31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Nr. 261 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 maart 2012

Begin december 2011 heb ik, mede namens de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie1, en in het verlengde van de Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap, met de VSNU en de HBO-raad hoofdlijnenakkoorden gesloten voor de komende jaren (TK 31 288, nr. 246 en nr. 247).

De kern van die akkoorden vormen afspraken om te komen tot:

  • een hogere onderwijskwaliteit en betere prestaties (meer studiesucces);

  • meer profilering van onderwijs (meer differentiatie en een doelmatiger organisatie of herordening van het onderwijsaanbod) en meer profilering van onderzoek (zwaartepuntvorming). Hierbij zijn ook afspraken gemaakt over het inspelen op de speerpunten van het topsectorenbeleid;

  • meer aandacht voor valorisatie.

Meer kwaliteit en meer verscheidenheid dus als de centrale opdrachten waar het hoger onderwijs voor staat. Daarbij houden beide opdrachten nauw verband met elkaar. De commissie-Veerman formuleerde het aldus: «Het kwaliteitsvraagstuk in het hoger onderwijs kan niet los gezien worden van de grote variëteit in uitdagingen waar het hoger onderwijs zich voor gesteld ziet. [...] Daarom pleit de commissie voor een – misschien wel «onnederlandse» – differentiatie in drievoud: meer differentiatie in structuur; meer differentiatie tussen instellingen [profilering] en meer differentiatie in het onderwijsaanbod.»

Sinds het afsluiten van de hoofdlijnenakkoorden heb ik een aantal verdere stappen gezet. Daarover informeer ik u met deze brief.

Eind december 2011 heb ik alle bekostigde hogescholen en universiteiten uitgenodigd een voorstel voor een prestatieafspraak in te dienen. In dat voorstel geeft de instelling aan wat haar ambities zijn ten aanzien van onderwijskwaliteit en studiesucces, profilering van onderwijs en onderzoek, en valorisatie. In de hoofdlijnenakkoorden is daarbij afgesproken dat de te maken prestatieafspraken behoren te getuigen van ambitie en realiteitszin.

Zoals aangegeven in de strategische agenda, en door u bekrachtigd in het overleg daarover, zijn de prestatieafspraken niet vrijblijvend. De verdeling van ruim 7% van het onderwijsbudget (143 miljoen euro in het wetenschappelijk onderwijs en 182 miljoen euro in het hoger beroepsonderwijs) heeft een directe relatie met de prestatieafspraken. Het grootste deel van de middelen (ruim 5% van het onderwijsbudget) betreft voorwaardelijke financiering. Voorwaarde voor toekenning van (hun relatieve aandeel in) deze middelen aan de individuele instellingen voor de periode 2013–2016, is een met de individuele instelling ondertekende prestatieafspraak ten aanzien van onderwijskwaliteit en studiesucces, profilering en valorisatie. Continuering na 2016 van de middelen die via de voorwaardelijke financiering zijn toegekend, is afhankelijk van de prestaties van de individuele instellingen op indicatoren binnen drie categorieën: kwaliteit, studiesucces en de maatregelen die de instellingen daartoe treffen. De afspraken ten aanzien van profilering en valorisatie hebben een bestuurlijk karakter. Hier wordt in 2016 dus niet financieel op «afgerekend». Dit neemt niet weg dat hierover wel prestatieafspraken worden gemaakt.

Naast de voorwaardelijke financiering wordt een deel van de beschikbare middelen selectief toegekend. Daarbij gaat het voor de periode 2013–2016 om 38 miljoen euro per jaar in het wetenschappelijk onderwijs en 42 miljoen euro in het hbo.

De AMvB waarin de grondslag voor de systematiek van voorwaardelijke financiering en selectieve toekenning van middelen is neergelegd, wordt binnenkort bij uw Kamer voorgehangen.

Inmiddels heb ik een reviewcommissie geïnstalleerd die mij gaat adviseren over de voorstellen voor prestatieafspraken van de individuele instellingen. Deze Reviewcommissie Hoger Onderwijs en Onderzoek staat onder voorzitterschap van prof. dr. Frans A. van Vught. De overige leden zijn prof. dr. Henriëtte Maassen van den Brink, mr. Olchert G. Brouwer, Jan Kamminga en prof. dr. Arie C. Nieuwenhuijzen Kruseman. Ik heb gekozen voor een onafhankelijke commissie van deskundigen. Dit heb ik gedaan, omdat er geen sprake van willekeur mag zijn in de besluitvorming over de prestatieafspraken. Daarvoor zijn de prestatieafspraken en hun bekostigingsconsequenties te belangrijk. Daarom ook zal ik het overleg met individuele instellingen over hun voorstel voor de prestatieafspraak voeren op basis van het advies van de reviewcommissie.

Naast het uitbrengen van adviezen over de voorstellen van de individuele instellingen, zal de reviewcommissie mij ook op verschillende andere momenten adviseren. Zo zal de reviewcommissie jaarlijks een monitorrapport over de voortgang van het proces van profilering in het hoger onderwijs en onderzoek opstellen. Ook zal de reviewcommissie in december 2014 een midtermreview uitvoeren waarin gekeken wordt hoe de instellingen die middelen hebben ontvangen uit het selectieve budget, uitvoering geven aan hun plannen. In 2016 zal de reviewcommissie een eindevaluatie opstellen over de wijze waarop de bekostiging op kwaliteit en profiel is vormgegeven, en een advies uitbrengen voor het vervolgproces na 2016.

De reviewcommissie heeft op mijn verzoek een voorstel gedaan voor een beoordelingskader op basis waarvan zij haar advies over de voorstellen voor prestatieafspraken van de individuele instellingen zal opstellen. Ik vind dit een goed kader, dat naar mijn overtuiging ruimte biedt voor kwaliteit, differentiatie en profilering en tot de noodzakelijke grondige en transparante beoordeling kan leiden.

Het kader gaat uit van een integrale beoordeling van de voorstellen van de instellingen, waarbij kwaliteit en verscheidenheid (profilering, differentiatie) in onderlinge samenhang worden bezien. Deze integrale aanpak waarborgt dat plannen van instellingen op hun eigen merites kunnen worden bezien, dat rekening kan worden gehouden met de context en historie van de instelling en dat ruimte wordt geboden voor de gewenste verscheidenheid in het hoger onderwijs. Waar nodig, gelet op de afspraken in de hoofdlijnenakkoorden, maakt het beoordelingskader onderscheid tussen hbo en wo.

Een belangrijk kenmerk van het kader is dat het om één beoordelingskader gaat op basis waarvan geadviseerd wordt over het sluiten van een prestatieafspraak en over toekenning van extra middelen uit het selectieve budget. Er had ook gekozen kunnen worden voor twee afzonderlijke kaders voor deze twee onderscheiden oordelen. Dan hadden de instellingen echter ook aparte voorstellen moeten indienen, wat onnodige extra lasten voor de instellingen zou hebben betekend. Een risico is ook dat het beoordelingskader voor het selectieve budget dan zou gaan functioneren als een «aanvraagkader» voor de extra middelen uit dit budget, terwijl de eigen profielkeuze van de instelling voorop moet staan.

De reviewcommissie heeft met het voorgestelde kader een goede balans gevonden tussen enerzijds de concreetheid die nodig is om voldoende voorspelbaar in de besluitvorming te zijn en anderzijds de ruimte die instellingen nodig hebben om hun eigen voorstel goed over het voetlicht te kunnen brengen. Niet voor niets hoeven de instellingen bij het formuleren van hun voorstel zich niet aan een voorgeschreven format te houden. Het is de verantwoordelijkheid van de instellingen zelf om hun strategische keuzes en ambities expliciet te maken en te onderbouwen.

Het beoordelingskader omvat drie criteria, waarbij het derde beoordelingscriterium alleen wordt betrokken bij de beoordeling of het voorstel in aanmerking komt voor extra geld uit het selectieve budget. De beoordelingscriteria zijn:

  • 1) het ambitieniveau en realiteitsgehalte (van de voorstellen ten aanzien van onderwijs – waaronder onderwijskwaliteit en studiesucces –, onderzoek en valorisatie)

  • 2) de aansluiting bij nagestreefde ontwikkelingen op stelselniveau ten aanzien van zwaartepuntvorming en differentiatie

  • 3) de uitvoerbaarheid

Ik heb intensief overleg gevoerd met de VSNU en HBO-raad over het door de reviewcommissie voorgestelde kader. Dit overleg heeft geresulteerd in aanpassingen waardoor onder meer de hanteerbaarheid van het kader voor instellingen is vergroot. Daarbij is rekening gehouden met het feit dat de meeste instellingen al geruime tijd bezig zijn met de voorbereiding van hun voorstel voor de prestatieafspraken.

De VSNU stemt met het kader in. Met de HBO-raad heb ik (op onderdelen) geen overeenstemming bereikt over het kader. Dat betreur ik. Ik ben er echter van overtuigd dat het voorgestelde beoordelingskader een goede beoordeling en goede prestatieafspraken mogelijk maakt tussen de individuele instellingen en de overheid. Daarom heb ik inmiddels, mede namens de minister van EL&I, het beoordelingskader vastgesteld. U vindt het kader in de bijlage.2 Op 5 maart jl. heb ik dit kader aan alle bekostigde universiteiten en hogescholen toegestuurd. De HBO-raad heeft mij daarop laten weten dat de hogescholen, ondanks de bezwaren die er zijn bij het kader, ambitieuze en realistische voorstellen voor prestatieafspraken zullen indienen.

Het proces ziet er de komende maanden als volgt uit:

Uiterlijk 5 mei kunnen de hogescholen en universiteiten hun voorstellen voor de prestatieafspraken indienen. Deze voorstellen zal ik voor advisering voorleggen aan de reviewcommissie. Vóór 1 augustus ontvang ik de definitieve adviezen van de reviewcommissie, die ik in beginsel overneem. In de periode augustus – medio september zal OCW op basis van de adviezen van de reviewcommissie overleg voeren met individuele instellingen. Om de instellingen de hen toegekende middelen ook tijdig ter beschikking te kunnen stellen, moeten de prestatieafspraken vóór 15 september 2012 ondertekend zijn.

Ik heb alle vertrouwen in de kwaliteit van de voorstellen die de hogescholen en universiteiten zullen indienen. Het door mij vastgestelde beoordelingskader geeft mij het handvat om deze voorstellen goed te kunnen beoordelen.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, H. Zijlstra


X Noot
1

Als verantwoordelijk bewindspersoon sluit de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de prestatieafspraken met de «groene» hogeronderwijsinstellingen.

X Noot
2

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven