing van studenten om zich voor de opleiding in te schrijven. In het gesprek gaf de voorzitter aan dat het beter was geweest als er in het verleden meer transparantie over de financiering van het onderzoek was geweest.

In navolging op dit gesprek heeft het College van Bestuur in een brief op 23 mei jongsleden laten weten dat er inmiddels is besloten om een aantal concrete acties te ondernemen. Er komt:

  • een onafhankelijke commissie,

  • een onderzoek naar de samenwerkingsovereenkomsten, en

  • een register over de samenwerking met derden.

In dit stadium vind ik dat de Erasmus Universiteit Rotterdam voortvarend en adequaat actie onderneemt. Dit sterkt mijn vertrouwen in het zelfregulerend vermogen van de universiteit. Mocht het onderzoek van de commissie niet leiden tot heldere uitkomsten, dan zal de Inspectie van het Onderwijs een eigen onderzoek instellen en zal worden bezien welke verdere acties wenselijk zijn. Vanwege deze mogelijke betrokkenheid zal de Inspectie in contact treden met de Erasmus Universiteit Rotterdam voorafgaand aan de start van het onafhankelijk onderzoek door de commissie.

Hieronder geef ik u nadere informatie over de aangekondigde acties zoals die is verwoord in de brief van 23 mei 2017 van het College van Bestuur. Daarbij treft u ook mijn reactie aan.

Onafhankelijke commissie

Het College van Bestuur zal een onafhankelijke commissie van wetenschappers van buiten de universiteit instellen met de vraag om de aantijgingen in de studie van Changerism te onderzoeken. De concrete formulering voor de opdracht moet nog worden opgesteld. In ieder geval zal de aard van de betrokkenheid van de bedrijven bij het curriculum aan de orde komen.

Het College van Bestuur buigt zich momenteel over de samenstelling. De universiteit verwacht over enkele weken meer duidelijkheid te kunnen geven. De universiteit kiest voor zorgvuldigheid boven snelheid en die keuze respecteer ik.

Register over de financiering van onderzoek en onderwijs

Het College van Bestuur heeft aangegeven dat er in eerste instantie een register komt over de samenwerking tussen de Rotterdam School of Management en derden. De universiteit zal de lessen die hieruit getrokken worden delen met de overige faculteiten en daarop acteren.

Ik heb het College van Bestuur gevraagd om de ervaringen met het register te gaan delen met andere universiteiten zodat kan worden bezien of een dergelijk register tot verdere vergroting van transparantie kan leiden. Dit in aanvulling op de al bestaande uitwerking van het principe van onafhankelijkheid in de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening. Die uitwerking houdt in dat externe financiers van wetenschappelijke activiteiten met name worden genoemd in onder meer publicaties of congrespresentaties en voor het onderwijs een vermelding bij cursusaankondigingen en -materiaal.

Samenwerkingsovereenkomsten

Aangezien de studie van Changerism en de berichtgeving daarop is toegespitst op de Rotterdam School of Management, ziet het College van Bestuur vooralsnog geen aanleiding om ook samenwerkingsovereenkomsten van andere faculteiten te onderzoeken. Ik wacht het oordeel van de onafhankelijke commissie over de invloed van bedrijven op het curriculum af en verwacht dat de Inspectie van het Onderwijs daarna zal bezien of zij aanleiding ziet tot een breder onderzoek.

Conclusie

Samenwerking tussen bedrijven en universiteiten is in algemene zin positief. Het meedenken over de inhoud van het onderwijs om te weten wat een student moet kennen voor en kunnen op de arbeidsmarkt juich ik toe, het sturen in het curriculum niet. Met het instellen van een onafhankelijke commissie, het opstellen van een register over samenwerking met bedrijven en het controleren van de samenwerkingsovereenkomsten vind ik dat het College van Bestuur van de Erasmus Universiteit Rotterdam voortvarend en adequaat acties onderneemt naar aanleiding van het rapport van Changerism. Dit schept vertrouwen in de het zelfregulerend vermogen van de universiteit.

Zolang de uitkomsten van de door het College van Bestuur in te stellen onafhankelijk commissie niet bekend zijn doe ik verder geen inhoudelijke uitspraken. Ik zal de Kamer desgewenst nader informeren over de bevindingen van de onafhankelijke commissie.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

Naar boven