31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Nr. 344 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 juni 2013

Met deze brief informeer ik u over de stand van zaken met betrekking tot de ontwikkeling van valorisatie-indicatoren voor het hoger onderwijs.

Vorig jaar maart heeft de toenmalig staatssecretaris u gemeld (Kamerstuk 31 288, nr. 259) dat het streven erop was gericht eind 2012 een «werkversie» van een landelijk gedragen set valorisatie-indicatoren gereed te hebben. Deze zou vervolgens in 2013–2015 worden getest, geëvalueerd en waar nodig bijgesteld en in 2015 definitief vastgesteld. Deze indicatoren kunnen dan vanaf 2016 onder meer gebruikt worden in de jaarverslagen van de instellingen.

Hij gaf daarbij aan dat deze set zou worden gebaseerd op voorstellen van VSNU en HBO-raad voor zulke indicatoren, op basis van de prestatieafspraken die de instellingen met de ministeries van OCW en van EZ afsluiten. In de hoofdlijnenakkoorden met VSNU en HBO-raad was dat ook vastgelegd.

Inmiddels heb ik van zowel VSNU als de Vereniging Hogescholen (voorheen HBO-raad) een bestuurlijk gedragen voorstel voor de ontwikkeling van indicatoren voor onderwijs in ondernemerschap en valorisatie ontvangen. U treft die hierbij als bijlage aan1. Mede namens de minister van EZ, geef ik hierbij mijn reactie op deze voorstellen.

Beide koepelorganisaties hebben voor de ontwikkeling van hun voorstel het EC-document «A Composite Indicator for Knowledge Transfer – Report from the European Commission’s Expert Group on Knowledge Transfer Indicators» benut en het rapport «Waardevol», opgesteld in opdracht van de Landelijke Commissie Valorisatie door van het Rathenau Instituut, STW en Technopolis. De Vereniging Hogescholen heeft daarnaast ook gebruik gemaakt van het UASnet rapport «The EDUPROF project: developing indicators of applied research Final report».

De koepelorganisaties zijn tot een raamwerk gekomen waarbij elke instelling haar eigen set indicatoren passend bij haar profiel en ambities kan kiezen. De indicatoren geven een beeld van het type onderzoek dat wordt uitgevoerd en de benutting van de kennis. Daarnaast geven ze ook een beeld van de inzet op onderwijs in ondernemerschap en valorisatie en de opbrengsten daarvan.

Daarmee doen hun voorstellen recht aan de boodschap uit de eerste twee genoemde rapporten dat de benutting van kennis vele vormen kent, afhankelijk van de discipline en de context. Praktijkgericht onderzoek heeft eigen kenmerken, zoals bijvoorbeeld de betekenis voor de versterking van de kwaliteit van het onderwijs in het hbo.

In de periode 2013 – 2015 zullen de instellingen de indicatoren testen en vormgeven. De koepelorganisaties zullen dit proces begeleiden en het gesprek erover tussen de instellingen vormgeven. Ik zal met hen contact onderhouden over het verloop van de testfase.

Om een breder beeld mogelijk te maken, heb ik de koepelorganisaties verzocht te kiezen voor een combinatie van input- en outputindicatoren. Ook heb ik aangegeven dat ik verwacht dat er uit de testfase enkele indicatoren komen die generiek toepasbaar zijn, maar zo nodig wel rekening houden met de verschillen tussen disciplines. Aan de hand van generieke indicatoren kan dan ook een geaggregeerd beeld op nationaal niveau worden gemaakt, bijvoorbeeld om te gebruiken in internationale vergelijkingen.

Ik heb de suggestie gedaan, dat het wenselijk is dat instellingen met een vergelijkbaar profiel in de testfase met elkaar samenwerken bij de ontwikkeling van vergelijkbare indicatoren. Samenwerking kan ook dienstig zijn tussen universiteiten en hogescholen in regionaal verband.

Ik vind de ontwikkeling die de koepels in afstemming met mij hebben ingezet zeer positief en vruchtbaar. Ik waardeer het dat de koepels bij de ontwikkeling van hun raamwerk een veelheid van stakeholders en organisaties hebben betrokken.

Ik heb er alle vertrouwen in dat op deze wijze een set van indicatoren tot stand komt die door de instellingen wordt gedragen. Daardoor zijn de indicatoren ook daadwerkelijk te benutten en zullen ze meer transparantie bieden in de inspanningen en opbrengsten van onderwijs in ondernemerschap en valorisatie.

De indicatoren zijn bedoeld voor de instellingen om vanaf 2016 te gebruiken bij de verantwoording in de jaarverslagen over onderwijs in ondernemerschap en valorisatie. Het oogmerk is om in 2016 de set indicatoren ook te gebruiken om een landelijk beeld te generen en internationale vergelijkingen mogelijk te maken. De inzet is op termijn te komen tot één set indicatoren voor het gehele hoger onderwijs.

Ik ga ervan uit dat deze indicatoren ook binnen de Nederlandse kenniswereld in den brede een rol zullen gaan spelen. Daarmee komt een gedeeld kader voor het bespreken van inspanningen in en opbrengsten van valorisatie in brede zin in beeld. Dit was indertijd ook de bedoeling van de Valorisatieagenda.

Mede namens de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de minister van Economische Zaken, De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven