nr. 53
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 april 2009
Op 29 december 2008 zond u mij Kamervragen van het lid J. van Dijk
over de door de Hogeschool Zuyd aan studenten in rekening gebrachte kosten
(2008Z10340/2080908710). Mijn antwoorden op die vragen heb ik u toegezonden
bij brief van 21 januari 2009. (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar
2008–2009, nr. 1306)
Naar aanleiding van de beantwoording van de Kamervragen, heb ik het college
van bestuur van de hogeschool Zuyd bij brief van 3 februari jl. uiteengezet
in welke gevallen een instelling een extra vergoeding kan vragen en onder
welke voorwaarden dat kan plaatsvinden. Daarbij ben ik specifiek ingegaan
op de voedingspractica, een van de activiteiten waarvoor de instelling wel
een vergoeding kan vragen. Het is mogelijk dat ik in mijn antwoorden op de
Kamervragen ten onrechte de indruk heb gewekt dat in het geval van voedingspractica
ook een alternatief geboden moet worden.
Een afschrift van de brief aan de hogeschool Zuyd zend ik u hierbij. Graag
licht ik de strekking van deze brief hieronder toe.1
Het staand beleid met betrekking tot het vragen van een vergoeding van
door de instelling gemaakte kosten, houdt in grote lijnen het volgende in:
– Voor verrichtingen door de instelling die behoren tot de primaire
taken, mag geen extra vergoeding worden gevraagd. Daaronder valt onder andere
de werving van stageplaatsen;
– Studenten worden verondersteld zelf de kosten van een aantal onderwijsbenodigdheden
te dragen, zoals boeken en bepaalde kosten verbonden aan practica (bijvoorbeeld
een veiligheidsbril);
– Bepaalde kosten voor onderwijsbenodigdheden kunnen worden doorberekend,
doch slechts op basis van vrijwilligheid. Een student moet zelf kunnen beslissen
of hij zelf bepaalde boeken en materialen aanschaft of dat hij deze betrekt
van de instelling;
– Als aan een onderdeel van de opleiding extra kosten zijn verbonden, moet de student een alternatief worden geboden. Slechts in een enkel
uitzonderingsgeval kan geen alternatief worden geboden; daarbij gaat het bijvoorbeeld
om voedingspractica. Daarbij geldt tevens als argument dat het hier gaat om
materiaal dat door de studenten wordt verbruikt (genuttigd) in tegenstelling
tot andere materialen die worden gebruikt in het kader van een opleiding;
de voeding die tijdens een voedingspracticum wordt gemaakt vervangt een maaltijd
voor de student;
– Ingeval van activiteiten en voorzieningen die geen deel uitmaken
van de opleiding, vindt deelname daaraan respectievelijk gebruikmaking daarvan
plaats op vrijwillige basis. Vanzelfsprekend geldt hetzelfde voor de daaraan
verbonden kosten.
De door de instelling in rekening te brengen extra kosten moeten qua hoogte
redelijk en billijk zijn en studenten moet desgevraagd financiële ondersteuning
geboden worden. Ook is het de taak van de instelling de (aanstaande) studenten
op adequate en tijdige wijze te informeren over de aard en omvang van (mogelijk)
extra kosten en de geboden alternatieven.
Ik heb de hogeschool verzocht na te gaan of de soort in rekening gebrachte
kosten en de omvang daarvan in overeenstemming met mijn beleid zijn en mij
daarover te berichten. In een mondeling onderhoud met de instelling heb ik
het beleid nogmaals uiteengezet. Daarbij is tevens aan de orde geweest dat
op dit moment een evaluatie van het instellingsbeleid in dezen plaatsvindt.
De instelling heeft toegezegd mij voor de zomer te zullen informeren over
de uitkomst daarvan.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R. H. A. Plasterk