31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Nr. 319 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 november 2012

In het plenair debat op 21 en 22 maart 2012 heb ik toegezegd (Handelingen II 2011/12, nr. 67, item 3, blz. 13) om, voorafgaand aan de behandeling van het wetsvoorstel Kwaliteitswaarborgen hoger onderwijs, een overzicht te geven van de rolverdeling tussen de organen die verantwoordelijk zijn voor het externe toezicht in het hoger onderwijs alsook de samenwerkingsafspraken die de Inspectie van het Onderwijs en de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie hebben gemaakt.

Met deze brief en het bijgevoegde samenwerkingsprotocol 1) wordt aan deze toezegging voldaan. Ik geef ook aan hoe ik de huidige en toekomstige samenwerking tussen deze organen zie en hoe overlap door goede afstemming wordt voorkomen. Deze brief is uitvloeisel van het wetsvoorstel Kwaliteitswaarborgen hoger onderwijs dat u reeds heeft ontvangen.

Rolverdeling Inspectie en NVAO

Het hoger onderwijs kent twee organen die een rol spelen in het externe toezicht op het stelsel: de Inspectie van het Onderwijs (hierna: Inspectie) en de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO).

  • 1. De Inspectie heeft tot taak toezicht te houden op de naleving van wettelijke voorschriften (over onder meer het interne toezicht en de vormgeving van de opleiding) en op de financiële recht- en doelmatigheid. Naast het instellingstoezicht ziet de Inspectie ook toe op de kwaliteit van het stelsel voor hoger onderwijs, waaronder ook het accreditatiestelsel. Dit betreft geen toezicht op de NVAO.

  • 2. De NVAO is verantwoordelijk voor de beoordeling van de kwaliteit van de opleidingen in het kader van de accreditatie en de toets nieuwe opleiding en de beoordeling in het kader van de instellingstoets kwaliteitszorg. Het besluit van de NVAO wordt gebaseerd op het oordeel van de commissies van deskundigen («visitatie»).

Met het wetsvoorstel Kwaliteitswaarborgen hoger onderwijs wijzigt de verhouding tussen de Inspectie en de NVAO niet. De regering is van mening dat de versterkingen van het accreditatiestelsel in combinatie met de overige maatregelen in dat wetsvoorstel op termijn voldoende waarborgen opleveren voor de borging van de diplomakwaliteit en de bestendiging van het vertrouwen in het hoger onderwijs. Naar het oordeel van de regering is er wel behoefte aan aanvullende waarborgen op bestaande mechanismen. Hiertoe wordt bij de NVAO aanvullende taken neergelegd waaronder een aanvullende toets die drie jaar na de tno plaatsvindt en stelt de NVAO visitatiegroepen vast ten behoeve van clustergewijze accreditatie. Voor de Inspectie is voor de komende vier jaar voorzien in risicogericht toezicht binnen helder omschreven wettelijke normen. Deze zijn in het wetsvoorstel uitgewerkt. Dit is een tijdelijke maatregel die in beginsel na vier jaar vervalt. De kern van het risicogericht toezicht is, dat de Inspectie niet alleen op grond van externe signalen, maar straks ook op grond van eigen analyses in de periode tussen twee accreditaties in, na overleg met het instellingsbestuur en onder door de minister te stellen voorwaarden, onderzoek kan instellen. Bij deze uitbreiding van het toezicht door de Inspectie is de regering zich ervan bewust dat extra aandacht nodig is voor mogelijke taakoverlap met de NVAO en mogelijke stapeling van toezicht. «Proportionaliteit» is dan ook (naast «risicogericht») het sleutelbegrip bij het nieuwe toezicht van de Inspectie. Proportioneel en risicogericht toezicht betekent dat instellingen die goed presteren met minder toezichtlast worden geconfronteerd dan instellingen die niet goed presteren en dat het toezicht van de Inspectie te allen tijde complementair is aan het accreditatiestelsel. De verminderde toezichtlast bij de goed presterende instellingen ontstaat ook door vermindering van het aantal generieke themaonderzoeken, die bij alle instellingen kunnen plaatsvinden.

Ook bij het risicogericht toezicht door de Inspectie geldt als uitgangspunt dat, daar waar de kwaliteit van de opleidingen of de effectiviteit van de kwaliteitsborging van een instelling in het kader van incidenteel onderzoek moet worden beoordeeld, deze taak blijft voorbehouden aan de NVAO, net als op grond van de huidige WOT. Hiertoe vindt conform het samenwerkingsprotocol overleg plaats tussen de Inspectie en de NVAO. Zij werken dus complementair aan elkaar zodat de totale toezichts- en accreditatielast voor het hoger onderwijs niet of slechts in beperkte mate toeneemt en het volledige stelsel wordt versterkt, terwijl dubbel werk wordt voorkomen. Dat betekent dat zij in de praktijk frequenter en intensiever zullen samenwerken. Vandaar dat heldere afspraken tussen de organen van belang zijn.

Samenwerkingsprotocol

Tegen deze achtergrond hebben de Inspectie en de NVAO onlangs een nieuw samenwerkingsprotocol (zie bijlage 1) opgesteld en ondertekend om overlap van taken en «dubbel toezicht» te voorkomen en om ervoor te zorgen dat signalen over en weer snel worden gemeld. Hoe sneller de organisaties elkaar weten te vinden, des te beter ieder zijn eigen rol kan uitvoeren.

De Inspectie en de NVAO hanteren de volgende principes bij hun samenwerking:

  • 1. De externe kwaliteitsborging van onderwijs, het toezicht op naleving van wet- en regelgeving en het toezicht op financiële deugdelijkheid bij instellingen worden complementair uitgevoerd;

  • 2. Het accreditatiestelsel is leidend bij het externe toezicht op de kwaliteit van opleidingen en de kwaliteitszorg in het hoger onderwijs;

  • 3. Instellingen ervaren geen dubbele of overlappende toezichtlast;

  • 4. Het toezicht wordt proportioneel uitgevoerd, licht waar het kan, zwaar waar nodig;

  • 5. Het toezicht van de Inspectie en de accreditatie door de NVAO is niet alleen gericht op beoordeling, maar levert ook een stimulans tot verbetering.

Het protocol vervangt het samenwerkingsprotocol uit 2007 en heeft een werkingsduur tot en met 2014. Dan zijn ook de resultaten beschikbaar van de evaluatie van de eerste twee jaren van het accreditatiestelsel. Eind 2013 bezien Inspectie en NVAO of de samenwerkingsafspraken goed werken en of aanpassing van het protocol nodig is.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, H. Zijlstra

1) Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven