31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

31 524 Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie

Nr. 557 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 oktober 2016

Talent en ambitie moeten het uitgangspunt zijn voor het eindniveau dat jongeren bereiken in het onderwijs en voor hun kansen op de arbeidsmarkt. Het Nederlands onderwijs scoort in internationale vergelijkingen goed als het gaat om kwaliteit en toegankelijkheid. Deze goede positie moeten we vasthouden. Aandacht voor studenten met een functiebeperking is daarbij onontbeerlijk. Dit voorjaar heb ik de eerste monitorrapportage studievoorschot aan uw Kamer aangeboden en met u besproken. Uit de monitor bleek onder andere dat de instroom van studenten met een functiebeperking in het hoger onderwijs was gedaald, ten opzichte van het jaar ervoor. Deze ontwikkeling acht ik onwenselijk.

In deze brief zal ik, na een korte weergave van de belangrijkste conclusies, de resultaten van de eerste monitorrapportage toelichten, verslag doen van de inventarisatie van knelpunten en de ondersteuningsmogelijkheden voor studenten met een functiebeperking uiteenzetten. Ten slotte zet ik uiteen wat ik voor deze groep studenten heb gedaan en nog ga doen, mede naar aanleiding van de motie Van Meenen.1 Daarnaast stuur ik u hierbij de brief die ik in mei naar alle instellingen heb verzonden over het profileringsfonds, waarmee ik gestand doe aan mijn toezegging in het debat in reactie op het verzoek van de heer Mohandis.2

Belangrijkste conclusie

De inventarisatie van de knelpunten laat zien dat studenten met een functiebeperking elk hun eigen uitdagingen ervaren tijdens hun studie. Er is geen eenduidig knelpunt aan te wijzen en daarmee geen eenduidige oplosing. Wel maakt de inventarisatie duidelijk dat de voorlichting nog flink te wensen over laat; veel studenten zijn niet op de hoogte van bestaande regelingen en mogelijkheden. Ik zet daarom fors in op de verbetering van de voorlichting en informatievoorziening; onder andere door de ontwikkeling van factsheets, en de verspreiding daarvan, inzet van social media, en heldere en transparante informatie over het profileringsfonds. Dit alles doe ik in nauwe samenwerking met de betrokken partijen. Daarnaast laat ik nader onderzoeken wat de motieven van deze groep zijn om niet door te studeren. Ik zal de resultaten van dit onderzoek met Handicap + Studie en studentenbonden bespreken. Mocht de volgende monitor daar aanleiding voor geven, dan zal eventueel aanvullend beleid voor deze groep in ieder geval gericht aansluiten bij de aard van de problematiek. Ik zal uw Kamer hierover dit voorjaar nader informeren.

Resultaten eerste monitorrapportage

De onderzoeksresultaten van ResearchNed over 2015 laten een daling zien van het aandeel studenten met een functiebeperking in de instroom in het hoger onderwijs; van 23% naar 18% in het hbo en van 16% naar 15% in het wo. Wat de achtergrond hiervan is, en of er sprake is van een structurele of een incidentele daling, kan nog niet worden vastgesteld.

De eerste aanmeldcijfers in het hoger onderwijs voor het huidige collegejaar laten een toename zien, zoals ik u eerder ook al meldde bij brief van 10 mei 2016.3 Ook de voorlopige instroomcijfers van de Vereniging Hogescholen en de VSNU bevestigen dit beeld: een hogere instroom van 4,5% in het hbo en een toename van 8% bij de universiteiten. Uit de volgende monitor, die komend voorjaar verschijnt, zal moeten blijken of de instroom van studenten met een functiebeperking eveneens is gestegen. Het aandeel in de instroom van deze groep in het jaar voorafgaand aan de invoering van het studievoorschot was overigens juist groter. Dat zou kunnen wijzen op het feit dat deze groep – in verhoogde mate – vervroegd is ingestroomd om van het oude voorzieningenniveau gebruik te maken.

Specifiek voor deze groep wil ik niet alleen weten of zij dit collegejaar de weg naar het hoger onderwijs weer hebben gevonden, maar ook wat hun overwegingen en motieven daarbij zijn. Om daar meer zicht op te krijgen, heb ik ResearchNed opdracht gegeven tot een verdiepend onderzoek, parallel aan de volgende monitor Beleidsmaatregelen hoger onderwijs, die komend voorjaar verschijnt. Dit onderzoek richt zich specifiek op de motieven van havo-, vwo-, en mbo4-leerlingen met een functiebeperking die niet doorstuderen. Dit geeft meer duiding bij de cijfers die in de monitor worden gepresenteerd, en daarmee betere aanknopingspunten voor eventueel vervolgbeleid.

Inventarisatie knelpunten

Handicap + Studie is als expertisecentrum een belangrijke bron van informatie voor studenten met een beperking en voor instellingen. In de jaarlijkse Gebruikstoets die in opdracht van Handicap + Studie wordt opgesteld, wordt gepresenteerd hoe tevreden studenten zijn met de begeleiding door docenten, de voorzieningen die er voor hen zijn en met de voorlichting daarover. De voorlichting is het belangrijkste aandachtspunt; studenten zijn daar het minst tevreden over. Zowel van instellingen als vanuit de overheid moet beter bekend worden gemaakt welke mogelijkheden er zijn. Juist ook vanwege het grote aantal regelingen met verschillende voorwaarden, tegemoetkomingen en instanties. Handicap + Studie is graag bereid hieraan bij te dragen. Uit de gebruikerstoets komt ook naar voren dat studenten weliswaar iets tevredener zijn over het begrip van docenten, maar dat de kennis van de docenten laag scoort. Een gebrek aan deskundigheid kan leiden tot het niet oppikken van signalen en niet adequaat begeleiden en doorverwijzen van studenten met een beperking. Het beeld van Handicap + Studie is dat hoe kleinschaliger de instelling of de opleiding is, des te meer maatwerk mogelijk is. De huidige kwijtscheldingsregeling taxeert Handicap + Studie als niet toereikend voor het wegnemen van eventuele drempelvrees, vanwege het feit dat studenten deze pas achteraf ontvangen en alleen bij het behalen van een diploma. Over de individuele studietoeslag van de Participatiewet krijgt het expertisecentrum ook in toenemende mate vragen, van studenten en ouders, maar ook van gemeenten zelf. Handicap + Studie vindt het lastig uitlegbaar dat de woongemeente bepalend is voor de vraag of een student in aanmerking komt voor een studietoeslag en hoe hoog die is.

Ook met de studentenbonden is gesproken over deze doelgroep en de mogelijke knelpunten die zij ervaren. LSVb heeft recent in zijn voorlichtingsonderzoek aandacht besteed aan studeren met een functiebeperking. Ook de LSVb concludeert dat de communicatie over de mogelijkheden en voorzieningen beter moet. Juist omdat de noodzaak tot individueel maatwerk bij deze groep groot is, moet helder zijn tot wie de student zich kan wenden voor hulpvragen, begeleiding en financiële ondersteuning. De LSVb heeft dit onderzoek naar de instellingen gestuurd en zal de voorlichting voor studenten met een beperking komend jaar opnieuw beoordelen. Volgens de LSVb waren instellingen blij dat ze dit onderzoek hebben ontvangen en hebben zij beterschap beloofd. Ten aanzien van de kwijtscheldingsregeling deelt de LSVb het standpunt van Handicap + Studie dat door de combinatie van de timing (na afloop van de studie) en de voorwaarden (bij behalen van een diploma), het instrument niet genoeg bijdraagt aan de toegankelijkheid. De LSVb zou deze regeling graag omvormen tot een financiële tegemoetkoming gedurende de studie. Ten aanzien van de studietoeslag in de Participatiewet bepleit de LSVb het standpunt zoals onlangs verwoord in het jongerenmanifest: vorm de individuele studietoeslag om tot één uniforme regeling (dat wil zeggen, voor elke student hetzelfde bedrag), uitgevoerd door DUO. Het ISO legde het accent op de verbeteringsmogelijkheden ten aanzien van de transparantie van de mogelijkheden van het profileringsfonds en de onduidelijke noemer van dat fonds: de voorzieningen voor studenten met een functiebeperking zouden basisvereisten moeten zijn, geen profileringsinstrument, zo stellen zij. Verder wees het ISO op aandachtspunten bij de voorzieningen die instellingen treffen, waaronder met name de examinering. Instellingen zouden hier explicieter en transparanter over moeten communiceren, zo stelde het ISO. JOB meldde dat er geen signalen zijn dat mbo-studenten met een functiebeperking twijfelen over doorstuderen vanwege hun beperking. Wel blijkt de combinatie van functiebeperking en angst voor studieschuld bij een enkeling voor te komen. De vragen over doorstuderen die JOB van mbo-studenten krijgt, gaan vooral over de inhoud van hbo-opleidingen, en niet over de mogelijkheden om met een functiebeperking door te studeren. Laks geeft aan geen vragen te krijgen over doorstuderen met een functiebeperking.

Beleidsmaatregelen

Overzicht voorzieningen

Functiebeperking is een brede noemer waaronder uiteenlopende beperkingen kunnen worden geschaard. Die verschillen zowel in de mate waarin zij de student hinderen in het volgen van hoger onderwijs als in de duur (tijdelijk of gedurende de hele studietijd). De ondersteuningsmogelijkheden voor studenten met een functiebeperking zijn ook divers. Er zijn generieke voorzieningen (gelijke behandelings- en medezeggenschapswetgeving), maatregelen in het hoger onderwijsbeleid (extra tentamentijd bijvoorbeeld, of uitstel van het bindend studieadvies), en speciale aanspraken op studiefinanciering (verlenging van het studentenreisproduct of de aanvullende beurs en de kwijtscheldingsregeling) en in de sociale zekerheid (de individuele studietoeslag). Dit is er hoogstwaarschijnlijk debet aan dat de bekendheid met deze voorzieningen niet optimaal is, maar geeft wel de mogelijkheid om gericht maatwerk te leveren, passend bij de beperking waar de student mee te maken heeft. Een integraal overzicht van welke ondersteuningsmogelijkheden er zijn, ontbreekt vooralsnog. In de bijlage4 bij deze brief schets ik het volledige overzicht van die ondersteuningsmogelijkheden.

Voorlichting en informatievoorziening

Uit de inventarisatie van de knelpunten blijkt dat de voorlichting voor deze groep een belangrijk knelpunt is. Een tweede knelpunt betreft de leenangst die mogelijk bij deze groep meespeelt. Vanwege de functiebeperking twijfelen deze studenten mogelijk meer aan hun baankansen en verdiencapaciteit later, wat zou kunnen leiden tot een grotere angst voor het aanvragen van een studielening. Betere uitleg over de sociale leenvoorwaarden is voor deze groep dus extra belangrijk bij het wegnemen van eventuele drempelvrees.

Duidelijk is dat de informatievoorziening juist voor deze groep beter moet en beter kan. De gebruikerstoets van Handicap + Studie laat zien dat studenten met een functiebeperking daarover het minst tevreden zijn. Deze informatievoorziening loopt via meerdere kanalen; niet alleen vanuit de overheid door middel van sites als startstuderen.nl en studiekeuze123 en de website van DUO, maar ook vanuit decanen in het voortgezet onderwijs en in het mbo en vanuit de universiteiten en hogescholen zelf. Dit laatste geeft het onderzoek van de LSVb ook aan: de vindbaarheid van informatie en duidelijkheid over een aanspreekpunt tot wie studenten zich kunnen wenden, laten zeer te wensen over.

Het geheel aan voorzieningen en mogelijkheden is lastig te overzien als je voor de vraag staat of je wilt gaan studeren. Dat realiseer ik me terdege. Daarom is het belangrijk dat het integrale overzicht zoals ik dat in deze brief schets goed vindbaar is voor de aankomende studenten en bekend bij de experts die hen daarin begeleiden. Juist wanneer een leerling specifieke vragen heeft of knelpunten voorziet, is de decaan of loopbaanadviseur een belangrijke informatiebron en adviseur.

Concreet heb ik daarbij de volgende verbeteringen in gang gezet:

  • In de brief die ik jaarlijks aan alle eindexamenkandidaten stuur, zal ik deze groep studenten wijzen op de mogelijkheden die er voor hen zijn, en hen oproepen om contact op te nemen met de instelling van hun keuze, zodat snel bekeken kan worden wat de mogelijkheden zijn.

  • In overleg met Handicap + Studie ben ik een factsheet aan het ontwikkelen waarin alle voorzieningen kort worden aangestipt en waarin wordt doorverwezen naar relevante websites. Deze factsheet zal ook met studentenvertegenwoordigers worden afgestemd.

  • Deze factsheet zal uiteraard vindbaar zijn op de sites van DUO, op startstuderen.nl en studiekeuze123. Op startstuderen.nl is een aparte themapagina over studeren met een beperking waar deze informatie beschikbaar zal zijn.

  • Ook zal ik hier aandacht aan besteden via «Mijn Studieplan», een tool die ik eerder dit jaar heb gelanceerd via www.startstuderen.nl. Dit is een persoonlijke omgeving op de site waar aspirant-studenten (zowel voor het mbo als voor het hoger onderwijs) het eigen voorbereidingstraject zelf in kaart kunnen brengen en doorlopen. Het is een checklist in een modern jasje. Zo stuurt «Mijn Studieplan» bijvoorbeeld notificaties op belangrijke momenten. Denk aan het bezoeken van open dagen, de aanmelddeadline en het regelen van studiefinanciering. Door middel van een checklist en een notificatiebericht zullen (aspirant-)studenten worden gewezen op de relevante informatie.

  • Om te bevorderen dat studenten ook via decanen en loopbaanadviseurs volledige en up-to-date informatie krijgen, heb ik contact gelegd met decanenverenigingen NVS-NVL en VVSL. De NVS-NVL heeft aangeboden om deze informatie te verspreiden onder het zogeheten Dekkend Netwerk zorgcoördinatoren. Dit betekent dat er voor elk samenwerkingsverband (VO) een contactpersoon is naar wie zij de informatie kunnen sturen. Ook kunnen zij via dit kanaal de mbo zorgcoördinatoren benaderen. Ook de Verenging van Schooldecanen en Loopbaanbegeleiders (VVSL) deelt het belang van deze kennisverspreiding en is bereid hieraan hun medewerking te verlenen, bijvoorbeeld door deze informatie op te nemen in hun nieuwsbrief aan havo/vwo-decanen en door een pagina in hun studiekeuzespecial (bedoeld voor leerlingen uit de (voor-)examenklassen van havo en vwo en hun ouders) over «studeren met een beperking».

  • De digitale nieuwsbrieven voor het vo en mbo zal ik ook gebruiken om deze factsheet verder te verspreiden.

  • Ik zal deze informatie ook verspreiden via de social media accounts van OCW, als Facebook, Twitter en LinkedIn.

  • Daarnaast heb ik mogelijk gemaakt dat het Nibud zijn Studentengeldwijzer ook als gratis e-book ter beschikking stelt. We hebben deze geldwijzer daardoor breed digitaal kunnen verspreiden. De Geldwijzer bevat een aparte paragraaf over studeren met een functiebeperking, met uitleg over voorzieningen en regelingen waarvan deze studenten gebruik kunnen maken.

Het onderzoek van de LSVb is aan alle instellingen gestuurd. Ik vertrouw erop dat zij dit zullen aangrijpen om hun informatievoorziening te verbeteren. Juist vanwege de noodzaak tot maatwerk voor deze groep, moet duidelijk zijn bij wie studenten zich moeten melden. Daarnaast hebben instellingen ook de mogelijkheid om bij Studielink een vragenlijst toe te voegen bij aanmelding voor een van hun opleidingen. Of en op welke manier dat gebeurt, verschilt per instelling of opleiding. Samen met de instellingen wil ik onderzoeken of het gewenst en mogelijk is aan alle studiekiezers die zich aanmelden bij Studielink, de vraag voor te leggen of zij een functiebeperking hebben, zodat met deze studenten snel contact gelegd kan worden. Privacyaspecten spelen hierbij een rol, maar ook de manier waarop de administraties van de instellingen zijn ingericht.

Profileringsfonds

Studenten die vertraging oplopen als gevolg van hun beperking, komen in aanmerking voor financiële ondersteuning uit het profileringsfonds. Dit is geregeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). Maar studenten zijn vaak niet goed op de hoogte van de mogelijkheden van dit fonds, of de rechten die zij hebben. Het is bijvoorbeeld niet zo dat het de instellingen vrij staat om studenten met een functiebeperking al dan niet te vergoeden uit het profileringsfonds. De WHW regelt voor een aantal groepen een recht op uitkering, waaronder studenten met een chronische ziekte of handicap die vertraging oplopen als gevolg van hun beperking. Deze bijzondere omstandigheden die recht geven op een vergoeding, staan limitatief opgesomd in artikel 7.51. Instellingen dienen studenten vanuit het profileringsfonds altijd financieel te ondersteunen op grond van deze omstandigheden, ook als blijkt dat het beroep op het profileringsfonds hoger is dan vooraf begroot. Aanvullend op deze in de wet genoemde limitatieve opsomming, kan de instelling een financiële voorziening treffen voor studenten die niet voldoen aan het wettelijke nationaliteitsvereiste en voor niet-ingeschreven studenten (collegegeldvrij besturen). Voor deze categorieën studenten bestaat er geen wettelijk recht op een vergoeding.

Ter uitvoering van de motie Mohandis5 heb ik onderzocht of er een nieuw kader nodig was voor vergoedingen uit het profileringsfonds, nu de basisbeurs uit de prestatiebeurs verdwenen is. Dit is wettelijk gezien niet het geval. De WHW biedt ruimschoots de mogelijkheid tot vergoedingen vanuit het profileringsfonds, in beginsel tot € 862,50 (peiljaar 2016) per maand; de invoering van het studievoorschot heeft hierop geen invloed gehad. Het bedrag aan basisbeurs is in de Wet Studievoorschot immers vervangen door een ophoging van de basislening.

In de gesprekken die ik met de sectorraden en studentenorganisaties gevoerd heb, kwam wel naar voren dat instellingen behoefte hebben aan praktische richtlijnen voor het vaststellen van vergoedingen uit het profileringsfonds. Maar deze richtlijnen hebben alleen zin als ze ruimte laten voor maatwerk. Vergoedingen uit het profileringsfonds moeten vooral flexibel kunnen worden vastgesteld. De studentenorganisaties lieten desgevraagd weten vooral behoefte te hebben aan transparantie over het toekenningsbeleid en de werkwijze van instellingen, eenduidige en vindbare informatie en betere voorlichting.

Op basis van deze uitkomsten heb ik instellingen afgelopen jaar een brief gestuurd met een richtlijn voor uitkeringen uit het profileringsfonds. Waar zij voorheen aansloten bij het bedrag aan studiefinanciering dat een student ontvangt, kunnen instellingen nu een bandbreedte van € 200–€ 300 aanhouden als uitgangspunt. Instellingen behouden daarbij met nadruk de plicht om flexibel met deze bandbreedte om te gaan.

Ook heb ik instellingen opgeroepen om hun studenten voortaan duidelijker en transparanter te informeren over het fonds, en het toekenningsbeleid en de werkwijze op een eenduidige en vindbare plaats op de website te publiceren. Ik heb daarbij benadrukt vooral ook uniform te zijn in de benaming van het fonds, en alleen nog te spreken van profileringsfonds. Tot slot heb ik met de instellingen afgesproken dat zij voortaan in het jaarverslag zullen rapporteren over de aard en de omvang van de vergoedingen uit het profileringsfonds. Bovengenoemde brief vindt u bijgevoegd, conform mijn toezegging tijdens het debat over de eerste monitorrapportage na de invoering van het studievoorschot.

Overig beleid

Een van de speerpunten van de strategische agenda hoger onderwijs 2015–20256 is het investeren in kleinschalig en intensief hoger onderwijs. Uit de inventarisatie van de knelpunten blijkt dat kleinschaliger onderwijs een positief effect heeft op de mate waarin studenten met een functiebeperking worden gezien en worden doorverwezen naar de personen die hen kunnen helpen bij het maatwerk dat zij nodig hebben. Deze groep heeft dus extra baat bij deze investeringen.

Goede overgangen in het onderwijs bieden studenten optimale kansen om hun talenten te ontwikkelen, zo stelt de Onderwijsraad in het advies Overgangen in het onderwijs (Onderwijsraad, 2014). Het percentage studenten dat doorstroomt naar een hoger niveau binnen het mbo en dat doorstroomt van mbo naar hbo neemt in zijn geheel sinds 2005 licht af. Daarnaast is de overgang van mbo naar hbo kwetsbaar. Er is in de afgelopen vijf jaar sprake geweest van een toename van de switch en uitval van eerstejaars hbo-studenten met een mbo-vooropleiding van 36% naar 41%. Om de overgang tussen mbo en hbo soepeler te laten verlopen stel ik in 2017 € 7,5 miljoen aan aanvullende middelen beschikbaar.7

Een verkeerde studiekeuze is een belangrijke reden voor switch en uitval. Daarom stimuleren de Staatssecretaris en ik de komende jaren de verdere ontwikkeling van loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB), van het primair onderwijs tot aan het hoger onderwijs. We nemen maatregelen om de deskundigheid over LOB, de samenwerking bij de overgang naar vervolgonderwijs, en de informatievoorziening over de arbeidsmarkt en vervolgonderwijs te verbeteren. Deze meer generieke maatregelen helpen ook mbo-studenten die een hbo opleiding willen volgen, en studenten met een functiebeperking om een betere keuze te maken. De Staatssecretaris en ik hebben uw Kamer eind september per brief geïnformeerd over de maatregelen die we gaan nemen.8

Individuele studietoeslag

Ten aanzien van de studietoeslag heb ik kennisgenomen van de wens van de studentenbonden om die uit de Participatiewet te halen en onder te brengen bij één instantie, bijvoorbeeld DUO. In dit verband hecht ik eraan te benadrukken dat de individuele studietoeslag een gedecentraliseerd aanvullend inkomensondersteunend instrument is, waarbij uitdrukkelijk individueel maatwerk het uitgangspunt vormt. De studietoeslag heeft immers tot doel om studenten en scholieren met een beperking, die mogelijk niet naast hun studie kunnen bijverdienen, een financieel steuntje in de rug te geven. Dit vergt een specifieke beoordeling van de individuele omstandigheden van de belanghebbende en afstemming met het lokale armoede- en re-integratiebeleid. Met name om deze redenen liggen de bevoegdheid en verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de individuele studietoeslag bij de gemeenten, en niet bij DUO.

Mogelijk speelt in dit kader een rol dat de individuele studietoeslag voor gemeenten nog een redelijk nieuw instrument is en studenten met een functiebeperking een nieuwe doelgroep zijn. De Staatssecretaris van SZW zal daarom in de komende verzamelbrief SZW de door de studentenbonden gesignaleerde problematiek van studenten met een beperking onder de aandacht van de gemeenten brengen. Daarbij zal zij expliciet wijzen op de mogelijkheden én het belang van individuele studietoeslag als aanvullend inkomensondersteunend instrument. Overigens zijn er niet zoveel studenten met een functiebeperking in het hoger onderwijs die in aanmerking komen voor de studietoeslag; de meesten voldoen niet aan het criterium dat iemand niet in staat mag zijn om het wettelijk minimumloon te verdienen. Ter illustratie: ResearchNed schat op basis van studentenenquêtes in dat ongeveer 2,5% tot 5% van de studenten met een functiebeperking een Wajonguitkering had.

Accreditatie

Zowel bij de instellingstoets als bij de uitgebreide opleidingsaccreditatie en toets nieuwe opleiding, zijn de voorzieningen die de toegankelijkheid en studeerbaarheid voor studenten met een functiebeperking bevorderen expliciet onderdeel van de beoordeling. De door het Expertisecentrum Handicap + Studie ontwikkelde Beleidsscan kan de onderwijsinstellingen en opleidingen helpen om inzicht te krijgen in de mate waarin aan dit kwaliteitscriterium wordt voldaan. De Beleidsscan is gebaseerd op het Referentiekader van de Commissie Maatstaf. Visitatiepanels kunnen voor de beoordeling van het kwaliteitscriterium dat ziet op de toegankelijkheid en studeerbaarheid voor studenten met een functiebeperking, desgewenst gebruik maken van dit nieuwe instrument.

Met het inventariseren van de knelpunten, de opdrachtverstrekking voor gericht, verdiepend motievenonderzoek, de extra aandacht voor deze groep in de volgende studievoorschotmonitor en een aantal concrete voorlichtingsacties in samenwerking met Handicap + Studie, ben ik van mening dat ik de instroom van studenten met een functiebeperking nauwgezet in de gaten houd. Ook heb ik daarmee alles in de startblokken gezet om, mocht de monitor daar aanleiding toe geven, gericht maatregelen te treffen om de toegankelijkheid van het hoger onderwijs ook voor studenten met een functiebeperking te borgen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker


X Noot
1

Kamerstuk 24 724, nr. 152

X Noot
2

Handelingen II 2015/16, nr. 90, item 9, p. 27

X Noot
3

Kamerstuk 31 288, nr. 537

X Noot
4

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
5

Kamerstuk 34 035, nr. 43

X Noot
6

Kamerstuk 31 288, nr. 481

X Noot
7

Kamerstuk 31 288, nr. 481

X Noot
8

Kamerstuk 31 524, nr. 301

Naar boven