31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Nr. 567 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 december 2016

We hebben een dynamische en ongewisse toekomst voor de boeg. De studenten van nu zullen in de toekomst complexe situaties tegenkomen die we nu nog niet eens kunnen bevatten. Dat betekent dat onze afgestudeerden zich continu zullen moeten verhouden tot de veranderende (inter)nationale realiteiten: er op inspelen, er op vooruitlopen en een visie ontwikkelen op wat veranderingen betekenen voor jezelf én je omgeving. Dat vraagt om kennis en kunde, maar ook om responsiviteit, flexibiliteit en creativiteit. En om een bestaan op de grenzen van je comfortzone.

Het hoger onderwijs van de toekomst zal een plek zijn waar jongeren uit verschillende disciplines, sociale achtergronden én internationale culturen elkaar ontmoeten en leren samenwerken. Waar ruimte is voor de ontplooiing van individueel talent en een beroep wordt gedaan op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid. En waar praktijkgericht onderzoek en wetenschappelijke excellentie hand in hand gaan om maatschappelijke betekenis te geven. Studiesucces is geen louter op kwantitatieve output gericht doel, maar bestaat uit individueel én maatschappelijk toegevoegde waarde, als gevolg van goed onderwijs aan de juiste student op de juiste plek. De Strategische Agenda Hoger Onderwijs en Onderzoek 2015 – 2025 «De Waarde(n) van Weten» (Kamerstuk 31 288, nr. 481), die ik vorig jaar naar uw Kamer stuurde, wil daar de leidraad voor zijn.

In deze brief wil ik aandacht besteden aan:

  • de Gemeenschappelijke Agenda van het ISO, de LSVb, de VH en de VSNU;

  • de voorinvesteringen van de hogescholen en universiteiten;

  • de uitvoering van de Strategische Agenda.

Gemeenschappelijke Agenda

Ik ben buitengewoon verheugd dat de vier grote partijen in het hoger onderwijs, de LSVb, het ISO, de VH en de VSNU, vandaag een Gemeenschappelijke Agenda hebben gepresenteerd om – vanuit de voorinvesteringen – te blijven werken aan en te investeren in een aantal belangrijke kernambities voor het hoger onderwijs. Deze agenda is te vinden in bijlage 11.

De door de vier partijen benoemde kernambities zijn:

  • 1. Intensiever en kleinschalig onderwijs;

  • 2. Meer en betere begeleiding van studenten;

  • 3. Inzet op talentontwikkeling: binnen en buiten de studie;

  • 4. Passende en goede onderwijsfaciliteiten;

  • 5. Verdere professionalisering docenten.

Deze kernambities kunnen niet gerealiseerd worden zonder substantiële en structurele investeringen. De vier partijen geven terecht aan dat we het aan studenten en docenten verplicht zijn om de middelen Studievoorschot – die vanaf 2018 beschikbaar komen – maximaal in te zetten voor de verbetering van de kwaliteit van het hoger onderwijs. Dit is nodig om échte stappen te zetten om hoger onderwijs van wereldformaat te realiseren.

Investeren in het hoger onderwijs kan niet wachten tot de middelen van het studievoorschot vrijkomen. Er is sinds de verschijning van de Strategische Agenda, zowel op instellingen als op landelijk niveau, al veel gedaan om het hoger onderwijs van de toekomst nu al te realiseren. Deze voorinvesteringen maken vandaag al het verschil voor studenten, en vormen het fundament waarop de toekomstige investeringen kunnen bouwen.

Voorinvesteringen

Een essentiële stap richting het hoger onderwijs van de toekomst is het intensiveren van het contact tussen student en docent, door bijvoorbeeld kleinere onderwijsgroepen, communityvorming en meer persoonlijke feedback. Daar zijn extra docenten en begeleiders voor nodig. In 2015 zijn de instellingen al begonnen met voorinvesteringen, waaronder investeringen in extra personeel. Uit de jaarverslagen over 2015 blijkt dat er in het hbo in 2015 al circa 900 fte aan docenten (onderwijzend personeel) is bijgekomen ten opzichte van 2014. In het wo is er in 2015 circa 400 fte extra wetenschappelijk personeel aangesteld, vergeleken met 2014. Tevens blijkt dat de instellingen ook voor 2016 een forse stijging van het personeelsbestand verwachten. In het hbo gaat het om een stijging van circa 700 fte onderwijzend personeel. In het wo wordt een stijging van 1.000 fte wetenschappelijk- en primair personeel verwacht. In het wo hangt deze stijging ook deels samen met de verwachte stijging van de studentaantallen.

De VSNU en de VH hebben mij zoals afgesproken op sectorniveau geïnformeerd over de voorinvesteringen in 2016. U treft de mij toegezonden rapportages in bijlage 22 (VSNU) en bijlage 33 (VH). De VSNU en de VH hebben aangegeven dat de ho-instellingen investeren in drie categorieën: onderwijskwaliteit, onderwijsgebonden onderzoek en (moderne) infrastructuur. In 2015 hebben de ho-instellingen € 210 miljoen aan voorinvesteringen begroot. Met name ook de stijging van het aantal docenten laat zien dat er echt een stap is gezet. Uit de informatie die ik in 2016 van de VH en de VSNU heb ontvangen komen de voorinvesteringen uit op ruim € 290 miljoen in 2016. Daarmee houden de instellingen zich aan de afspraken die zij met mij hebben gemaakt.

De universiteiten geven aan ruim € 140 miljoen in 2016 te investeren en de hogescholen geven aan voor 150 miljoen extra te investeren in 2016.

Ook de verwachte stijging van het aantal docenten in 2016 in de jaarverslagen bevestigt het beeld dat er meer geïnvesteerd wordt in onderwijskwaliteit en kleinschaliger en intensief onderwijs. De studenten en docenten zijn via het instemmingsrecht op hoofdlijnen van de begroting betrokken bij de voorinvesteringen in 2016. Ik heb vertrouwen in de bereidheid van de instellingen om de voorinvesteringen door te zetten in 2017.

Deze voorinvesteringen zijn een goed begin. Echter, de volledige investeringsruimte zal pas in de komende jaren geleidelijk beschikbaar komen. Daarbij zal 90 procent van de middelen Studievoorschot via de Rijksbijdrage aan de instellingen worden uitgekeerd. Daarom is het van groot belang dat er nu al een dialoog tussen studenten, docenten, medezeggenschap en instellingsbesturen op gang komt, om voor iedere instelling een duidelijke visie te formuleren over hoe die middelen het beste gebruikt kunnen worden om, binnen de kaders van de Strategische Agenda, het onderwijs van de toekomst vorm te geven. De overige 10 procent wordt besteed voor specifieke stimulering van landelijke maatregelen zoals het Comeniusprogramma voor docenten en onderwijsleiders, de uitbreiding van de regeling open- en online onderwijs, meer onderzoek naar de verbetering van de kwaliteit van het hoger onderwijs én verbetering van samenwerking in de regio ten behoeve van een betere doorstroming in het onderwijs en aansluiting op de arbeidsmarkt.

Het getuigt van een serieus wederzijds commitment dat de vier partijen bovenop de formele vereisten zoals instemmingsrecht op de hoofdlijnen van de begroting, nog nadere afspraken over het overlegproces hebben gemaakt. Ten eerste zullen de hogescholen en universiteiten in dialoog met studenten en docenten de kernambities uitwerken in concrete plannen. Daarnaast hebben de partijen afgesproken dat de aanwending van de middelen van het Studievoorschot onder de hoofdlijnen van de begroting valt, waarop de medezeggenschapsraad instemmingsrecht heeft. Ook zullen de instellingen zich in het jaarverslag op transparante wijze verantwoorden over de besteding van de middelen Studievoorschot én het overleg daarover met de medezeggenschap. Tot slot krijgt de centrale medezeggenschap nog de gelegenheid om zelfstandig te rapporteren over de besteding van de middelen. Dit verslag wordt online gepubliceerd met het jaarverslag en is zodoende vrij toegankelijk voor alle geïnteresseerden. Met deze afspraken gaan de instellingen tijdig en verantwoord het gesprek aan, zodat de geplande investeringen maximaal effect hebben op de onderwijservaring van volgende generaties op een manier die recht doet aan de onderwijsfilosofie van elke instelling.

Kwaliteitsafspraken

Over het realiseren van de instellingsdoelstellingen die in dialoog met docenten, studenten en andere belangrijke stakeholders zijn vormgegeven, zullen kwaliteitsafspraken worden gemaakt. Dit is al aangekondigd in de Strategische Agenda. Op dit moment wordt het instrument van de prestatieafspraken geëvalueerd. Deze evaluatie wordt gebruikt bij de invulling van de kwaliteitsafspraken zoals aangegeven in de Strategische Agenda. Hierbij zal ook de motie van PvdA/VVD/GL/D66 (Kamerstuk 31 288, nr. 511), ingediend tijdens het debat over de Strategische Agenda worden uitgevoerd. In deze motie worden de regering, onderwijsinstellingen, interne en externe belanghebbenden opgeroepen om maximale impact te bewerkstelligen met de extra investeringsmiddelen naar 2025, met als doel een toekomstbestendig hoger onderwijs, versterking van ontplooiingskansen van studenten en een lerende, internationaal concurrerende economie.

In de Wetenschapsvisie 2025 is aangegeven dat het kabinet het voornemen had om een hoofdlijnenakkoord met de universiteiten te sluiten over diverse onderwerpen als onderzoeksprofilering ten behoeve van de Nationale Wetenschapsagenda, diverse carrièrepaden voor wetenschappers (ook gericht op onderwijs en impact) en het aantal vrouwelijke hoogleraren. Op basis daarvan zou met de universiteiten in profileringsafspraken worden geconcretiseerd hoe de universiteiten middels hun onderzoeksprofilering stappen zetten in de uitvoering van de Nationale Wetenschapsagenda. Inmiddels is duidelijk dat er deze kabinetsperiode geen hoofdlijnenakkoord met de universiteiten meer zal worden gesloten. Wat dat betekent voor de afspraken over profilering licht ik hieronder toe. Voor wat betreft de andere afspraken zal ik binnenkort nog een talentbrief naar uw Kamer sturen met daarin een aantal afspraken met universiteiten over het aandeel vrouwelijke hoogleraren en diverse carrièrepaden voor wetenschappelijk personeel.

In de Wetenschapsvisie en in de Kabinetsreactie bij de Nationale Wetenschapsagenda, is besloten dat vanaf 2017 de invloed van de promotiecomponent in het onderzoekdeel van de lumpsum (eerste geldstroom) wordt gemaximeerd. De middelen die hierdoor vrijkomen worden ingezet voor profilering op onderzoek dat bijdraagt aan de Nationale Wetenschapsagenda. Hierdoor wordt iedere universiteit gestimuleerd om de stappen in hun onderzoeksprofilering te verbinden met de prioriteiten in de Nationale Wetenschapsagenda.

De promotiecomponent zal in 2017 worden verlaagd van 25% naar 20%. De bedragen als gevolg van de verlaging van de promotiecomponent blijven bij de instellingen. Het jaar 2017 is een tussenjaar, waarin er nog geen profileringsafspraken onderzoek zijn en ook geen kwaliteitsafspraken. Denkbaar is dat zal worden besloten dat de toekomstige kwaliteitsafspraken en de profileringsafspraken over onderzoek samen zullen worden gevoegd. Daarmee wordt voorkomen dat er meerdere sets afspraken naast elkaar bestaan. De kwaliteitsafspraken met de universiteiten die vanaf 2018 gelden, zullen dan dus ook over onderzoeksprofilering gaan. Ook worden er, zo is met de VSNU afgesproken, nog nadere afspraken gemaakt over het verlaagde deel van 25% naar 20% van de promotiecomponent, waarop de profileringsafspraken betrekking hebben.

De evaluatie van de prestatieafspraken zal input vormen voor de besluitvorming over de vormgeving van de nieuwe afspraken. In eventuele nieuwe hoofdlijnenakkoorden in 2017 kunnen de contouren van de nieuwe afspraken worden uitgewerkt.

Met bovenstaande toelichting op afspraken over onderzoeksprofilering en kwaliteitsafspraken in relatie tot de evaluatie van de huidige prestatieafspraken, kom ik tegemoet aan de toezegging uit het AO Wetenschapsbeleid van 20 april jongstleden.

Uitvoering Strategische Agenda

Ook op landelijk niveau is voortvarend te werk gegaan met het uitvoeren van de drie pijlers van de Strategische Agenda. Een aantal aangekondigde initiatieven is reeds van start gegaan.

1. Onderwijs van wereldformaat

Docentkwaliteit en het Comeniusprogramma

Een belangrijk uitgangspunt van de Strategische Agenda is dat verbetering van het onderwijs bij de onderwijsprofessionals zelf begint. In eerdere brieven4 die ik naar uw Kamer stuurde, benadrukte ik dat docenten goed voorbereid moeten worden op hun onderwijstaken. In de talentbrief die binnenkort naar uw Kamer wordt verzonden, zal ik verder aangeven dat universiteiten werken aan carrièrepaden waarin onderwijs een grotere rol speelt. En op hogescholen moet iedere docent met een vast dienstverband binnen twee jaar een Basis Didactische Bekwaamheid (BDB) halen. Daarom ben ik blij dat de vier partijen ook «verdere professionalisering van docenten» als een belangrijk thema hebben benoemd, en hier uitvoering aan gaan geven.

Docenten die willen vernieuwen en verbeteren moeten gefaciliteerd worden. Te vaak blijven goede ideeën om het onderwijs te vernieuwen liggen omdat er, mede door de hoge werkdruk, geen tijd en middelen zijn om ze uit te werken. Om deze reden heb ik, naar analogie van de Vernieuwingsimpuls voor het onderzoek, een substantieel beurzenprogramma geïntroduceerd voor docenten en onderwijsleiders in het hoger onderwijs. Het bedrag dat hiermee gemoeid is loopt op naar € 20 miljoen structureel per jaar, waarmee ik ruim 100 beurzen per sector (hbo en wo) mogelijk maak. In totaal gaat het om 200 beurzen per jaar. Deze Comeniusbeurzen richten zich op veelbelovende en excellente docenten, docententeams en onderwijsleiders, en zijn bedoeld voor onderwijsvernieuwingen waar studenten direct profijt van hebben. Daarbij zal ook veel nadruk liggen op het delen van de opgedane kennis en de samenwerking tussen docenten in teamverband.

Op 6 november jongstleden sloot de eerste Call for Proposals van de Comeniusbeurzen voor initiatieven gericht op het stimuleren van Gelijke Kansen in het onderwijs. Er zijn 93 volledige aanvragen ingediend, waarvan 33 vanuit het hbo en 60 vanuit het wo. Ik ben blij dat zoveel docenten veelbelovende voorstellen hebben ingediend. Omdat er slechts 10 beurzen beschikbaar zijn, is het programma in het eerste jaar qua selectiviteit vergelijkbaar met de Vernieuwingsimpuls voor het onderzoek. Dit draagt bij aan het prestige van het programma, en bevestigt dat het een duidelijke en substantiële doelgroep heeft. Uit de eerste groep van laureaten zal ook de door henzelf vormgegeven Comenius Community ontstaan. Op 6 maart 2017 reik ik de eerste Comeniusbeurzen uit. Een aantal instellingen heeft te kennen gegeven dat zij goede voorstellen die buiten de toekenning vallen alsnog zelf willen financieren. Ik waardeer dat zeer.

Instellen van een DocentenKamer

De waardering voor docenten neemt toe, onder andere door initiatieven als docentenprijzen op hogescholen, universiteiten én de Docent van het Jaar-prijs van het ISO. Daarnaast zien we dat docenten op ho-instellingen zich steeds meer verenigen in «teaching communities» om elkaar te helpen en van advies te voorzien. Ik zie een duidelijke behoefte aan een landelijk platform van excellente onderwijsprofessionals om als stem van de docenten bij te dragen aan de vormgeving van het onderwijs van de toekomst. Daarom zal ik – samen met het ISO – een DocentenKamer voor het ho oprichten, naar analogie van de Studentenkamer. Deze DocentenKamer zal bestaan uit winnaars van de Docent van het Jaar-verkiezing van het ISO en een aantal leden van de Comenius Community, en zal enkele malen per jaar met de Minister van OCW overleggen over thema’s die docenten relevant vinden voor de kwaliteit van het hoger onderwijs. Daarmee is de DocentenKamer een informeel en inhoudelijk gremium, niet een verantwoordingsorgaan. De DocentenKamer kan ook goed functioneren als het kanaal vanuit de hele Comenius Community richting alle docenten in het hoger onderwijs en andere partijen.

Delen van leermaterialen

In de Strategische Agenda heb ik de ambitie opgenomen dat in 2025 alle docenten aan Nederlandse ho-instellingen hun onderwijsmateriaal, Open Educational Resources (OER), vrij beschikbaar stellen. Veel instellingen in het hoger onderwijs hebben al enige ervaring opgedaan met digitaal leermateriaal. Een aantal instellingen heeft echter fors geëxperimenteerd en geïnvesteerd door hun leermateriaal open te stellen voor hergebruik door andere docenten. De resultaten van deze inzet zijn belangrijk voor het gehele onderwijsveld. Hun ervaringen laten zien dat het delen en hergebruiken van digitaal leermateriaal goed is voor de kwaliteit van het onderwijs.

Daarom is het digitaal uitwisselen, hergebruik en samen ontwikkelen van leermateriaal een belangrijke ontwikkeling die vanuit de instellingen gestimuleerd moet worden, en waarvoor hogescholen, universiteiten, SURF en OCW het programma «Open en Verbonden Hoger Onderwijs» zijn begonnen. In navolging van de inzet op Open Science en Open Access hebben inmiddels 12 universiteiten en enkele hogescholen zich gecommiteerd aan dit programma, waarmee we met behulp van de inzet van OER een paradigmashift in het hoger onderwijs willen realiseren. Doel van dit programma is het stimuleren van een open cultuur waarin uitwisseling de norm is, evenals het opzetten van passende ondersteuning van docenten en een adequate infrastructuur. Recent zijn al twee projecten gestart die zich specifiek richten op het samen ontwikkelen en uitwisselen van leermaterialen. In het hbo werken de opleidingen verpleegkunde samen en in het wo werken de vier technische universiteiten samen om wiskundematerialen te ontwikkelen. Het uitwisselen van leermateriaal zal zoals genoemd uiteindelijk leiden tot verhoging van de kwaliteit en betaalbaarheid van het onderwijs en het creëert mogelijkheden om internationaal tot de koplopers te (blijven) behoren.

2. Toegankelijkheid, talentontwikkeling en diversiteit

Gelijke Kansen

In de Kamerbrief over Gelijke Kansen heb ik een overzicht gegeven van de maatregelen die genomen zijn in het kader van toegankelijkheid, talentontwikkeling en diversiteit. In het kader van Gelijke Kansen is er in 2017 € 4 miljoen beschikbaar en vanaf 2018 structureel € 7,5 miljoen per jaar voor verbetering van de overgang mbo-hbo. Bij de voorbereiding van mbo-hbo-projecten die in 2017 en 2018 vanuit deze middelen worden gefinancierd, zullen mbo- en hbo-studenten een actieve rol spelen.

Een ander initiatief dat onderdeel is van de Gelijke Kansen Alliantie (GKA), is het initiatief «SUCCESS» (Supporting University Colleges in Community Engagement with Schools and Society) van de University Colleges. Met dit initiatiatief willen de University Colleges meer eerste generatiestudenten bereiken. Met SUCCESS worden in de regio bestaande projecten versterkt en nieuwe projecten gestart, samen met scholen die relatief veel leerlingen hebben van wie de ouders niet in het hoger onderwijs hebben gestudeerd. Ook gaan de University Colleges zich actief inspannen om onbewuste vooroordelen bij (zelf-)selectie zo veel mogelijk te vermijden.

Toegankelijkheid

Om ervoor te zorgen dat elke student op de plek terecht komt die het beste bij zijn of haar ambities en talenten past en de doorstroom succesvoller wordt, is het belangrijk om de samenwerking in de onderwijsketen te versterken. Daarom komen er vanuit de Strategische Agenda met ingang van 2018 extra middelen beschikbaar voor regionale samenwerking vo/mbo-ho, gericht op betere doorstroom en aansluiting tussen de onderwijssectoren. Uit gesprekken met regionale samenwerkingsverbanden komt naar voren dat samenwerking meerdere doelen kan dienen, zoals doorlopende leerlijnen, begeleiding van (aankomende) studenten, studiekeuzebegeleiding, verbetering van de voorlichting en de studiekeuzecheck, uitwisseling van docenten, werken met doorstroominformatie, inzet van doorstroomcoördinatoren, decanen en mentoren, inzet van studenten en alumni en het wegnemen van onnodige belemmeringen voor studenten bij de overgang naar het hoger onderwijs. Er is behoefte aan verduurzaming van de samenwerking zodat deze niet meer afhankelijk is van enkele enthousiaste personen. Verduurzaming is daarom een belangrijk speerpunt bij de uitwerking van de inzet van de extra middelen.

Extra aandacht gaat uit naar de doorstroom vanuit het mbo naar het hbo. Met name het hbo vervult nog steeds een emanciperende functie. Met de invoering van de keuzedelen in het mbo gericht op voorbereiding van studenten op het hbo, wordt gewerkt aan verbetering van de doorstroom en aansluiting. Binnen het hbo voorziet de associate degree, die als zelfstandige tweejarige opleiding in het bestel wordt opgenomen, in de behoefte van mbo-studenten en werkenden voor wie het niveau of de duur van een hbo-bacheloropleiding een drempel vormt. Daarnaast wordt er de komende jaren extra ingezet op verbetering van de doorstroom vanuit (niet-verwante) mbo-opleidingen naar de pabo binnen de grootstedelijke context.

Het aantal opleidingen dat selecteert aan de poort is in de afgelopen jaren afgenomen. Waar twee jaar geleden nog 267 opleidingen een fixus voerden, is dit aankomend studiejaar gedaald naar 91 opleidingen. Ook is de loting afgeschaft en geldt decentrale selectie. Zodoende wordt niet enkel gekeken naar cijfers, maar spelen ook persoonseigenschappen en de motivatie van kandidaat-studenten een belangrijke rol. Het is van belang dat hogescholen en universiteiten tijdig transparant communiceren over de inhoud en moeilijkheidsgraad van de selectieprocedure. Kandidaat-studenten moeten zich immers goed kunnen voorbereiden op de selectieprocedure. Ik hecht er zeer aan dat selectieve opleidingen ook toegankelijk zijn voor studenten voor wie de overstap naar het hoger onderwijs niet vanzelfsprekend is. Dit vergt een gezamenlijke inzet van zowel het aanleverend onderwijs als van de ho-instellingen. Het voortgezet onderwijs en de mbo-instellingen spelen een belangrijke rol in de begeleiding en ondersteuning van deze groep studenten in de voorbereiding op selectie. Voor de hogescholen en universiteiten betekent dit dat zij zich bewust moeten zijn van de valkuilen van onbewuste vooroordelen bij (zelf)selectie en dat zij, net als de University Colleges, de verantwoordelijkheid hebben om dit zoveel mogelijk te voorkomen.

De toegankelijkheid van het hoger onderwijs is een onderwerp dat voortdurend aandacht vraagt. Het vergt continu investeren in het studiekeuzeproces, de studiekeuzecheck, de effecten van selectie, het voortzetten van het bindend studieadvies en het bieden van maatwerk, zodat het hoger onderwijs aansluit op de verschillende behoeften en talenten van studenten.

Talentprogramma’s

In de Strategische Agenda wordt in de eerste jaren 10% van de middelen uit het Studievoorschot die naar instellingen gaan gereserveerd voor de talentprogramma’s. Het bedrag dat hiermee gemoeid is loopt op naar € 40 miljoen per jaar. Daarmee wil OCW een krachtig vervolg geven aan het Sirius Programma, dat een grote bijdrage heeft geleverd aan het ontstaan van een kwaliteitscultuur in het hoger onderwijs waarin uitblinken en talentontwikkeling gestimuleerd worden. De investeringen zijn echter ook nadrukkelijk bedoeld om een verbreding van de bestaande excellentieprogramma’s te realiseren, zowel wat betreft de inhoud van de aangeboden programma’s als wat betreft de studenten die deelnemen.

Talentprogramma’s hoeven niet noodzakelijkerwijs gericht te zijn op wetenschappelijke verdieping en ontwikkeling van cognitieve- en onderzoeksvaardigheden, maar kunnen zich richten op allerlei vormen van persoonlijke ontplooiing en het ontwikkelen van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef. Zo kunnen talentprogramma’s studenten de gelegenheid geven hun competenties te gebruiken om bij te dragen aan maatschappelijke verandering. Het kan dan gaan om Community Service Learning, giving back-programma’s, ThinkTank-opdrachten, etc. Verder zijn talentprogramma’s niet uitsluitend gericht op studenten die reeds hebben bewezen te kunnen excelleren, maar juist op alle studenten die bepaalde talenten hebben en die willen ontplooien in de context van hun studie.

De vier partijen onderschrijven het belang van de talentprogramma’s in de gemeenschappelijke agenda, en zullen binnen de instellingen het gesprek over de uitwerking van de talentprogramma’s aangaan. Immers, het zijn de instellingen zelf die moeten bepalen wat voor talentprogramma’s voor hun studenten relevant zijn, en in welke vorm ze worden aangeboden. Om dat gesprek een impuls te geven zal het ministerie samen met het ISO in februari een seminar over dit onderwerp organiseren, waarin inspirerende voorbeelden gepresenteerd zullen worden en over dit onderwerp van gedachten kan worden gewisseld.

Experiment flexibilisering

Een experiment met flexibilisering in het voltijds bekostigde onderwijs is in voorbereiding. Het «experiment flexstuderen» gaat in 2017 van start. Binnen dit experiment krijgen studenten die hun voltijdsstudie (tijdelijk) moeten of willen combineren met andere activiteiten de mogelijkheid om het wettelijk collegegeld te betalen naar rato van de omvang van het onderwijs dat zij volgen. Met dit experiment wordt invulling gegeven aan een motie van de leden Mohandis en Duisenberg (Kamerstuk 31 288, nr. 504).

3. Verbinding met de samenleving

City Deal

Hogescholen en universiteiten staan midden in de samenleving. In de Strategische Agenda kondigde ik mijn ambitie aan om ho-instellingen op alle niveaus verbindingen aan te laten gaan tussen onderwijs, onderzoek en de praktijk. Ook op regionaal niveau, vanwege de fysieke nabijheid van bedrijven en publieke instellingen. Onderzoeksvragen komen veelal vanuit de samenleving. En omgekeerd, kennis die voortkomt uit onderwijs en onderzoek kan bijdragen aan het inzichtelijk maken en oplossen van maatschappelijke uitdagingen. De nabije omgeving biedt studenten unieke kansen om leerervaringen op te doen. Hiertoe zijn duurzame samenwerkingsverbanden tussen steden en kennisinstellingen essentieel.

De City Deal «Kennis Maken» beoogt een versnelling tot stand te brengen in het oplossen van maatschappelijke problemen in steden, door de kennis en vaardigheden van onderzoekers, docenten en studenten te benutten. Daarmee is de stad een rijke leeromgeving voor studenten. In het kader van de City Deal zal een aantal steden en de daarin gelegen universiteiten en hogescholen een duurzaam samenwerkingsverband opzetten waarbij een forse toename wordt beoogd van de betrokkenheid van studenten, docenten en onderzoekers bij grootstedelijke thema’s, zoals duurzaamheid en vergrijzing. Dit draagt bij aan de verbreding van talentprogramma’s.

Het sluiten van deze City Deal kan een effectieve en efficiënte manier zijn om draagvlak te creëren in het veld voor «de samenleving als leeromgeving» zoals in de Strategische Agenda bepleit. Het biedt ruimte voor maatwerk, maar ook een nadrukkelijk aangrijpingspunt voor instellingen om in de regio het gesprek aan te gaan over de invulling en ondersteuning van initiatieven gericht op het creëren van een rijke leeromgeving. Daarvan zijn nu ook al goede voorbeelden zoals de projecten die uitgevoerd worden in het kader van bijvoorbeeld de Academie van de Stad. Voorbeelden zijn StudentJobcoach waarbij studenten met verschillende studie-achtergronden in het kader van hun stage worden opgeleid tot coach om jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt naar een baan of opleiding te begeleiden. Een ander voorbeeld is het traineeship co-docent waarbij jonge net afgestudeerde academici worden ingezet op het vmbo als co-docent. Of studenten Bedrijfseconomie van Windesheim Flevoland die in opdracht van de gemeente Almere een risicoanalyse maken voor verschillende gebieden in Almere die gebruikt zouden kunnen worden voor zonne-energievelden.

De bedoeling is de Deal begin februari te sluiten met in ieder geval het Netwerk Kennissteden Nederland5, de VSNU, de VH, een vijftal steden (stadsbestuur en de bestuurders van universiteit en hogeschool) en de Ministers van OCW en BZK.

Drie pilots werkplaatsen onderwijsonderzoek

In de Strategische Agenda geef ik aan dat het mogelijk moet worden dat hogescholen en universiteiten samen met de onderwijspraktijk samenwerkingsverbanden opzetten. Op die manier wordt de impact van onderwijsonderzoek op de onderwijspraktijk versterkt. In september zijn pilots gestart met werkplaatsen onderwijsonderzoek in het primair onderwijs in Utrecht, Amsterdam en Tilburg. Ook de Nationale Wetenschapsagenda (NWA), die tot doel heeft verbindingen tussen wetenschap en samenleving te leggen, biedt hiervoor kansen, met name in de routes «Op weg naar veerkrachtige samenlevingen», «Jeugd in ontwikkeling, opvoeding en onderwijs» en «NeurolabNL: de werkplaats voor hersen-, cognitie- en gedragsonderzoek». Deze routes maken deel uit van de Startimpuls NWA. OCW heeft in samenspraak met de kennisinstellingen besloten al in 2017 met de implementatie van deze routes te beginnen.

Vouchers

De samenleving verandert, en de eisen die aan werknemers worden gesteld veranderen mee. Vanuit die gedachte krijgen studenten die met hun bacheloropleiding beginnen in de jaren 2015/16 tot en met 2018/19, en nog niet volop profiteren van de investeringen van de opbrengst van het studievoorschot, een tegemoetkoming in de vorm van vouchers. Hiermee kunnen ze € 2.000 besteden aan (geaccrediteerde) bijscholing tussen 5 en 10 jaar na hun afstuderen. Deze vouchers bieden een kans op het stimuleren van een leercultuur, nieuwe banden tussen het hoger onderwijs en de arbeidsmarkt, en de mogelijkheid van brede vorming (Bildung) in het kader van leven lang leren.

Tot slot

De vier partijen LSVb, ISO, VH en VSNU vragen terecht om extra investeringen in het hoger onderwijs. Maar de Gemeenschappelijke Agenda vraagt ook om het investeren in cultuur – in weten voor wie je werkt. Er is geen hogeschool of universiteit die niet op een of andere manier nadenkt over haar plek in de samenleving en haar rol in de toekomst. We moeten zorgen dat die zoektocht altijd gecombineerd wordt met een diepgeworteld besef voor wie wij werken, namelijk zittende en toekomstige generaties studenten.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
3

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
4

Reactie op onderzoek «De promovendus als docent» van PNN en ISO (3 juni 2016, Kamerstukken 31 288 en 27 923, nr. 541) en «Reactie op brief ISO n.a.v. uw verzoek om te reageren op de berichtgeving over Basiskwalificatie Onderwijs (BKO) van docenten in het hoger onderwijs» (d.d. 24 oktober 2016, Kamerstuk 27 923, nr. 229).

X Noot
5

Netwerk Kennissteden Nederland bestaat uit de steden en universiteiten van Amsterdam, Delft, Eindhoven, Enschede, Groningen, Leiden, Nijmegen, Maastricht, Rotterdam, Tilburg, Utrecht en Wageningen, de Vereniging Hogescholen, Kences en uit de VSNU.

Naar boven