Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2010-2011 | 31288 nr. 165 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2010-2011 | 31288 nr. 165 |
Vastgesteld 4 mei 2011
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 heeft op 6 april 2011 overleg gevoerd met staatssecretaris Zijlstra van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over:
– de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 14 maart 2011 over de beleidsnotitie studiefinanciering «Studeren is investeren» (31 288, nr. 160);
– de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 1 maart 2011 inzake de voortgangsrapportage Actieplan misbruik uitwonendenbeurs (24 724, nr. 95).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Van Bochove
De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
De Kler
Voorzitter: Van Bochove
Griffier: De Kler
Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: De Rouwe, Dijkgraaf, Jadnanansing, Jasper van Dijk, Klaver, Lucas, Rouvoet, Van Bochove en Van der Ham,
en staatssecretaris Zijlstra van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.
De voorzitter: Ik open dit algemeen overleg over studiefinanciering. Ik heet de staatssecretaris en zijn medewerkers hartelijk welkom. Dit geldt ook voor de belangstellenden op de publieke tribune en voor mijn collega’s. Dit overleg duurt tot uiterlijk half vijf en daarom hebben de leden een spreektijd van zes minuten in eerste termijn.
De heer De Rouwe (CDA): Voorzitter. Er staan vandaag twee punten op de agenda, maar het zijn niet de minste punten. Ik begin met de beleidsnotitie studiefinanciering. Mijn fractie is verheugd dat die notitie nu bij de Kamer ligt. Dit biedt haar de ruimte om de juiste kaders te schetsen als het anders moet en het biedt de uitvoerende organisaties en studenten de ruimte om nu al opmerkingen te maken over de wetgeving voordat die bij de Kamer ligt. Ik hoop en verwacht dat de wetgeving daardoor beter wordt, hoewel ik mij kan voorstellen dat deze notitie niet op alle punten op applaus kan rekenen.
Ik kan mij vinden in het uitgangspunt van deze notitie. De komende jaren mag een stevige bijdrage worden verwacht van de studenten, de instellingen en de overheid om uiteindelijk binnen de begroting een aantal accenten te verleggen. Het is belangrijk dat in deze notitie een aantal bezuinigingen en ombuigingen wordt aangekondigd, maar ik hoor graag tot hoeveel euro’s die oplopen als de notitie wordt uitgevoerd. Vloeien al deze euro’s wel terug in het onderwijs? De Landelijke Studenten Vakbond (LSVb) en het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO) hebben hierover vragen gesteld. Ik sluit mij bij die vragen aan, want dit wordt niet duidelijk uit deze notitie. Die duidelijkheid moet er wel komen. Wat mij betreft mag er gesnoeid en gesneden worden binnen het onderwijs, maar het geld moet dan wel terugvloeien naar de kwaliteit van het onderwijs.
Een tweede punt is dat in de notitie wordt gerept over een kleinere overheid met minder regels en meer dienstverlening. Dat klinkt mooi en niemand zal daarop tegen zijn, maar de praktijk is vaak weerbarstig bij dit soort uitspraken. Kan de staatssecretaris toelichten hoeveel regels verdwijnen als deze notitie wordt uitgevoerd? Zal dit bijvoorbeeld leiden tot minder mensen bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO)? Ik lees namelijk dat het aantal taken van de dienst zal afnemen. Om hoeveel mensen gaat het dan?
Hoe verhoudt de overgang naar minder regels zich tot de regels die nodig zijn voor het sociaal leenstelsel? Mijn fractie was geen voorstander van dit stelsel, maar heeft zich kunnen vinden in het compromis van de coalitie. Zo gaat dat als je verantwoordelijkheid neemt. Zo’n stelsel vraagt echter om extra regels en daarom is het nu de vraag of het een wel opweegt tegen het ander.
De overheid trekt zich op een aantal punten behoorlijk terug. Mijn fractie heeft daar ideologisch geen bezwaren tegen, maar zij ziet de overheid nog altijd als het klassieke schild voor de zwakkeren. Daarom heb ik moeite met het voorstel van het kabinet voor een terugtrekkende overheid bij studenten met onvindbare of weigerachtige ouders. Hoeveel studenten betreft dit en wat is de achtergrond van dit voornemen? Kan de staatssecretaris de aantallen uitsplitsen in onvindbare ouders en weigerachtige ouders? Mijn fractie heeft vooral bezwaar tegen het voorstel om studenten met onvindbare ouders niet langer te steunen. Weigerachtige ouders kunnen worden aangesproken op basis van het Burgerlijk Wetboek, maar bij onvindbare ouders kan dit natuurlijk niet. Daarom plaats ik grote vraagtekens bij dit besluit. Mijn fractie is hiervan op voorhand geen voorstander. Het is ook een beetje vreemd, want deze jongvolwassenen zijn de dupe van het feit dat er geen ouders zijn. Zij kiezen er toch voor om te gaan studeren, op zichzelf al een hele prestatie als je de steun van het thuisfront ontbeert, en juist hier trekt de overheid zich terug. Zij zou deze mensen juist moeten stimuleren en steunen in plaats van zich terug te trekken. Ik krijg hierop graag een reactie van de staatssecretaris.
Ik heb verder vragen over het afschaffen van de partnertoeslag. Hoeveel levert dit op? Zijn wij hierbij gebaat? Moeten wij die kant wel uitgaan? Ook voor jongere studenten die kinderen krijgen, is het soms moeilijk en druk op alle fronten. Hoe verdedigt de staatssecretaris dit voornemen?
In de notitie wordt aangekondigd dat de opbrengsten worden aangewend voor de invulling van het OCW-deel Taakstelling Rijk, agentschappen en zbo’s. Wat wordt hiermee bedoeld? Ik krijg hierop graag een toelichting.
De fracties van de VVD en het CDA hebben onlangs een motie ingediend over de scholarships. De reactie in deze notitie is naar mijn mening niet zo goed. Ik heb de indruk dat de staatssecretaris aan een van zijn medewerkers heeft gevraagd om even te googelen wat er in de samenleving plaatsvindt en dat hij daarna de conclusie heeft getrokken: wij zullen hiervoor ruimte geven. Het zou de omgekeerde wereld zijn als hij zou schrijven dat hij deze initiatieven uit de samenleving wil tegenhouden. Hier spreekt niet veel ambitie uit. Nu heb ik wel gelezen dat mijn collega van de VVD onlangs vragen heeft gesteld over dit punt. De staatssecretaris gaat in zijn antwoord daarop iets verder dan de slappe beantwoording in deze notitie, maar ik hoor nu graag welke ambitie hij heeft om dit punt echt van de grond te krijgen.
Ik krijg graag een reactie van de staatssecretaris op een merkwaardig bericht in de media, naar ik meen in het Noordhollands Dagblad, over een student die was gestopt met zijn opleiding, onmiddellijk had terugbetaald, maar vervolgens werd geconfronteerd met de hele bureaucratie van DUO om het bedrag over een aantal jaren terug te betalen. Ik heb wel gelezen dat dit uiteindelijk goed is opgelost, maar de gang van zaken komt op mij erg bureaucratisch over. Komt dit vaker voor en, zo ja, kan de staatssecretaris dit punt dan meenemen in de slag die hij nu wil maken?
Resumerend zie ik in de beleidsnotitie veel goede maatregelen, maar ik zie niet hoe de opbrengsten ervan terugvloeien naar het onderwijs en dan met name naar de kwaliteit van het onderwijs. Ik zou daarover graag duidelijkheid krijgen voordat het wetsvoorstel aan ons wordt voorgelegd.
Dan nog een paar laatste opmerkingen over de voortgangsrapportage misbruik studiefinanciering. Die lijn is al eerder ingezet en het is geen nieuw beleid. Mijn fractie steunt de voorgestelde aanpak. Uit de pilots en de risicoprofielen blijkt dat dit loont, dus ga zo door. Het is echter niet duidelijk wie straks de controle zal uitvoeren. Mijn fractie is van mening dat daarvoor particuliere partijen kunnen worden ingezet. Zij staat bovendien open voor de mogelijkheid om dit preciezer aan te pakken door middel van uitbreiding van de opsporingsbevoegdheden. Het gaat ons wat ver om vrienden en familieleden aan te pakken, maar ik hoor graag hoe dit zou moeten verlopen.
Mevrouw Lucas (VVD): Voorzitter. Laat ik allereerst zeggen dat ik blij ben met de mogelijkheid dat om, vooruitlopend op de wetgeving, alvast te reageren op de uitwerkingsrichting voor de maatregelen met betrekking tot de studiefinanciering.
De invoering van het sociaal leenstelsel voor de masterstudie is een belangrijke stap op weg naar een systeem waarbij de student zelf investeert in zijn studie en daarmee ook grotendeels zelf bepaalt hoe hij zijn studie inricht en hoeveel hij investeert in zijn voorbereiding op een baan. De VVD vindt dat een hele gezonde ontwikkeling. Ik verwacht dat de student waar voor zijn geld zal eisen en dat daarmee ook de lat hoger wordt gelegd voor universiteiten en hogescholen om kwaliteit te leveren. Ook zal de student beter nadenken over de keuzes die hij maakt voor bijverdienen en nevenactiviteiten.
Van de 6 mld. die wij per jaar besteden aan hoger onderwijs, gaat nu al 25% naar de studiefinanciering. Dit aandeel zal door de stijgende studentenaantallen alleen maar groter worden. Aangezien er momenteel weinig ruimte is in de totale besteding aan onderwijs, zal de stijging van het aandeel studiefinanciering ten koste gaan van de beschikbare middelen voor het onderwijs en onderzoek.
Ik ben dan ook blij met deze eerste stap om voor het laatste deel van de studie een sociaal leenstelsel in te voeren. In de masterfase mogen we van studenten verwachten dat zij zich bewust zijn van de toenemende kansen op de arbeidsmarkt die een masterstudie hen kan bieden. De investering en het terugverdienmoment liggen dicht bij elkaar. Ik verwacht dan ook dat de invoering van het sociaal leenstelsel de arbeidsmarktoriëntatie van studenten zal versterken en dat initiatieven zoals scholarships van de grond zullen komen. Anders dan de heer De Rouwe ben ik wel blij met de uitwerking van de scholarships. Ik heb gesproken met de projectleider die namens de Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen en namens OCW de handschoen oppakt om met scholarships aan de slag te gaan, en ik kreeg daar een prima gevoel bij. Ik heb hem verteld welke gesprekken ikzelf al heb gevoerd en welke ervaringen ik heb opgedaan. Ik zal, naast het werk van de maatschappij, ook zelf actief op zoek gaan naar geïnteresseerden die met scholarships aan de slag willen gaan. Ik kan nu al melden dat de waterbouw- en metaalsector al interesse hebben getoond, ook in samenhang met de inzet van O&O-fondsen.
Het schema op bladzijde vier van de beleidsnotitie studiefinanciering waarin de geleidelijke groei van de eigen verantwoordelijkheid van studenten wordt geïllustreerd, is handig en eerlijk gezegd ook wel nodig. Het goede nieuws is dat studenten met dit voorstel wel worden uitgedaagd, al was het alleen al om wegwijs te worden in de enorme wirwar van regelingen die ontstaat. Er dreigt een versnipperd beeld te ontstaan. Ik heb daarover een aantal vragen in de hoop dat wij dat versnipperde beeld een beetje kunnen wegnemen door meer samenhang te brengen in het aantal termijnen. Heeft de staatssecretaris bijvoorbeeld overwogen om het reisrecht ook qua termijn te koppelen aan de prestatiebeurs? Voor de prestatiebeurs staat nu drie jaar (de nominale bacheloropleiding) en voor het studentenreisrecht vijf jaar, terwijl voor het basistarief aan collegegeld een periode van zes of zeven jaar staat. Koppelen wij het reisrecht nu aan het lage collegegeldtarief of aan de prestatiebeurs, of maken wij er een op zichzelf staand recht van? Kan de staatssecretaris aangeven welke keuze hij hierin gemaakt heeft, waarom hij dat heeft gedaan en of hij mogelijkheden ziet om hierin meer lijn te brengen?
Ook vraag ik mij af of het verstandig is om met verschillende termijnen te werken waarbinnen je geacht wordt je studie af te ronden. Voor het tijdig afronden van je studie ten behoeve van de prestatiebeurs wordt een periode van tien jaar aangehouden en voor de studielening onder sociale voorwaarden een periode van zeven tot acht jaar, namelijk drie jaar uitloop na je master. Is het niet handiger om hiervoor één heldere termijn te kiezen, waarmee wij tegen de student zeggen: wij geven je acht of tien jaar om je studie af te ronden? Overigens vraag ik mij ook af wat de beperkte uitloopmogelijkheid van het sociaal leenstelsel betekent voor excellente studenten die een tweede studie willen volgen. Kunnen zij gebruikmaken van het sociaal leenstelsel en hebben zij na hun master ook nog maximaal drie jaar de tijd? Ik krijg hierop graag een reactie van de staatssecretaris.
Ook bij een derde punt is er sprake van een versnipperd beeld, namelijk bij het collegegeldkrediet naast de geïntegreerde studielening. Wat zijn de verschillen tussen beide leningen en kunnen wij niet toe met één leenstelsel? Graag een reactie van de staatssecretaris.
Dit brengt mij bij mijn laatste punt over de beleidsnotitie studiefinanciering: het collegegeldvrij besturen. Ik behandel dit met nadruk hier, omdat dit naar mijn mening geen uitzondering is op de langstudeerregeling, maar veel meer een vorm van flankerend beleid dat bij de studiefinanciering hoort. Ik blijf het gek vinden dat studenten die ervoor kiezen om een jaar niet te studeren maar een fulltime bestuursjaar te doen, toch ingeschreven moeten staan en daarmee ook moeten betalen voor onderwijs dat zij niet krijgen. En niet alleen de student betaalt, ook in de overheidsbekostiging tellen deze studenten mee. Daarom doe ik een voorstel voor collegegeldvrij besturen, 3.0 inmiddels. Stel dat studenten zich wel kunnen uitschrijven, een intentieovereenkomst sluiten met de instelling om toch «verbonden» te blijven met de instelling, de instelling beslist of deze studenten wel of niet gebruik kunnen maken van het profileringsfonds op basis van de criteria die de instellingen daarvoor hanteren, en dat degenen die geen gebruik kunnen maken van het profileringsfonds, wel de kans krijgen via de geïntegreerde studielening het geld te lenen om in hun levensonderhoud te voorzien? Hebben wij dan niet winst voor iedereen? Studenten en Rijk hoeven niet te betalen voor iets wat ze niet krijgen, namelijk onderwijs, de universiteiten en hogescholen beslissen zelf op basis van de huidige criteria welke studenten een dusdanige waardevolle bijdrage leveren aan het studieklimaat dat een bijdrage uit het profileringsfonds gerechtvaardigd is, en de andere studenten kunnen gebruikmaken van het sociaal leenstelsel, omdat zij «verbonden» zijn aan een instelling?
Voorwaarde is dus wel dat je echt geen onderwijs volgt of tentamens doet en dat je een intentieovereenkomst sluit met de instelling, waaruit je verbondenheid met die instelling blijkt. Acht de staatssecretaris dit een interessante mogelijkheid om actieve en excellente studenten tegemoet te komen? Ik ben natuurlijk graag bereid om dit voorstel, dat in nauw overleg met de Landelijke Kamer van Verenigingen is opgesteld, op papier toe te sturen, zodat de staatssecretaris het serieus kan overwegen, maar ik krijg graag vandaag een eerste reactie.
De voorzitter: U bent al ver over uw spreektijd heen, maar de heer Van der Ham heeft een vraag voor u.
De heer Van der Ham (D66): Ook D66 pleit al jaren voor zo’n regeling, net als veel andere partijen. Ik heb een amendement in voorbereiding, het is zelfs al ingediend, meen ik, op de wet voor de langstudeerders. Deelt mevrouw Lucas mijn mening dat ook topsporters onder een dergelijke regeling zouden moeten vallen? Dit is een specifieke groep die ook te maken heeft met dit soort zaken. Zou de regeling ook moeten gelden voor bijvoorbeeld groepen studenten aan de Technische Universiteit Delft die allerlei buitenlandse projecten doen die het academisch klimaat versterken?
Mevrouw Lucas (VVD): De grens ligt voor mij bij studenten die echt hun studie stopzetten, dus dat jaar geen onderwijs volgen en geen tentamens doen. Als topsporters dat doen, moet de universiteit afwegen of zij daarvoor een bijdrage uit het profileringsfonds beschikbaar wil stellen. Ik wijs er wel op dat er voor topsporters al allerlei regelingen zijn. Zij krijgen bijvoorbeeld een toelage van NOC*NSF. Dit is naar mijn mening niet de meest voor de hand liggende groep om hierbij te betrekken. Voor studenten die een project doen bij bijvoorbeeld de TU Delft zou naar mijn mening een grens moeten worden getrokken als zij daarmee studiepunten behalen of als het project meetelt in het vervolg van de studie. Het gaat mij om de vraag waarom studenten die echt geen onderwijs volgen, toch moeten betalen.
De heer Van der Ham (D66): Ik heb nog een vervolgvraag. Bij topsporters en bij dit soort projecten is het niet altijd met een schaartje te knippen. Het is ook niet altijd een heel jaar, maar een half jaar of een paar maanden. Is mevrouw Lucas van mening dat in samenwerking met universiteiten en hogescholen moet worden bezien of uitzonderingen kunnen worden gemaakt in zulke specifieke gevallen, die wel eens korter kunnen duren dan een jaar? Overigens ben ik het ermee eens dat er dan geen onderwijs gevolgd moet worden. De regels die zij voorstelt, zijn prima, maar die moeten ook kunnen gelden voor een periode korter dan één jaar.
Mevrouw Lucas (VVD): Dan begeef je je volgens mij op een hellend vlak en zullen er allerlei uitzonderingen en overgangsregelingen ontstaan. Je schrijft je in per jaar en meestal betaal je ook het collegegeld per jaar. Dit is bedoeld voor situaties waarin een student een jaar vrij neemt om iets heel anders te gaan doen, maar het wel nodig is dat hij op de een of andere manier verbonden is met een universiteit of instelling om gebruik te kunnen maken van bijvoorbeeld een sociaal leenstelsel of om niet direct uit zijn studentenhuis te worden gezet. Het profileringsfonds is al voor een specifieke categorie beschikbaar en daar sluit ik nu bij aan. Ik wil dat die criteria worden gehanteerd en dat wij hier in de Kamer niet weer nieuwe criteria bedenken. Voor ons zou de grens moeten zijn dat een instelling het waardevol genoeg vindt om een intentieovereenkomst met een student te sluiten.
De voorzitter: Ik zei al dat u over uw spreektijd heen bent. U hebt nog tijd voor een laatste zin.
Mevrouw Lucas (VVD): Mijn laatste punt heeft betrekking op de fraude met de uitwonendenbeurs. De VVD-fractie is blij met de hardere aanpak. Die fraude moet echt worden aangepakt, omdat wij die 55 mln. veel beter kunnen gebruiken voor intensiever en beter onderwijs. Is het mogelijk om de bewijslast nog meer bij de student te leggen? Nu controleert DUO of mensen wonen op het in de GBA ingeschreven adres. Zou je niet aan de student die een uitwonendenbeurs aanvraagt, kunnen vragen om aan te tonen dat hij een huurcontract heeft of ergens huur betaalt? De bewijslast komt dan meer bij de student te liggen die moet aantonen dat hij recht heeft op dat geld.
Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Voorzitter. Vandaag praten wij over twee zaken, de beleidsnotitie Studeren is investeren en het Actieplan misbruik uitwonendenbeurs. Ik begin graag met het laatste en met een compliment voor het feit dat de staatssecretaris het door voormalig minister Plasterk ingezette Actieplan misbruik uitwonendenbeurs voortzet. Dat is een goede zaak omdat het onwenselijk is dat jong volwassenen fraude plegen met gemeenschapsgeld! Het is goed dat er een wetsvoorstel wordt voorbereid dat ertoe leidt dat studenten het onterecht verkregen geld moeten terugbetalen plus nog een boete. Het is ook goed dat voor diegenen die hardleers zijn, het recht op studiefinanciering wordt stopgezet en dat aangifte wordt gedaan bij het Openbaar Ministerie. Het gaat hier immers om willens en wetens de boel bedonderen en dat moet worden aangepakt, ook om anderen ervan te weerhouden hetzelfde te doen.
Ik verwacht dat de preventieve werking van deze strenge aanpak zal worden bewezen, maar het kan wat mij betreft nog wel strenger. De heer De Rouwe zei al dat hij het daarmee niet eens is, maar ik doe toch het volgende voorstel. Familie of bekenden die de fraude mogelijk hebben gemaakt door een papieren adres te verschaffen, lijken de dans nu nog te ontspringen. In antwoord op mijn schriftelijke vragen liet de staatssecretaris weten dat de aanpak van deze groep niet zijn voorkeur heeft vanwege de bewijslast. Ik vraag mij dat toch in alle oprechtheid af. Als is vastgesteld dat een student fraude heeft gepleegd, dan moet in die gevallen de ondersteuning toch bewijsbaar zijn?
Bovendien verwacht ik dat een dergelijke aanpak, waarbij ook de faciliterende partij wordt bestraft, een stok achter de deur zal zijn voor mensen die nu nog meewerken aan fraude van studenten. Niet alleen de student moet de risico’s te groot achten, ook mensen die erbij betrokken raken, moeten doorkrijgen dat frauderen ook voor hen gevolgen kan hebben. Ik heb inmiddels veel boze e-mails ontvangen van ouders die van mening zijn dat ik te ver ga en dat zij niet mogen worden aangepakt, maar dat terzijde.
In de studiefinanciering wordt wel hard gesneden. Zo wordt onder andere het reisrecht beperkt. De vraag is dan ook hoe studenten dit moeten opvangen die juist in het laatste jaar stage moeten lopen.
Het voornemen van het kabinet om het tot nu toe gevoerde beleid voor weigerachtige ouders te beëindigen, kan wat mij betreft wel wat worden verzacht. Ik vind het ongekend hard voor de kwetsbare studenten met aantoonbare problemen die juist dankzij het beleid van de heer Deetman werden ondersteund. Hij ging destijds uit sociale overwegingen over tot deze maatregel voor die jongeren opdat zij toch aanspraak konden maken op een aanvullende beurs. Nu gaat deze maatregel dus op de schop en dan vooral voor studenten met weigerachtige ouders uit de midden- en hogere inkomens.
Mevrouw Lucas (VVD): De twee opeenvolgende delen van de inleiding van mevrouw Jadnanansing zo direct na elkaar verbazen mij een beetje. Aan de ene kant zegt zij dat fraude hard moet worden aangepakt en aan de andere kant spreekt zij in het kader van de weigerachtige ouders over een kwetsbare zielige groep. Gaat zij daarbij niet voorbij aan het feit dat juist ook door deze groep veel fraude wordt gepleegd, doordat weigerachtige ouders worden verzonnen om aanspraak te kunnen maken op een aanvullende beurs? Wij weten toch ook dat er niet zo veel weigerachtige ouders kunnen zijn in Nederland?
Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Ik heb niet in beeld dat er zo veel zou worden gefraudeerd met weigerachtige ouders. Dat beeld heb ik wel bij de uitwonendenbeurs. In het laatste geval is aangetoond dat er voor miljoenen wordt gefraudeerd, maar in het geval van de weigerachtige ouders is dat niet aangetoond. Wij moeten over cijfers en feiten beschikken om te kunnen zien of het inderdaad gaat om zo veel weigerachtige ouders. Tot nu toe heb ik alleen een beeld van kwetsbare studenten die hard worden aangepakt door dit voornemen.
Studenten met weigerachtige ouders met een lager inkomen kunnen al een beroep doen op de aanvullende beurs. Dat is vreemd. Als ik het goed begrijp, blijft de aanvullende beurs voor studenten met ouders met een laag inkomen nog steeds mogelijk, maar is dit niet langer het geval voor studenten met ouders met een wat beter inkomen die weigerachtig zijn. Hoe eerlijk is het om onderscheid te maken naar de sociaaleconomische achtergrond van de ouders terwijl het om schrijnende gevallen gaat? De staatssecretaris is van mening dat kinderen van ouders met een redelijk inkomen zelf maar hun problemen met hun ouders moeten oplossen. Deze studenten krijgen geen aanvullende beurs meer als de ouders het vertikken om te betalen. De reden hiervoor is dat het de overheid te veel tijd en te veel geld kost om dit probleem optelossen. De studenten kunnen het probleem dat hun ouders niet willen betalen, niet zelf oplossen, want kinderen zijn doorgaans niet in staat om hun ouders te dwingen te betalen. Volgens mij zit het probleem niet bij de studenten, maar bij de onwillige ouders. Daarom vraag ik de staatssecretaris of het mogelijk is een wettelijk afdwingbare plicht in te voeren waardoor ouders moeten bijdragen aan de studiekosten van hun kinderen tot bijvoorbeeld 21 jaar. Dat geldt nu ook voor kinderalimentatie als de ouders gescheiden zijn. Heeft de staatssecretaris een helder beeld van het aantal studenten om wie het in casu gaat en van de individuele gevolgen voor de studenten die dit treft?
De heer De Rouwe (CDA): Ik heb een vergelijkbare vraag, maar bij mij zit de pijn meer bij onvindbare ouders. Mevrouw Jadnanansing vraagt nu of het juridisch mogelijk kan worden gemaakt om ouders aan te spreken, maar dat kan toch al via het Burgerlijk Wetboek? Is zij daarmee bekend? Waarin verschilt haar voorstel dan ten opzichte van de huidige wetgeving en jurisprudentie?
Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Ik moet eerlijk zeggen dat ik daar niet mee bekend ben. Ik heb steeds gedacht dat je veel inspanningen moet verrichten om weigerachtige ouders te laten betalen. Ik ben van mening dat wij die inspanning moeten volhouden en dat het niet aan ons is om daarmee te stoppen omdat de desbetreffende instantie zegt dat het te veel werk is en te moeilijk wordt. DUO zegt dat het te complex en te veel is en wil er daarom mee ophouden.
De heer De Rouwe (CDA): Via deze interruptie kunnen wij aan de staatssecretaris vragen hoe het nu precies zit. Volgens mij is het mogelijk wat mevrouw Jadnanansing voorstelt, maar ik deel haar mening in ieder geval als er sprake is van onvindbare ouders. Wat heb je aan een wettelijke regeling om ouders aansprakelijk te stellen als zij niet te vinden zijn?
Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Het is een mooie dag, want wij vinden elkaar in dezen.
Naar mijn mening is de balans een beetje zoek. Daar waar echt hard moet worden ingegrepen, namelijk bij studenten die willens en wetens de boel bedonderen en nog geholpen worden ook door familie en vrienden, wordt er geaarzeld en daar waar het een stuk zachter mag niet, ook al gaat het om jongeren die er echt niets aan kunnen doen. Het zijn geen zielige jongeren maar jonge mensen die met hun rug tegen de muur staan en daar mogen wij ons niet van afwenden. Ik vraag de staatssecretaris om dit om te draaien.
De heer Van der Ham (D66): Voorzitter. De staatssecretaris heeft ons een aantal stukken toegezonden. Van een aantal elementen daarvan werd ik blij, van andere wat minder. Ik ben blij met het leenstelsel voor de masterfase; dit is een verstandige maatregel. De student heeft een eigen verantwoordelijkheid en betaalt pas terug als dat kan. Zo zouden wij het met de hele studiefinanciering moeten doen. Mijn fractie is nog steeds voorstander van een sociaal leenstelsel voor de hele bachelor- en masterfase, omdat het eerlijker is. Je gaat pas terugbetalen als je het ook kunt terugbetalen. Dat is heel anders dan een afstudeerboete.
Ik ben ook voorstander van een langere terugbetalingsperiode. Dat is uit financieel oogpunt heel verstandig. Je geeft mensen langer de tijd om iets terug te betalen en dan kan het gevolg zijn dat de overheid meer inkomsten krijgt. Dus dat is hartstikke goed. Ik ben kritischer over andere punten, namelijk het beperken van het reisrecht, de ov-jaarkaart en ook nog een aantal andere zaken.
De studiefinanciering bestaat in 2015 200 jaar. Een prachtig feestje, maar ik hoop wel dat er dan nog wat overblijft en dat wij ervoor zullen zorgen dat het studeren niet alleen iets is voor de oudere en wat jongere leden van het kabinet, maar dat studeren ook nog aantrekkelijk blijft voor vele generaties. Als ik naar de onderwijsagenda van het kabinet kijk, vrees ik echter dat dit flink tegenvalt. Als Nederland echt tot de top vijf van de wereld wil behoren, moet het waarschijnlijk eerst aan de huidige top vijf vragen om zijn universiteiten in de brand te steken, want anders komen wij er nooit.
Voor de fractie van D66 staat voorop dat iedereen moet kunnen studeren. De portemonnee van je ouders mag niet bepalen of je wel of niet naar een hogeschool of universiteit gaat. De aanvullende beurs stelt kinderen van ouders met een laag inkomen in staat om te studeren, maar het kabinet bezuinigt op die beurs. Bij vertraging geen aanvullende beurs. Waarom kiest de staatssecretaris voor die maatregel? Van dit kabinet mogen alleen studenten die dat kunnen betalen, vertraging oplopen, is dan het resultaat. Dat is een ongelijkheid waar ik niets mee te maken wil hebben. Ik krijg hierop graag een heldere reactie. Zelfs in onze plannen voor een sociaal leenstelsel wordt voorgesteld om de aanvullende beurs in stand te houden.
Onder het mom van minder bureaucratie schrapt de staatssecretaris ook de mogelijkheid om te studeren voor alleenstaande ouders en studenten die geen relatie meer hebben met die ouders. Daarmee pak je juist studenten die graag willen studeren, maar die band niet hebben. Dat is een slechte bezuiniging. Kan de staatssecretaris toelichten welk deel van deze bezuinigingen wordt gebruikt voor het invullen van zijn taakstelling? Geldt dit alleen voor de bespaarde uitvoeringskosten of ook voor de tegemoetkomingen die niet meer worden gedaan?
De staatssecretaris is van mening dat hij hogere eisen aan eigen investeringen mag stellen, zeker als het geld opnieuw wordt geïnvesteerd in de kwaliteit van het hoger onderwijs. Deze discussie hebben wij al vaker gevoerd en steeds is de vraag welke zekerheid er is dat het geld terugvloeit. Welke afspraken zijn hierover gemaakt met het ministerie van Financiën? Belooft de staatssecretaris dat dit geld zonder randvoorwaarden, dus beleidsarm, terugvloeit naar de hogescholen en universiteiten?
De staatssecretaris ziet een positief effect op lange termijn als studenten sneller afstuderen. Dat zal zeker zo gaan, maar wij hebben al in een debat met de minister van Financiën gewisseld dat het ook wel eens een negatief effect kan hebben op de rijksbegroting als mensen worden geprikkeld om sneller te studeren. Wie draait dan op voor de ingeboekte bezuinigingen?
Het kabinet beperkt de ov-jaarkaart tot maximaal één jaar vertraging. Wel alle ouderen een rollator, maar studenten moeten zelf betalen. Waarom beperkt de staatssecretaris studenten in hun reismogelijkheden? Welke argumenten heeft hij daarvoor? Waarom kiest hij niet voor gelijkschakeling met bijvoorbeeld de boete vanaf twee jaar vertraging? Dat zou toch veel logischer zijn?
Wij hebben al een aantal schriftelijke vragen gesteld over de bijverdiengrens. Als studenten moeten investeren in hun eigen opleiding – waarvan wij op zichzelf voorstander zijn – moeten zij ook meer kunnen verdienen als zij overigens alle punten halen die nodig zijn voor hun studie. Juist nu de regering meer vraagt van deze studenten, moeten wij in die visie meer ruimte scheppen voor bijverdienen. Hoe ziet de staatssecretaris de relatie tussen die twee ontwikkelingen?
Ik kom nu op het misbruik van de uitwonendenbeurs. Natuurlijk pakken wij fraude hard aan. Studenten die moedwillig de regels overtreden, verliezen wat mij betreft hun aanspraak op studiefinanciering. Kunnen gemeenten de intensieve aanpak van de pilotfase vasthouden? Wat doet de staatssecretaris met het geld dat de strenge aanpak oplevert? Vloeit dit ook terug naar het onderwijs?
In het debat over de langstudeerdersregeling zullen wij nog terugkomen op het collegegeldvrij studeren. Ik heb daarvoor een amendement voorbereid. Ik acht het van groot belang dat juist die studenten de ruimte krijgen die ons niet zo veel kosten, maar die wel het academisch klimaat en in sommige gevallen het hogeschoolklimaat bevorderen en als voorbeeld kunnen dienen op die opleidingen. Het is belangrijk dat nu ook mevrouw Lucas namens de VVD-fractie vraagt om daarvoor ruimte te maken in die wet. Hoe het precies wordt opgeschreven en wie daaronder precies zullen vallen, is onderwerp van het vervolg van deze discussie. Wat mij betreft geldt dit zeker voor topsporters en voor studenten die deelnemen aan projecten. Zij moeten enige flexibiliteit hebben. De hogeschool of de universiteit moet leidend zijn wie daarvoor in aanmerking komt en wie niet. Dat is een mooie check, want zij dragen daarvoor ook voor een deel de verantwoordelijkheid. Ik hoop echt dat de staatssecretaris actief wil meewerken om voor deze studenten een uitzondering te maken.
De heer Rouvoet (ChristenUnie): Voorzitter. Er staat een aantal zaken op de agenda over studiefinanciering en de aanpassingen die worden voorgesteld. Ik begin met de brief en het onderdeel sociaal leenstelsel en masterfase. Ons standpunt daarover is bekend. Het valt mij op dat de staatssecretaris in zijn brief opnieuw stelt dat om de kwaliteitsimpuls te financieren, van de langstudeerders maar ook van de masterstudenten in dit geval, een grotere investering in de eigen opleiding wordt gevraagd. Gelet op het tijdpad van het kabinet voor de bezuinigingen enerzijds en de investeringen anderzijds moet ik vaststellen dat dit geen investering in de eigen opleiding is, maar hooguit in die van je jongere broers of zussen. Een masterstudent zal van de kwaliteitsimpuls van dit kabinet niet zo veel merken. Dat zal de staatssecretaris met mij eens zijn, want het resultaat van zijn investeringen laat nog even op zich wachten. Voorlopig is er vooral sprake van bezuinigingen; daarover hebben wij al eerder gesproken.
In de brief wordt veel gesteld en aangenomen, maar wordt weinig onderbouwd. Dit geldt bijvoorbeeld voor de stelling dat het toereikend is om naast het reisrecht en de aanvullende beurs voldoende financieringsbronnen in de vorm van een studielening beschikbaar te stellen. Welk onderzoek ligt hieraan ten grondslag? Of is dit inderdaad een stelling?
De staatssecretaris stelt ook dat een studie een investering is die loont. Ieder jaar hoger onderwijs levert circa 6% tot 8% profijt op. Dat is een economische benadering die voor het merendeel van de studies inderdaad zal gelden, met name voor de courante studies. Ik heb echter bij eerdere overleggen over het hoger onderwijs niet voor niets gesteld dat onderzoek, onderwijs en innovatie meer zijn dan economische factoren. Het hoger onderwijs ontwikkelt ook jongeren, het onderzoekt de werkelijkheid en het reflecteert de samenleving. Er zijn inderdaad veel courante studies, maar er zijn ook studies waarvan de wetenschappelijke waarde groot is, maar de arbeidsmarktwaarde minder. Geldt daarvoor dan ook die 6% tot 8% profijt? Ik kan me daarbij iets voorstellen bij studies als bestuurskunde, economie of rechten, om dicht bij huis te blijven, maar geldt het ook voor niet-westerse culturele antropologie of kunstgeschiedenis, om maar twee dwarsstraten te noemen? Leidt deze maatregel niet tot een eenzijdige focus op courante studies?
De staatssecretaris stelt in zijn brief terecht de vraag voor welke voorzieningen de overheid verantwoordelijk wordt geacht. Hij doet dit in het kader van het toekomstig stelsel, maar deze discussie geldt natuurlijk ook voor de basisbeurs en de master, houd ik hem voor. Nu geldt dat overheid, ouders en student samen de verantwoordelijkheid dragen. Ik zou graag zien dat de staatssecretaris die vraag nog eens tegen het licht houdt en er zelf op reflecteert in dit debat, niet uit het perspectief van zijn wens om te bezuinigen, maar uit dat van de verantwoordelijkheid van de overheid. Ik verwijs in dit verband naar internationale artikelen zoals het internationale verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten. Ook artikel 13 zegt dat wij op den duur toe moeten naar een geleidelijk invoering van een kosteloos (ook hoger) onderwijs voor iedereen. Hoe past dit daar nu in gelet op die meer principiële visie op de taak van de overheid? Rekent de staatssecretaris een bijdrage aan de financiering van één voltijdopleiding tot de verantwoordelijkheid van de overheid?
Mevrouw Lucas (VVD): Ik wil even twee puntjes terug, naar de courante studies en de vraag of studenten eerder zullen kiezen voor een studie waarnaar grote vraag is op de arbeidsmarkt. Is de heer Rouvoet van mening dat dit ook de bedoeling is, dat studenten in ieder geval beter nadenken over de vraag of er een plaats is op de arbeidsmarkt? Is de reden dat wij er zo veel belastinggeld in steken, dat wij het belangrijk vinden dat studenten zich voorbereiden op de arbeidsmarkt en dat die investering zich later terugbetaalt? Is het niet juist heel logisch en gezond dat zij die ontwikkelingen doormaken?
De heer Rouvoet (ChristenUnie): Het is natuurlijk altijd gezond als je goed nadenkt over je studie, maar ik verwacht dat ook mevrouw Lucas niet zou willen dat voortaan alle studenten om financiële en economische redenen alleen nog voor courante studies kiezen. Dan kiest er niemand meer voor kunstgeschiedenis. Nu kun je daarmee nog altijd premier worden, maar wij willen toch ook dat er studenten zijn die voor een studie van wetenschappelijke waarde kiezen al kan de arbeidsmarktwaarde ervan iets minder direct worden aangetoond? Ik hoop toch niet dat de VVD-fractie van mening is dat een studie, het volgen van onderwijs, louter en alleen in het teken moet staan van een toekomstige positie op de arbeidsmarkt. Het zal waar zijn dat dit een belangrijke factor zal zijn voor veel studenten, maar ik hoop toch ook dat die andere overweging een rol zal spelen. Wij zouden niet zonder die studenten kunnen.
Mevrouw Lucas (VVD): Wij vinden inderdaad niet dat het de enige overweging moet zijn, maar nu zie je dat studenten voornamelijk kijken naar wat zij leuk en interessant vinden en te weinig naar het arbeidsmarktperspectief. Niet voor niets wordt nu een sociaal leenstelsel voorgesteld zodat je terugbetaalt als je voldoende verdient en het geld wordt kwijtgescholden als je niet voldoende verdient. Dit draagt een waarborg in zich voor studenten die kiezen voor een niet-courante studie. Zij kunnen dat gewoon doen en naar draagkracht terugbetalen. Die keuze kunnen zij dus maken.
De heer Rouvoet (ChristenUnie): Ik stelde een vraag over de courante en niet-courante studies in het kader van de stelling van de staatssecretaris dat ieder jaar extra opleiding 6% tot 8% profijt oplevert. Die vraag blijft relevant. Daarnaast staat het natuurlijk iedere fractie vrij om een eigen standpunt in te nemen over het sociale leenstelsel als zodanig. Langs de route van de staatssecretaris en het kabinet lopen wij echter volgens mij een beetje het risico dat er een te eenzijdige fixatie komt op het economisch perspectief van opleiding en onderwijs. Ik weet dat die eenzijdige economische oriëntatie sterk leeft in de fractie van mevrouw Lucas. Ik hoor de heer Elias nog spreken over een «keiharde productiefactor». Het zal je maar gezegd worden als je in het onderwijs werkt en studeert. Het is in ieder geval niet de visie van mijn fractie.
In het kader van de discussie over de verhoging van het collegegeld voor de tweede master was de gedachte dat die grens bij de eindkwalificatie lag. De staatssecretaris en het kabinet trekken die grens blijkbaar bij de bachelor. Overigens is hierover enige tijd geleden ook al gesproken tijdens een wetgevingsoverleg. Het bedrijfsleven, de studenten en zelfs instellingen zijn echter van mening dat de wo-bachelor nog geen eindkwalificatie is. Is dit inderdaad de visie van de staatssecretaris? In het mbo en het hbo krijg je de basisbeurs tot en met de eindkwalificatie, maar in het wo moet je de eindkwalificatie maar zelf betalen. Dat is toch vreemd, temeer omdat in de brief onder voltijdopleiding in het hbo de bachelor wordt verstaan en in het wo de bachelor plus de master.
Nogmaals, wij hebben hierover al gesproken tijdens het debat van 21 maart, toen in het teken van de harde knip; de staatssecretaris zal zich dit nog herinneren. Het lijkt mij hier ook relevant om te kijken of dit wel consistent is in het beleid. Onder vorige kabinetten en in de notitie van oud-minister Plasterk was de redenering vooral: wij beschouwen de master als eindkwalificatie en daaraan zit ook studiefinanciering vast tot en met de master. De staatssecretaris onderschrijft de stelling dat de wo-bachelor geen eindkwalificatie is, maar pakt nu wel de studiefinanciering voor de master aan. Ik vind dat niet logisch. Ook om deze reden is mijn fractie voorstander van behoud van de basisbeurs.
De staatssecretaris stelt ook wel heel gemakkelijk dat de voordelen van het volgen van een meerjarige master zullen opwegen tegen het financiële perspectief, namelijk dat je twee jaar of meer zelf moet betalen. Hij verwacht een inhoudelijke keuze en mocht die er niet komen, dan staat het belanghebbende partijen vrij om financieel bij te springen. Ook hier vraag ik om een verdere onderbouwing.
De regeling voor studerenden met weigerachtige of onvindbare ouders wordt afgeschaft. De redenering lijkt te zijn dat het aantal mensen dat een beroep op deze regeling doet, omvangrijk is geworden en dat de regeling ingewikkeld is. Nu worden de kosten voor het onderwijs verdeeld over overheid, ouders en student; als de ouders het laten afweten, springt de overheid in dat gat. Er is een forse bewijslast om in aanmerking te komen voor die regeling. Niettemin wordt er een beroep op gedaan door studenten in een kwetsbare positie die het niet van hun ouders gedaan krijgen om bij te dragen, maar geen beroep kunnen doen op een aanvullende beurs. Het is dus een voorziening die nodig is. De staatssecretaris stelt dat de regeling ingewikkeld is, maar verderop in de brief stelt hij ook dat de invoering van een sociaal leenstelsel leidt tot meer complexiteit in de uitvoering. Dat is voor hem echter geen reden om ervan af te zien, laat staan om het af te schaffen. Dat zou ook hier moeten gelden. Ook bij deze beslissing zet ik dus vraagtekens. Kan de staatssecretaris die keuze beter onderbouwen? Welke terugvalopties hebben studenten? Wat levert dit voornemen uiteindelijk op? Is er wel een inhoudelijke reden om deze tegemoetkoming af te schaffen?
De partnertoeslag voor studerenden met de zorg voor een financieel afhankelijke partner met kinderen wordt ook afgeschaft. De heer De Rouwe heeft hierover al vragen gesteld. Ik had dat ook verwacht, zeker na de verschijning van de fractienotitie van het CDA gisteren waarin, terecht naar mijn mening, wordt benadrukt dat al te veel druk om allemaal naar de arbeidsmarkt te gaan om bij te dragen aan het inkomen, bijvoorbeeld de opvoeding van kinderen onder druk zet. Is overwogen deze regeling te beperken tot een tegemoetkoming voor de financieel afhankelijke partner met kleine kinderen, bijvoorbeeld tot vier jaar, zoals wij dat ook elders kennen?
Ik sluit mij aan bij de vragen over het studentenreisrecht. Zou er niet meer stroomlijning moeten zijn in de gekozen termijnen? Ik denk ook aan de termijnen voor de langstudeerdersregeling en vrees dat die langs elkaar heen zullen lopen.
Ik ben het eens met een stevige aanpak van de fraude met de uitwonendenbeurs. De pakkans moet groter worden en misbruik moet hard worden gestraft. De staatssecretaris spreekt over recidive, maar is het mogelijk om al bij de eerste constatering van fraude het recht op de studiebeurs te laten vervallen? Dan is de sanctie ook echt afschrikwekkend.
De heer Dijkgraaf (SGP): Voorzitter. Laat ik beginnen met een ergernis. De heer Rouvoet zei zojuist dat je per studiejaar 6% tot 8% meer loon krijgt. Als Kamerlid merk je daar niets van. Als staatssecretaris blijkbaar ook niet. Ik heb alles bij elkaar zo’n 25 jaar mogen studeren, dus ik ga nog maar eens een keer met het Presidium praten. Ik deel het algemene punt en daarom begin ik erover. Het gaat over de beurswaarde van banen versus je eigen verantwoordelijkheid nemen. Het is een algemene waarheid dat wie meer studeert, daarvan uiteindelijk de vruchten plukt. Wij mogen als Kamerleden helemaal niet klagen en dat geldt ook voor de staatssecretaris. Mijn fractie deelt dat hier meer een eigen verantwoordelijkheid wordt gelegd. Ik benadruk echter dat wij ervoor moeten waken dat wij doorschieten naar de ander kant en dat alleen financiële afwegingen een rol spelen. Eerlijk gezegd merk ik daarvan niet zo veel in het kabinetsbeleid, maar laten wij hiermee ook in de toekomst zorgvuldig omgaan. Persoonlijke vorming is ook goud waard.
Ik heb drie ijkpunten. Het eerste is de logische onderbouwing van het hele verhaal, het tweede is de eerlijkheid van het stelsel en het derde de aandacht voor kwetsbare groepen. Ik begin met de logische onderbouwing. Het kabinet verlangt dat studenten bewuster gaan kiezen voor hun masteropleiding. Daar kan niemand tegen zijn. Het is echter licht ironisch dat dit niet echt doorklinkt in de onderbouwing van de keuzes die het kabinet maakt. Ik haal er twee zaken uit.
De invoering van het leenstelsel wordt vooral gemotiveerd met de verwachting dat het niet veel schade zal opleveren. Dat is een negatieve motivatie en ik zie aan de mimiek van de staatssecretaris dat hij het hiermee ook niet eens is. Misschien is hij het wel eens met mijn punt en dan zijn wij daar ook uit. Ik meen dat het kabinet eigenlijk kiest voor de visie dat de verantwoordelijkheid van de overheid primair is gericht op de bachelor. Als dit de heldere keuze is, is dat een betere onderbouwing voor dit soort voorstellen. Deelt de staatssecretaris dit?
Het kabinet beperkt om uitvoeringstechnische redenen het reisrecht. Daarover zijn vragen gesteld en ik deel die. Je krijgt toch rare situaties nu de nominale duur niet tevoren bekend is. Bachelor of master, het kan zijn dat je dan ineens geen reisrecht hebt. Dan ga je toch wel weer een master doen en heb je weer een jaar reisrecht. Is er geen objectievere schakeling mogelijk? Zojuist werd de mogelijkheid van de prestatiebeurs geopperd. Ik denk zelf aan de langstudeerdersmaatregel. Er zijn verschillende mogelijkheden, maar is er geen verdere doordenking nodig om dit goed te onderbouwen?
Mijn tweede punt heeft betrekking op de eerlijkheid van het stelsel. Ik stuit dan op ongelijkheid tussen de hbo-studenten die recht blijven houden op vier jaar basisbeurs, op zichzelf een goed principe, en universitaire studenten voor wie dit recht beperkt blijft tot drie jaar. Dat is eigenlijk wel gek. Hoe verklaart de staatssecretaris dit? De vraag is wat je zou moeten doen. Je kunt het leenstelsel aanpassen of het op de een of andere manier gelijktrekken, maar het kan ook een bewuste beleidskeuze zijn om de instroom in de universiteit niet nog aantrekkelijker te maken en op die manier eigenlijk te selecteren op diegenen die zelf de meerwaarde van een universitaire studie inzien. Dan kan ik mij daarbij wel iets voorstellen. Anders ontstaat er toch ongelijkheid in het systeem.
Het maakt bij het leenstelsel nogal uit wat de nominale duur is van de master. Bij een reguliere eenjarige master kan ik me de maatregel voorstellen, maar een beperkt aantal studies heeft een twee- of driejarige master. Is het denkbaar het leenstelsel te beperken tot het eerste jaar van de master en dan studiefinanciering te verstrekken voor het tweede en derde jaar? Ik zeg dit omdat het lang niet altijd studies betreft die later een hoog rendement opleveren, soms wel, soms niet. Als je echter een driejarige master moet volgen om aan een kwalificatie te voldoen, is het natuurlijk wel een behoorlijke investering; een veel grotere investeringen dan als het slechts om een eenjarige master gaat.
De heer Rouvoet (ChristenUnie): Ik zat er nog even op te kauwen, maar ik heb gesproken over de complexiteit van het sociaal leenstelsel die de staatssecretaris zelf benoemt in de stukken. Als je het nu ook nog beperkt tot het eerste jaar van de master, maak je het dan niet nog ingewikkelder? Is het sop dan nog wel de kool waard? Moet je dan niet zeggen: slecht plan, wij doen het niet? Als je het voor één jaar doet en dan weer terugvalt op studiefinanciering, loont het dan nog wel?
De heer Dijkgraaf (SGP): Dat moet de heer Rouvoet aan zijn theologiestudenten vragen die een driejarige master volgen en dat helemaal zelf zullen moeten ophoesten. Hij kan het ook aan de studenten medicijnen vragen of aan de studenten die een technische studie volgen. Ik zie ook wel in dat dit het complex kan maken, maar ik ben toch benieuwd naar de visie van de staatssecretaris of er binnen het stelsel alsnog kan worden voldaan aan deze uitzonderingspositie waar de kwalificatie deze opleiding vereist. Ik onderschrijf het algemene punt dat wij het niet moeilijker moeten maken dan nodig is. Als drie jaar investeren in een master 8% per jaar extra oplevert, heb ik er ook niet zo veel moeite mee, maar dat is niet bij al die studies het geval.
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik ben ook niet zo blij met de afschaffing van de basisbeurs voor de masterfase. Als de SGP-fractie van mening is dat het tweede en derde jaar van de master eigenlijk wel met een basisbeurs moeten worden gefinancierd, zal de staatssecretaris zeggen: dat kunt u willen, maar dat kost geld. Als wij daarvoor een fatsoenlijke dekking kunnen vinden, ben ik wel bereid om daarvoor samen met de heer Dijkgraaf een voorstel te maken. Is hij daartoe bereid?
De heer Dijkgraaf (SGP): Ik ben altijd bereid om naar fatsoenlijke voorstellen te kijken die in lijn liggen met mijn eigen voorstellen en als daarvoor een mooie dekking kan worden gevonden waar ik achter kan staan, kijk ik graag mee.
De heer Jasper van Dijk (SP): Dat is heel mooi gezien de bijzondere positie van de SGP-fractie in de Tweede en de Eerste Kamer.
De heer Dijkgraaf (SGP): Sinds 1918 hebben wij inderdaad een heel bijzondere positie in zowel de Tweede als de Eerste Kamer. Ik ben blij dat dit eindelijk wordt erkend na al die jaren. Gewoon door blijven gaan!
Dat het punt van de kwetsbare groepen. Ik onderschrijf het voornemen om het stelsel eenvoudiger te maken. Wij hebben in eerdere overleggen daarom ook gevraagd aan de staatssecretaris. Zijn hiermee de fundamentele problemen verholpen die de werkgroep hoger onderwijs schetste, of blijven er punten over waarvan de staatssecretaris van mening is dat wij het daarover nog moeten hebben in het vervolg? Misschien kun je niet alles in een keer oplossen.
Mijn fractie wil dat het systeem slank is, maar niet te mager. Kwetsbare groepen mogen er ook niet bekaaid vanaf komen. Ik kan simpelweg aansluiten bij de eerder naar voren gebrachte vragen over onvindbare ouders en het schrappen van de partner- en de eenoudertoeslag. Misschien is het een goede gedachte om hier de werkgroep te volgen die niet aanbeveelt om dit in het stelsel te houden, maar aanbeveelt om dit te integreren in de sociale zekerheid. Wil de staatssecretaris hierover praten met zijn collega van SZW, opdat de mensen die dit keihard nodig hebben, niet de rekening gaan betalen?
Bij de wijziging van de basisbeurs, het reisrecht en de afbetalingstermijn wordt een invoeringstermijn gehanteerd van september 2012. Mijn fractie acht dit redelijk, maar het zou nog fraaier zijn als dit inzicht het kabinet ertoe brengt die termijn ook voor de maatregel voor langstudeerders te hanteren.
De heer Klaver (GroenLinks): Voorzitter. De titel van de beleidsnotitie die wij vandaag bespreken, luidt: Studeren is investeren. Ik zou ervan willen maken: Studeren is incasseren. De staatssecretaris incasseert geld van studenten en instellingen en studenten incasseren bezuiniging na bezuiniging. Voor ons is deze notitie niet los te zien van die bezuinigingen waar investeringen op zijn plaats zouden zijn geweest. Het kan geen kwaad om het rapport van de commissie-Veerman nog eens aan te halen waarin een hartstochtelijk pleidooi wordt gehouden voor een investering in het hoger onderwijs. Het budget per student wordt gedurende deze kabinetsperiode met 6 tot 9% gekort. De staatssecretaris zei eerder dat Nederland zich geen weg naar de kennistop-vijf kan kopen, maar ik durf de stelling wel aan dat dit kabinet in staat is Nederland uit de kennistop-tien weg te bezuinigen.
De term langstudeerder is aan inflatie onderhevig. Waar eerst een vertraging van meer dan één jaar per studiefase leidde tot een boete en een etiket van onbekwaamheid, bezigt de staatssecretaris nu de term al voor iemand die meer dan één jaar langer dan nominaal studeert over bachelor- en masterfase. Hij ontneemt op dat moment de student al het reisrecht. Op wie doelt de staatssecretaris met de term langstudeerder? Wat wil hij met het gebruik van die term bereiken? Is bestuurlijke vereenvoudiging geen slecht argument om het recht van deze studenten zo ver uit te kleden?
Ook leraren met een lerarenbeurs worden straks het slachtoffer van de studieboete. De lerarenbeurs is geen cadeautje voor de docent, zoals soms gesuggereerd wordt, maar een regeling die broodnodig is om leraren voor te bereiden op bijvoorbeeld de stelselwijziging passend onderwijs, om voldoende kennis in de sector te behouden en om het lerarenvak aantrekkelijk te maken.
De staatssecretaris ziet geen probleem voor deeltijdstudenten. CNV Onderwijs ziet die wel en krijgt veel klachten. Het gaat hier namelijk om leraren die een hectische baan met een deeltijdstudie combineren. Hoewel zij hun studie welbewust en met aanmoediging van de overheid op halve kracht doen, kunnen zij op geen enkele uitloopmogelijkheid rekenen. Is de staatssecretaris het met mij eens dat dit een onwenselijke situatie is? Wil de staatssecretaris hierop een uitzondering maken?
Sommige leraren met een lerarenbeurs krijgen onmiddellijk te maken met de studieboete. Ik heb het bericht gehoord van een specifieke docente die na de pabo aanvullend haar bevoegdheid gym heeft behaald en nu aan het begin van haar masterstudie SEN aan de Fontys hogeschool hoort dat zij een boete krijgt. Hoe is dit mogelijk? Komt dit doordat verschillende studies aan hetzelfde CROHO-nummer zijn gekoppeld? Is de staatssecretaris het mij eens dat dit een onwenselijke situatie is? Wil hij toezeggen om hierop actie te ondernemen?
De fractie van GroenLinks is niet tegen een sociaal leenstelsel, sterker nog, zij is daarvan een groot voorstander, zowel in bachelor- als de masterfase. Een leenstelsel mag echter geen obstakel zijn om een master te doen. Daarom heb ik de motie ondersteund die de heer Rouvoet tijdens een vorig debat heeft voorgesteld. Mijn opstelling wordt ingegeven door de argumentatie van de staatssecretaris. Hij zegt dat een masterfase een extraatje is, maar wij hebben toen al geconstateerd dat de bamastructuurnog niet functioneert zoals de staatssecretaris en wij dat voor ons zien. Het lijkt mij daarom ongewenst om alleen een sociaal leenstelsel in te voeren voor de masterfase. Trek het gelijk voor de master- en bachelorfase en leg er niet te zeer de nadruk op dat die masterfase een extraatje zou zijn, want dat is die op dit moment niet.
Mijn fractie wil graag dat studenten onafhankelijk zijn van hun ouders, maar in het huidige stelsel is dit nog niet het geval. De ouderlijke bijdrage is een essentieel onderdeel van de studiefinanciering. De voorstellen van het kabinet voor studenten met weigerachtige of onvindbare ouders zijn naar mijn mening gevaarlijk, omdat zij tot onwenselijke situaties kunnen leiden. Ik zal een voorbeeld geven. Ik ken iemand die op advies van artsen geen contact meer mag hebben met zijn vader. Zijn vader heeft schizofrenie en het is beter als hij geen contact meer met hem heeft. Dat heeft hij al niet meer sinds zijn twaalfde. Is het gevolg van de maatregelen die het kabinet nu voorstelt, dat deze jongen geen aanvullende beurs meer krijgt? Dat lijkt mij zeer onwenselijk. Bestaat er niet een eenvoudige mogelijkheid om iedereen die fraudeert eruit te filteren en tegelijkertijd voor dit soort gevallen de regeling overeind te houden?
Studeren is investeren in een hoger salaris, maar studenten hebben het niet breed. Zelfs als hij maximaal bijverdient, is een student niet rijk. Toch is het overschrijden van de bijverdiengrens reden om bijna twintigduizend studenten hun studiefinanciering terug te vragen. Laat ik duidelijk zijn: wat mij betreft is het niet nodig om veelverdieners basisbeurzen te schenken, maar de regeling uit 2008 is te rigide. Halverwege het studiejaar zijn de regels veranderd. Het antwoord van de staatssecretaris op onze schriftelijke vragen stelt mij niet gerust. Hij schrijft dat het maar om een kleine groep gaat, in 2008 zou zo’n 2% tot 3% van de studenten hiermee te maken hebben, maar feit blijft dat deze studenten, zonder dat zij wisten dat de grens was verhoogd, extra hebben bijverdiend. Zij zijn niet aangeschreven, omdat de groep te klein zou zijn. Daarom is dit alleen passief gecommuniceerd via de website. Dat is naar mijn mening onvoldoende. Is de staatssecretaris bereid nog eens te kijken of het mogelijk is voor deze kleine groep een coulanceregeling te treffen? Zo zou voor deze groep de regeling kunnen worden aangehouden die aan het begin van het studiejaar 2008 van kracht was. Als mensen ook dan nog over de bijverdiengrens zijn gegaan, is het hun eigen schuld en moeten zij terecht terugbetalen.
Ik wil nog ingaan op het frauderen met studiefinanciering. Dat is uiteraard ernstig, want dit geld hoort bij het onderwijs terecht te komen. Terugbetalen is vanzelfsprekend. Ik vraag mij wel af of zwaarder straffen effectief is. Op alle terreinen waar fraude of misbruik moet worden voorkomen, blijkt dat vooral de pakkans moet worden vergroot. Wat doet de staatssecretaris om de pakkans van frauderende studenten te vergoten?
Tot slot. Veel mensen in mijn omgeving die studeren, gaan een halfjaar naar het buitenland. Ze wonen bijvoorbeeld in Amsterdam, waar het ontzettend moeilijk is om een kamer te krijgen. Ze laten zich daarom ingeschreven staan op die kamer. Frauderen zij volgens de regels die de staatssecretaris voorstelt, als ze zich ingeschreven laten staan op dat adres, maar een halfjaar in het buitenland woonachtig zijn?
De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. We spreken over de nota Studeren is investeren. Ik zie dit als deel vijf in de serie «Studenten moet je kaalplukken». Zet de maatregelen maar eens op een rij. Eerst kwam het hoge collegegeld voor de tweede studie, daarna de studieboete van € 3 000, vervolgens de korting van bijna 200 mln. op hogescholen en universiteiten en toen de inkorting van de ov-kaart. Nu wordt dus ook de basisbeurs voor de masterfase afgeschaft. Je kunt maar één conclusie trekken: de regering knijpt studenten uit. De toegankelijkheid en de kwaliteit van het hoger onderwijs komen in het geding. Talloze studenten zullen nog wel twee keer nadenken of ze aan een masteropleiding beginnen. Uit onderzoek van de LSVb blijkt dat ruim 20% van de studenten stopt met studeren als de basisbeurs wordt afgeschaft. Misschien vindt de staatssecretaris dat helemaal niet erg omdat het onderwijsbudget daardoor zal afnemen, maar het is funest voor de kenniseconomie, want jongeren raken hierdoor minder hoogopgeleid.
De inperking van de studiefinanciering is opvallend, want het CDA en de PVV waren altijd fervent tegenstander van het zogenaamde «sociaal leenstelsel». De huidige minister van Onderwijs, Marja van Bijsterveldt, zei in mei vorig jaar: «Het CDA kiest er niet voor om jongeren de rekening te presenteren door ze met een forse studieschuld de arbeidsmarkt op te sturen. De basisbeurs is een belangrijk middel om jongeren in staat te stellen om te gaan studeren.» Mooier kan ik het niet zeggen, dus vanwaar die enorme draai? Deze maatregel zal ertoe leiden dat juist jongeren uit lagere inkomensgroepen worden afgeschrikt door een schuld van tienduizenden euro’s. Daarmee wordt studeren meer een zaak van de elite. Met die afschaffing van de basisbeurs voor de masters wordt de masteropleiding losgekoppeld van de bachelor en in feite geprivatiseerd.
De heer De Rouwe (CDA): Ik constateer tot mijn spijt dat er in deze Kamer een meerderheid is om de vreselijke plannen van een aantal partijen om de complete beurs af te nemen, door te voeren. Ieder zijn recht, maar ik vraag de heer Van Dijk dus wel om de zegeningen te tellen die hierover in het regeerakkoord zijn gesloten. Het is een minderheid in het kabinet gelukt om die vreselijke plannen fors terug te brengen. Dat is misschien wel de winst van het feit dat wij hier zo duidelijk voor stonden. De studenten in de bachelorfase behouden uiteindelijk hun basisbeurs. Dat wil de heer Van Dijk ook, maar de situatie is dus redelijker dan hij hier stelt. Het lijkt me goed om dat te memoreren, nu de heer Van Dijk dit zo aansnijdt. D66 had vreselijke plannen, maar die gaan gelukkig niet door.
De heer Jasper van Dijk (SP): De heer De Rouwe roept op tot enige empathie. Hij vindt het een troost dat de basisbeurs van de bachelor nog is gered. Ik vind het een schrale troost, want de beurs voor de masterfase gaat eraan. Ik heb me zitten bedenken hoe dat is gegaan. Mark Rutte, Maxime Verhagen en Geert Wilders moeten daar gezeten hebben. Mark Rutte heeft toen gezegd: ik wil een leenstelsel! Verhagen en Wilders hebben vervolgens gezegd: wij willen dat niet, wij willen een studieboete. Die wilde in elk geval het CDA. Die studieboete is er gekomen, maar vervolgens heeft Rutte blijkbaar toch nog binnengehaald dat er een stuk van de basisbeurs eraf wordt geschraapt. Daar spreek ik de coalitie op aan, mijnheer De Rouwe. U zet niet één, maar zelfs twee van die maatregelen gewoon door. Daarom noem ik het dan ook de serie «Studenten moet je kaalplukken». U hebt niet eens gezegd: oké, we doen de studieboete, maar blijven dan wel van de basisbeurs af. Dat betreur ik. Ik wijs nogmaals op het fantastische citaat van Marja van Bijsterveldt.
Voorzitter. De masteropleiding wordt een particuliere keuze waar de overheid de handen vanaf trekt. De heer Rouvoet wees daar ook op. Het is een keuze waar je zelf voor mag betalen – precies wat wij vreesden toen het bachelor-mastersysteem werd ingevoerd – terwijl bachelor en master bij elkaar horen. Je moet daar dus geen financieel schot tussen zetten. Ziet de staatssecretaris de masteropleiding als een eindkwalificatie of niet? Dat is volgens mij een kernvraag. Als je de masteropleiding wel als eindkwalificatie ziet, moet je daar ook volwaardig in opereren. Dan hoort de wetenschappelijk master bij de bachelor en dan hoort ook de basisbeurs daarbij.
De regering pleit in de nota hartstochtelijk voor het sociaal leenstelsel en gebruikt prachtige woorden. Studenten zouden een bewustere keuze maken. Dat is natuurlijk retoriek: het gaat gewoon om de bezuiniging. Dit pakt natuurlijk nadelig uit voor de studenten die het van huis uit minder hebben. Ze kijken op tegen die extra schuld. Daarom noem ik het sociaal leenstelsel liever een asociaal schuldenstelsel. De staatssecretaris verwacht dat de toegankelijkheid gewaarborgd blijft, maar gaat het leenstelsel toch monitoren. Ook pleit hij voor scholarships en beurzenprogramma’s. Dat toont aan dat hij er toch niet zo zeker van is dat het goed gaat met de toegankelijkheid. Uit onderzoeken, waar ik al naar verwees, blijkt ook dat een fors deel van de studenten zegt: als de basisbeurs wegvalt, zie ik af van verder studeren. Heeft de staatssecretaris zelf onderzoek laten doen naar het gevolg van deze maatregel? Zo nee, is hij bereid om dat te doen?
De staatssecretaris geeft nog een briljant argument om de basisbeurs in stand te houden. Hij schrijft op pagina 14 en 15 dat een sociaal leenstelsel leidt tot meer complexiteit in de uitvoering en dat daardoor niet is aan te geven of de wijziging leidt tot besparing. Het moet niet gekker worden. Dit kabinet heeft toch niets op met bureaucratie en onnodige regels? Staatssecretaris, zie dus af van dit onzalige plan waarvan u niet eens weet of het iets oplevert.
Er wordt niet meer gekeken naar de weigerachtige of onvindbare ouders, maar deze jongeren kunnen er niets aan doen dat ze uit een gezin met een hoog inkomen komen. Het is toch onredelijk om hen te passeren als ze geen ouderlijke bijdrage krijgen? Graag een reactie.
Overigens krijg ik ook berichten dat veel dakloze jongeren moeite hebben met de aanvraag van studiefinanciering. DUO behandelt deze jongeren als doorsneejongeren en wil allerlei bewijzen dat de ouders niet kunnen bijdragen in de studiefinanciering. Het lukt deze jongeren veelal nog wel om een basisbeurs te krijgen, maar niet om een aanvullende beurs te krijgen. Is de staatssecretaris bereid om rekening te houden met deze kwetsbare groep?
De ov-kaart is al genoemd. De staatssecretaris wil het recht op de ov-kaart inkorten, terwijl veel studenten juist in de laatste periode van hun studie een stage volgen en dus moeten reizen. Hoe kijkt de staatssecretaris hiertegen aan?
De bijverdiengrens is ook al genoemd. Veel partijen hebben er Kamervragen over gesteld. De regels zijn plotseling veranderd, waardoor veel studenten nu forse bedragen moeten terugbetalen. Is de staatssecretaris bereid om hier alsnog naar te kijken?
Ik heb Kamervragen gesteld over de studiefinanciering en de zorgpremie. Veel jongeren moeten zodra ze achttien worden direct de premie van de Zorgverzekeringswet betalen, maar krijgen pas na drie maanden studiefinanciering. Kan de staatssecretaris hierop ingaan? Dit is natuurlijk een ongelijkheid.
Het moge duidelijk zijn: ik vind deze voorstellen, zeker op lange termijn, buitengewoon onverstandig. Minder jongeren zullen kiezen voor een hogere opleiding. Daardoor gaan ze minder verdienen en dus minder belasting betalen. Dat gaat weer ten koste van de rijksbegroting. Met bezuinigingen op onderwijs schiet de regering zichzelf in de voet. Als de regering wil bezuinigen, kan dat heel goed op andere zaken zoals de hypotheekrenteaftrek, defensie of bureaucratie.
Studenten en andere betrokkenen kunnen laten weten dat ze bezuinigingen op onderwijs niet accepteren. Op dinsdag 12 april om 12.00 uur organiseert het comité Studenten in Actie een demonstratie op het Plein in Den Haag. Ik heb daarover een mooi filmpje gemaakt met mijn collega’s van PvdA, GroenLinks en D66. U kunt het terugkijken op YouTube. Ik nodig de staatssecretaris van harte uit om er dinsdag bij te zijn, want ik weet dat hij altijd een groot hart heeft voor studenten.
De voorzitter: Voordat ik de staatssecretaris het woord geef, deel ik nog mee dat de heer Beertema van de PVV-fractie zich heeft verontschuldigd voor dit debat in verband met andere verplichtingen. Dat had ik aan het begin al willen melden, maar ik doe het bij dezen alsnog.
Staatssecretaris Zijlstra: Voorzitter. Ik probeer alle vragen te beantwoorden. Ik heb zelf niet mee kunnen schrijven, maar ga ervan uit dat de Kamerleden het zullen aangeven als ik onverhoopt iets mis. In elk geval bied ik bij voorbaat mijn verontschuldigingen aan op dit punt.
Studeren is investeren. Dat blijf ik een goede titel voor het voorliggende stuk vinden, ondanks de hier en daar wat cynische commentaren van de Kamer. Grosso modo geef ik de heer Rouvoet namelijk toe dat investeren in een studie de beste investering is die men kan doen. De wet van grote aantallen en gemiddelden geldt altijd. Als je naar individuele gevallen kijkt, zul je zien dat sommigen hoge opbrengsten hebben en anderen lage opbrengsten. Daarom heet het leenstelsel ook een sociaal leenstelsel: degenen die weinig verdienen, hoeven weinig terug te betalen, en wie geen baan vindt, hoeft zelfs helemaal niets terug te betalen. Dergelijke zaken zijn dus wel degelijk goed vastgelegd, met oog voor sociale aspecten. Maar uiteindelijk is de kern, die in de titel naar voren komt: investeren in jezelf en in je onderwijsopleiding. Dat is een leidend principe.
Daarnaast heeft het kabinet aangegeven dat wij het belangrijk vinden dat de overheidsfinanciën gezond worden gemaakt. De overheid moet kleiner en krachtiger worden. Dat vereist ook aanpassingen in wet- en regelgeving. Ik zeg er gelijk bij dat er geen vertraging zit in de opbrengsten en uitgaven. De opbrengsten die uit de voorgestelde maatregelen voortvloeien, gaan linea recta terug het hoger onderwijs in. Er is hier dus geen sprake van bezuinigingen, maar van het verhogen van private investeringen in het onderwijs, investeringen door de leerlingen zelf. Wij vinden dat studenten deze stap voor hun eigen toekomst moeten zetten. De overheid blijft fors investeren in studies, ook in de masterfase. Het wettelijk collegegeld blijft op gelijk niveau, als men tenminste geen langstudeerder wordt. Dat is een forse investering van de overheid in studenten.
De heer Dijkgraaf zwengelde zojuist de discussie aan over langlopende studies: moet je daarbij wellicht het eerste jaar van de master wel financieren en het tweede en derde jaar niet? De omgekeerde redenering geldt natuurlijk ook: waarom zou de overheid veel meer langjarig investeren in de ene student dan in de andere student? Je kunt ook een lumpsum verstrekken en een student zelf laten kiezen. Ik denk al met al dat we het er heel snel over eens kunnen worden dat er geen systeem is waarin absolute gelijkheid kan worden vastgelegd. Elk systeem heeft zijn plussen en minnen.
Wij vinden het in elk geval gerechtvaardigd om de studiefinanciering van de masteropleidingen te versoberen. Zoals de heer Dijkgraaf terecht aangaf, zijn hoger opgeleiden niet ondervertegenwoordigd in de Kamer, eufemistisch gezegd. Hoger opgeleiden verdienen duidelijk meer dan lager opgeleiden, zo’n twee keer zo veel. Dat geldt ook voor de hier aanwezigen, in welke rol dan ook. Binnen de groep hoger opgeleiden verdienen de mensen met een mastertitel duidelijk meer dan mensen met een bachelortitel. Dergelijke aspecten mag en moet je in het oog houden. Het profijtbeginsel moet je ook in het onderwijs durven hanteren. Laat ik duidelijk zijn: als je het meest eenduidige systeem wilt kiezen, kies je voor een volledig sociaal leenstelsel of voor geen sociaal leenstelsel. Daarover hoeven we elkaar niet de maat te nemen; we kunnen dit allemaal beargumenteren.
In het regeerakkoord is echter helder afgesproken waar we welk principe toepassen. De heer De Rouwe wees er al op: daar is een set van afspraken uit gekomen. Er is voor gekozen om bij de masterfase een sociaal leenstelsel in te voeren, want de masterfase is een afgebakend geheel in een studie. Na de bachelorfase is er voor studenten weer een helder keuzemoment: welke opleiding kies ik, en in welke plaats? Mede gezien de opbrengsten die ik zojuist aanhaalde, vonden wij dit een verdedigbare maatregel.
De heer Rouvoet (ChristenUnie): Afgezien van deze samenvatting van «the worst of both worlds» ...
Staatssecretaris Zijlstra: Of «the best».
De heer Rouvoet (ChristenUnie): Zo kun je het ook beschouwen. De staatssecretaris gaat nu in op het belang van de kwaliteitsimpuls. Die moet worden gefinancierd en daarom mag er ook iets gevraagd worden van studenten. Op zichzelf ben ik het daarmee eens; dat heb ik al meerdere malen gezegd. Is de staatssecretaris het echter met mij eens dat je, gezien het tijdpad van bezuinigingen en investeringen, niet kunt volhouden dat de studenten die nu meer moeten bijdragen, zelf nog iets zullen merken van de met de bezuinigingen te financieren kwaliteitsimpuls? De investeringen liggen namelijk allemaal in de toekomst.
Staatssecretaris Zijlstra: De heer Rouvoet wijst erop dat in het regeerakkoord een ingroeipad zit qua investeringen. Dat is afhankelijk van het moment waarop de middelen vrijvallen. Ik kan geen middelen uitgeven voordat ik ze binnenkrijg. Die simpele redenering zit erachter. De middelen vallen vrij en stromen terug het onderwijs in, maar ze zijn niet vanaf de eerste dag compleet aanwezig. Er is een langzaam ingroeipad. Dat wordt gewoon een-op-een overgenomen, maar je kunt niet vanaf de eerste dag investeren, want dan zou je met kasschuiven en middelen uit de toekomst moeten werken. Daar hebben wij niet voor gekozen. Het geld moet eerst binnenkomen en daarna kunnen we het uitgeven.
De heer Rouvoet (ChristenUnie): Wil de staatssecretaris met dit Haagse antwoord over ingroeipaden en kasschuiven zeggen dat studenten van nu meer moeten gaan betalen in de verwachting dat studenten in de toekomst misschien iets van de kwaliteit gaan merken?
Staatssecretaris Zijlstra: Dit kabinet hanteert het principe: wij geven het geld pas uit als het binnenkomt. Alle inkomsten uit het sociaal leenstelsel worden direct geïnvesteerd in het onderwijs. Dat lijkt me gerechtvaardigd en ik zal dat blijven verdedigen.
De heer Dijkgraaf (SGP): Zou de staatssecretaris bereid zijn om ons in het traject naar het wetsvoorstel te informeren wat het kost als je de maatregel voor de twee- en driejarige masters neemt, zodat we wat meer informatie hebben om onze afweging te maken? Ik vind het ook best als hij er voor- en nadelen bij geeft. Misschien zijn er meer nadelen dan voordelen, maar ik zou de voordelen ook graag in kaart gebracht zien. Dit is wel een afweging. Ik zie instellingen die zich hierover zorgen maken.
Staatssecretaris Zijlstra: Ik kan alvast meegeven dat wij het buitengewoon complex zouden maken als wij dat doen. Je kunt dat overwegen, maar ik wilde net verdergaan met het blokje vereenvoudigingen. We moeten zaken niet onnodig complex maken, want zoals ik zojuist zei, geldt het omgekeerde ook: waar opleidingen langer lopen, investeren we daar aanzienlijk meer in. Daar maken we geen onderscheid in. Plus en min vallen soms verschillende kanten op. De overheid moet geen beleid voeren waarbij zij probeert elke uitzondering en moeilijkheid op te lossen. Daarmee creëer je een stelsel met heel veel uitzonderingen, regels en uitvoeringslasten, terwijl we altijd roepen dat er minder uitvoeringsambtenaren en beleidsambtenaren moeten zijn. Het een gaat niet zonder het ander. Als we minder overheid en minder ambtenaren willen, moeten we de beleidsvoering simpel houden. Dat is het probleem.
Dit debat is natuurlijk kaderstellend. Enkele leden wezen daar ook al op. De Kamer geeft mij nu een aantal kaders mee die zij belangrijk vindt. De heer Dijkgraaf heeft gevraagd of ik bepaalde gevolgen inzichtelijk kan maken. Ik kan nu nee zeggen, maar dan komt er een VAO en zou het zomaar kunnen dat de heer Dijkgraaf deze vraag dan stelt. Dat lijkt mij de geëigende procedure. Er is bij ons geen onwil om dit inzichtelijk te maken, maar ik geef de Kamer alvast mee dat ik buitengewoon grote complexiteit zie in het vormgeven van een stelsel op de manier die de heer Dijkgraaf voorstelt.
De heer Jasper van Dijk (SP): De staatssecretaris zegt heel eerlijk: het meest consequent is helemaal een leenstelsel of helemaal een basisbeurs. Toch is er nu voor gekozen om de basisbeurs alleen bij de masteropleiding weg te halen. Erkent de staatssecretaris daarmee dat de masteropleiding eigenlijk onlosmakelijk is verbonden met de bacheloropleiding?
Staatssecretaris Zijlstra: Nee, ik gaf aan dat de keuze voor het ene of het andere systeem het meest simpel is. Bij het vormgeven van de afspraken uit het regeerakkoord is dit echter een verdedigbare keuze. Nadat de bachelor is afgerond, is er een helder keuzemoment. De keuze voor de master wordt door studenten ook veel beter afgewogen dan de eerste studiekeuze. Er is bovendien een duidelijk verschil tussen het profijt dat men gemiddeld van een bachelor en van een master heeft. Daarom vinden wij het gerechtvaardigd om het sociaal leenstelsel in de masterfase in te voeren en tegelijk een basisbeurs in de bachelorfase overeind te houden, zoals de heer De Rouwe ook al in zijn betoog zei.
De heer Jasper van Dijk (SP): Volgens mij hebben wij in de Kamer altijd heel duidelijk gesteld dat de bachelor en de master op de universiteit bij elkaar horen. Na de masteropleiding heeft men een eindkwalificatie. De staatssecretaris schrijft bovendien op pagina 15 dat het onduidelijk is of de operatie wel leidt tot besparingen. Dat vind ik erg opmerkelijk. Waarom zouden we dus zo moeilijk doen? Laat het systeem gewoon hetzelfde.
Staatssecretaris Zijlstra: Wij kunnen de discussie over «eindkwalificatie» en «arbeidsrelevant», die wij tijdens een eerder debat hebben gevoerd, helemaal overdoen, maar een bamastelsel houdt in dat je een bachelor en een master hebt. Daarin moeten bachelor en master als twee afgescheiden zaken kunnen functioneren. Dat is ook zo. We hebben niet voor niets een harde knip. Die is om allerlei redenen nodig, maar ook hiervoor. De student rondt een bachelor af en kan daarna een heldere keuze maken welke master hij aan welke instelling wil studeren. Omdat daar een duidelijk keuzemoment ligt, kan daar ook gerechtvaardigd een knip gemaakt worden. Als wij in Nederland blijven redeneren dat een universitaire studie een aaneengesloten geheel is, waarop we weliswaar de labeltjes bachelor en master hebben geplakt dan hebben wij een stelsel ingevoerd waar we zelf niet in geloven. Ik geloof echter wel in dat stelsel. Daarom vind ik en vindt de regering het gerechtvaardigd om de knip bij de masterfase te leggen.
De heer Jasper van Dijk (SP): Dit is geen antwoord op de vraag of de master op de universiteit een eindkwalificatie is of niet. Ik weet dat het losse opleidingen zijn, maar ziet de staatssecretaris de masteropleiding aan de universiteit als het einddoel van een universitair student?
Staatssecretaris Zijlstra: Ik geef hetzelfde antwoord als een paar weken geleden. Een master is inderdaad een eindkwalificatie en een bachelor is arbeidsmarktrelevant. Het één uit het ander niet uit, maar de begrippen worden nogal eens verward.
Voorzitter. Ik kom op het toekomstige stelsel en de vereenvoudigingen. Ik zei er net al iets over: als je beleid eenvoudiger wilt maken, moet je ook je regelgeving eenvoudiger maken. Hoe meer uitzonderingen en specifieke regelingen zijn vastgelegd in wetgeving, hoe meer uitvoeringslasten. Wij hebben overwogen hoe wij het studiefinancieringsstelsel vanuit die optiek toekomstbestendiger kunnen maken. Enkele leden hebben gevraagd wat we gaan doen met de vrijkomende middelen. Het geld dat we hiermee besparen, blijft binnen onderwijs, met uitzondering van de bezuiniging op ambtenaren. Er komen minder uitvoeringsambtenaren, maar dat valt binnen de rijksbrede taakstelling van minder ambtenaren en wordt daar ingeboekt. De gelden die wij vrijmaken met de vereenvoudigingen van beleid – bijvoorbeeld rond weigerouders, om het maar even in een te simpele term te vatten – vallen vrij binnen het onderwijs. Sterker nog, wij bewerkstelligen daarmee een aantal vereenvoudigingen die ten faveure van studenten uitvallen. Ik geef alvast mee dat het wel pakketten zijn. Je kunt niet de vereenvoudigingen invoeren die een negatief financieel gevolg hebben voor het Rijk, maar gunstig zijn voor de studenten, en tegelijkertijd de maatregelen die een positief financieel gevolg hebben, niet doorvoeren. Dan hebben we een probleem in de begroting.
De heer Klaver (GroenLinks): De staatssecretaris zegt iedere keer dat de bezuinigingen teruggaan naar de studenten, maar ik dacht dat tijdens het vorige overleg eindelijk duidelijk werd dat de bezuinigingen op hoger onderwijs weliswaar binnen de onderwijsbegroting blijven, maar dat de bekostiging per student de komende jaren omlaaggaat. Kan de staatssecretaris dat nog eens bevestigen? Of zit ik er helemaal naast?
Staatssecretaris Zijlstra: Wij moeten oppassen dat wij niet twee discussies door elkaar gaan voeren. De opbrengsten van de invoering van het sociaal leenstelsel in de masterfase blijven keurig binnen het hoger onderwijs. We hebben ook een discussie over langstudeerders gehad. Ik heb aangegeven dat er in het voorliggende voorstel daarover inderdaad een dip zit. Die discussie haalt de heer Klaver nu aan. De opbrengsten van de invoering van het sociaal leenstelsel in de masterfase stromen echter het hoger onderwijs in zodra ze vrijkomen. Het geld gaat niet rechtstreeks naar de studenten. We brengen de private investeringen in het onderwijs omhoog en krikken daarmee in feite de totale investering op. De overheid investeert niet minder. De totale investering neemt dus toe met dit beleid.
Voorzitter. Wij willen proberen om de administratieve lasten te verkleinen. Wij willen de komende jaren ook de ICT-systemen van DUO vervangen. Dat is ook broodnodig, want de systemen stammen uit 1986. Dat is voor ICT-begrippen redelijk prehistorisch. De Kamer zal hierover op de hoogte worden gehouden door de minister van Binnenlandse Zaken, want dit valt onder de rijkscoördinatie van ICT-projecten. Ik zeg met een knipoog dat we daar niet altijd positieve ervaringen mee hebben gehad, maar we zijn ervan overtuigd dat deze vervanging bitter noodzakelijk is, gezien de leeftijd van de systemen en de ingebouwde complexiteit. In die operatie willen we ook zorgen voor een vereenvoudiging, die naar onze mening gerechtvaardigd is. Ik zal daar zo dadelijk nader op ingaan.
We hebben een aantal zaken waarbij middelen terugvloeien naar de doelgroep. Zo hebben we soepele vereisten rond de inkomensachteruitgang van ouders. Tot nu toe duurde het een hele periode voor die werd doorberekend, maar vanaf nu gaat dat veel sneller. Als bijvoorbeeld zzp’ers zonder opdrachten komen te zitten, hebben ze een aanzienlijke teruggang in inkomen. Dat kan heel snel worden doorvertaald naar een aanvullende beurs voor studenten. Dat is een voordeel, hoewel de maatregel ook wat geld kost. Daarnaast wordt het mogelijk om gegevens over studiefinanciering met terugwerkende kracht te wijzigen. Daardoor krijgen studenten eventueel alsnog een aangevraagde aanvullende beurs. Nu is dat niet het geval. Die aspecten worden dus verbeterd en dat kost geld. We financieren dit uit de zaken die we niet meer doen. Er zal overigens ook betere dienstverlening zijn met de nieuwe systemen. Het aantal digitale dienstverleningsmogelijkheden zal toenemen, zeker bij de huidige generatie studenten, die zeer wel in staat is om met sociale media en digitale voorzieningen om te gaan. Dat lijkt ons een stap voorwaarts. Nu moeten veel zaken nog op papier worden afgedaan.
Er zijn natuurlijk ook zaken die pijn doen. De Kamer heeft daar ook aandacht voor gevraagd Ik begin met de partnertoeslag. Een van de leden heeft gevraagd: moet je dat niet onderbrengen in de sociale zekerheid? Dat gaan we doen. Deze maatregel geeft geen opbrengsten. Wij vinden dat partnertoeslag binnen de sociale zekerheid thuishoort en niet binnen de studiefinanciering. Wij zullen in dit kader 7 mln. overmaken aan het ministerie van Sociale Zaken omdat we de taak daar onderbrengen, waar zij ook thuishoort.
De heer De Rouwe (CDA): Ter verduidelijking: gaat het om een interne herschikking van taken of om een overheveling waarbij de middelen die voorheen beschikbaar waren voor de doelgroep, ook verdwijnen bij SZW? Met andere woorden, zijn er met SZW afspraken gemaakt om deze voorziening als zodanig te behouden en verandert er voor de doelgroep per saldo niets?
Staatssecretaris Zijlstra: Men moet voldoen aan alle normen die in de bijstand en dergelijke gelden, maar dit is geen bezuiniging bij het ministerie van OCW. Wij hevelen feitelijk gewoon een taak met het bijbehorende geld over naar het ministerie van SZW, dat die taken ook gaat uitvoeren. Natuurlijk moet men voldoen aan alle wet- en regelgeving voor sociale zaken, want dat geldt voor iedere Nederlander en dus ook in dit geval, maar dit is geen impliciete bezuiniging via de omweg van SZW.
De heer De Rouwe (CDA): Het is mij nog niet helemaal duidelijk of daarmee ook iets verandert voor de doelgroep als zodanig. Kunt u daarover wat meer duidelijkheid geven, nu of wanneer het voorstel naar de Kamer komt? Hoe de partnertoeslag wordt georganiseerd, is mij eigenlijk om het even. Ik vind het prima als die binnen de overheid herschikt wordt, maar ik ben wel benieuwd naar de impact voor de mensen die er nu gebruik van maken, hoe klein de groep overigens ook is.
Staatssecretaris Zijlstra: Als het wetsvoorstel er ligt, zal ik ook melden hoe de precieze uitvoering zal plaatsvinden. SZW zal dan precies invullen hoe dit wordt ingepast in de sociale zekerheid. De partnertoeslag loopt straks via de bijstandsregelingen. Nogmaals, wij boeken het geld over. Ik zeg gaarne toe dat wij in de uitwerking van het wetsvoorstel helder aangeven hoe geborgd is dat deze groep niet tussen wal en schip terechtkomt, zoals de heer De Rouwe vreest. Wij zullen ook aangeven hoe dit op het ministerie van SZW wordt opgepakt.
De heer Rouvoet (ChristenUnie): Dit sluit nauw aan bij de vraag die ik wilde stellen. Ik vind het niet zozeer interessant wat dit voor de ministeries van OCW of SZW betekent als wel wat het voor de betrokkenen betekent. Betekent dit de facto dat de overheveling naar SZW stevige gevolgen kan hebben voor de betreffende doelgroep, de studerenden met de zorg voor een financieel afhankelijke partner met kinderen? Als dat zo is, mogen wij van de staatssecretaris vragen dat hij bij de overdracht borgt dat dit in de handen van minister Kamp niet leidt tot bezuinigingen op partnertoeslag.
Staatssecretaris Zijlstra: Ik kan niet garanderen dat er voor individuele gevallen geen veranderingen zijn. Men zit in een ander systeem en moet aan de vereisten van het systeem voldoen. Ook hierbij geldt dat de betrokkenen in hoofdlijnen niet de dupe worden van het beleid. De uitvoering van de partnertoeslag leggen wij bij de instantie die deze eigenlijk zou moeten doen, namelijk het ministerie van SZW.
De heer Rouvoet (ChristenUnie): Dat lijkt me een conditio sine qua non, gezien de huidige verantwoordelijkheid die bij OCW ligt. Als de partnertoeslag eenmaal is overgeheveld, heeft de staatssecretaris er inderdaad geen grip meer op en moet die passen binnen het systeem en de regels van SZW, maar als dat – niet voor een enkel geval, maar voor de hele doelgroep – vrij forse gevolgen heeft, zijn we verder van huis. Dan kunnen we niet meer bij de staatssecretaris terecht. Ik zou de voorwaarde willen stellen dat de Kamer mee kan kijken en spreken in het overleg met de minister van SZW voordat wordt overgegaan tot overheveling.
Staatssecretaris Zijlstra: Ik heb de heer De Rouwe net toegezegd dat ik inzichtelijk zal maken hoe dit bij SZW uitpakt. Daarmee zullen de gevolgen voor de doelgroep in brede zin helder worden. Nogmaals, ik kan niet instaan voor individuele gevallen, maar dat is per definitie het geval bij overheidsbeleid. De Kamer krijgt inzicht in de gevolgen. Als de Kamer besluit dat dit niet de bedoeling is, kan zij daaraan de consequenties verbinden die zij nodig acht. Ik zal inzichtelijk maken hoe de overheveling grosso modo uitpakt bij SZW en de Kamer kan hierin de rol vervullen die zij wil.
Voorzitter. Ik ga meteen maar in op de discussie over de weigerachtige en onvindbare ouders. De heer De Rouwe maakte dat onderscheid vrij concreet. Dit is een moeilijke systematiek. Het is niet zo dat we zeggen: we moeten het systeem vereenvoudigen, dus laten we dit niet meer doen. Dat leken sommige leden te suggereren. Deze zaak begint naar de mening van dit kabinet met een vrij principieel punt: op hun achttiende worden mensen in dit land geacht zelfstandig te zijn. Ze krijgen dan bijvoorbeeld kiesrecht. In hoeverre is de overheid dan een partij die moet beschikken in een conflict tussen ouders en hun kind, een student? Naar onze mening is dat geen taak van de overheid. De overheid heeft deze rol in het verleden wel vervuld, omdat studenten toen, in tegenstelling tot nu, bijvoorbeeld niet konden lenen als ouders die bijdrage niet leverden. Daarmee werden ze voor het blok gezet. Bovendien was er toen geen koppeling van bestanden, terwijl die er nu wel is. Als een ouder niet wil bijdragen, kan een student via DUO de inkomensgegeven van de betreffende ouders via de Belastingdienst laten opvragen. Die worden dan gewoon verstrekt en als blijkt dat de student in aanmerking komt voor een aanvullende beurs, ondanks het feit dat de informatie niet via ouders komt, krijgt hij deze wel. Dat is ook een verandering. Het belangrijkste is, nogmaals, het feit dat men kan lenen.
Dat ging over de weigerachtige ouders. De heer De Rouwe ging uiteraard ook in op de groep van onvindbare ouders. Als je ouders niet kunt vinden, is het ook vrij moeilijk om hun belastinggegevens op te vragen. Het gaat hierbij om zo’n 3 800 mensen. Voor zo’n 70% bestaat die uit Nederlanders die onvindbaar zijn, in Nederland of in het buitenland. Daarbij moet men denken aan situaties waarin wij het adres van de ouders kennen, omdat het bijvoorbeeld door de student is doorgegeven, en daar informatie vragen over het inkomen van de ouders, maar niets terug horen. We kunnen natuurlijk moeilijk iedereen naar allerlei adressen in het buitenland sturen om te checken of die ouders daar zijn. In zo’n geval wordt een ouder een onvindbare ouder. Als de overheid dat consequent gaat oplossen, krijg je het probleem van freeridergedrag dat in deze hele regeling zit. Is iemand onvindbaar omdat hij echt een conflict heeft met zijn kinderen of omdat hij onvindbaar wil zijn? In dergelijke situaties moet de overheid niet treden. Dergelijke problemen zijn in hoofdlijn een probleem tussen ouder en kind. Wij stellen in tegenstelling tot destijds een leenfaciliteit ter beschikking. Daarmee is naar onze mening voldoende invulling gegeven aan onze verantwoordelijkheid als overheid.
De heer Klaver (GroenLinks): Volgens mij zou het een heel populaire baan zijn bij de DUO: over de halve wereld reizen om mensen op te sporen. Ik begrijp wat de staatssecretaris daarover zegt. Mijn vraag gaat over het volgende. Ik schetste zojuist de situatie van een jongen die op advies van artsen geen contact meer heeft met zijn vader omdat hij een psychische aandoening heeft. Dat is volgens mij vrij eenvoudig te controleren. Verder ben ik zelf bijvoorbeeld opgegroeid zonder mijn vader en niet door hem erkend. Het was zo gepiept bij de IB-Groep, zoals de DUO toen heette. Ik hoefde alleen mijn geboorteakte te overleggen. Volgens mij valt het dus wel mee met de omvangrijke procedures waarover de staatssecretaris het heeft. Gelden de regels die de staatssecretaris heeft geschetst, ook voor de gevallen die ik nu heb genoemd?
Staatssecretaris Zijlstra: Voor de student die de heer Klaver net omschreef, is het mogelijk om via de Belastingdienst de gegevens van de ouder op te laten vragen en te laten toetsen. De kans dat de betreffende ouder een goedbetaalde baan heeft, is vrij gering vanwege de aandoening die de heer Klaver schetst. Daarom is de kans groot dat de student gewoon in aanmerking komt voor een aanvullende beurs op basis van de gegevens die de Belastingdienst verstrekt. Als de betreffende ouder geen hoog inkomen blijkt te hebben, ondanks dat er geen contact is, krijgt de student een aanvullende beurs.
De heer Klaver (GroenLinks): Begrijp ik goed dat je de gegevens van de vader moet opgeven bij de DUO, die ze kan controleren bij de Belastingdienst? Of is er toestemming van de vader nodig om de gegevens in te kunnen zien?
Staatssecretaris Zijlstra: Het is het eerste deel van uw antwoord, zonder de toestemming.
De heer Klaver (GroenLinks): De student hoeft dus niet opnieuw met de ouder in contact te treden?
Staatssecretaris Zijlstra: Het is de bedoeling dat de student door de koppeling van bestanden de gelegenheid krijgt om toch op basis van de inkomensgegevens van de ouders in aanmerking te komen voor een aanvullende beurs, ondanks het feit dat er om welke reden dan ook geen contact is. Er is dus voorzien in de gevallen die de heer Klaver schetst.
Er is ook gevraagd hoeveel mensen zich hiermee bezighouden. Alleen met deze regeling zijn tien mensen voltijd bezig. Helaas zijn niet alle gevallen zo simpel als het geval van de heer Klaver. Er zijn ook gevallen waarvan je je principieel kan afvragen of de overheid daarin moet treden. Wij leggen de grens anders dan in het verleden, moet ik eerlijk zeggen. Hoe pijnlijk sommige gevallen ook zijn, de overheid kan niet elk individueel uitzonderingsgeval oplossen en dat moeten we ook niet willen.
De heer De Rouwe (CDA): Er zijn ook vragen gesteld over de weerbaarheid van studenten die op onwil stuiten. Er is gesproken over het Burgerlijk Wetboek en de mogelijkheid van studenten om hun ouders aan te spreken. Kan de staatssecretaris dit gelijk meenemen? Dan hebben we het plaatje compleet en kan ik een betere interruptie plaatsen.
Staatssecretaris Zijlstra: Ik begrijp de vraag van de heer De Rouwe. Vanaf zijn achttiende is iedereen zelfstandig. Men heeft dan kiesrecht en dergelijke. Dat heb ik net uitgelegd. Mevrouw Jadnanansing wees erop dat ouders alimentatie tot het 21ste jaar dienen te verstrekken. Welnu, ook de ouderlijke vergoeding in het kader van studiefinanciering is een individueel afdwingbaar recht via het Burgerlijk Wetboek. Als je ouders niet willen betalen, kun je twee dingen doen. Je kunt besluiten dat je voor de lening gaat omdat je geen zin in procedures hebt. Je kunt ook besluiten om je ouders voor de rechter te slepen. De rechter zal dan uitspreken of jij al dan niet recht op een uitkering van je ouders hebt. Daarom zeggen wij ook: dit is een conflict tussen ouder en kind, waarbij de overheid niet volledig de oplossing moet bieden. Wij willen voorkomen dat zo’n conflict tot studie-uitval leidt. Daarom bieden wij de leenfaciliteit. Die was er niet toen de regeling werd ingesteld. Daarnaast is het recht op die bijdrage altijd al afdwingbaar geweest. Daarom vinden wij het rechtvaardig om te zeggen: dit is voldoende.
De heer De Rouwe (CDA): Ik kom tot mijn vraag. Ik begrijp dat de nieuwe situatie er, met name bij weigerachtige ouders, voor zorgt dat studenten informatie kunnen laten opvragen. Bovendien hebben ze rechten en kunnen ze die opeisen. Er blijft echter een probleem bestaan met niet-traceerbare ouders. Onlangs kregen we het bericht dat een groot aantal mensen niet traceerbaar is. Als de ouders niet traceerbaar zijn, kun je studenten ook niet in de kracht plaatsen om hun recht te halen. Laat het kabinet de studenten die hun ouders niet kunnen vinden, niet te veel aan hun lot over? Vindt de staatssecretaris dat gerechtvaardigd? Het gaat hierbij toch om een specifiekere groep dan de weigerachtige ouders.
Staatssecretaris Zijlstra: Onlangs verschenen er in de media berichten dat we ongeveer 400 000 mensen niet kunnen vinden, deels in Nederland, deels in het buitenland. Dat is trouwens ook een probleem bij het aflossen van studieschuld. Mensen gaan soms in het buitenland werken en hebben daar soms een buitengewoon verdienstelijke baan, eufemistisch gezegd, maar hoeven geen studieschuld af te lossen omdat hun inkomen nul is. Dat komt doordat wij hen niet kunnen vinden en zij hun gegevens niet doorgeven. Dat is een probleem. Hetzelfde probleem hebben we met ouders die echt onvindbaar zijn, hoewel ik herhaal dat het grootste deel van de groep bestaat uit Nederlanders in het buitenland, van wie we vaak wel een adres weten waar we informatie naartoe sturen, maar van wie we niets horen. Die zijn voor ons dus onvindbaar, want we hebben geen gegevens. Als we dat blijven faciliteren zoals nu, vrezen wij dat het freeridergedrag van bepaalde mensen wordt beloond. Daarom willen wij dit anders gaan doen. Hiervan zullen bepaalde mensen de dupe worden; laat ik daar niet voor weglopen. De individuele student die zijn ouders echt niet kan vinden, zal echter wel bediend worden met de ingestelde leenfaciliteit. Dat vinden wij voldoende, heb ik net betoogd. In de weging van de totale regeling, van de veranderingen sinds de invoering – de mogelijkheid om gegevens op te vragen de Belastingdienst en de mogelijkheid om te lenen – en van de uitvoeringslasten van de regeling, ligt de streep voor ons nu op een andere plaats en willen wij de regeling afschaffen.
Ik ga verder met het misbruik van de uitwonendenbeurs. De meeste leden hebben daaraan aandacht besteed. Mevrouw Jadnanansing en de heer Rouvoet hebben gevraagd om een stevigere aanpak. De heer Rouvoet vond dat we meteen de studiefinanciering konden intrekken, als ik hem goed heb begrepen. Mevrouw Jadnanansing vroeg zich vooral af hoe we de mensen kunnen aanpakken die geholpen hebben bij de fraude. Ik begin met de vraag van de heer Rouvoet. Je zou inderdaad meteen de studiefinanciering kunnen intrekken, maar wij geven al een forse boete: men krijgt direct een boete van 50% van het bedrag dat te veel is ontvangen en daarnaast moet men al het geld terugbetalen dat men te veel heeft ontvangen. Dat is een forse straf.
Meteen de studiefinanciering wegnemen betekent voor een deel van de studenten echter het directe einde van hun studie, terwijl we er ook belang bij hebben dat de studenten leren van hun fouten en hun studie afmaken. Ze krijgen dus een tweede kans. Als ze daarna nog een keer in de fout gaan, houdt het echt op. Dat sluit ook aan bij het boetesysteem in de sociale zekerheid. Als iemand met een uitkering fraudeert, wordt die ook niet meteen helemaal stopgezet. De studiefinanciering wordt bovendien definitief stopgezet en kan niet later opnieuw worden gestart. Daarom willen wij eerst de eerste stap, 50% plus terugvordering van het gehele bedrag, en daarna een tweede, nog stevigere stap, waarbij iemand zijn hele studiefinanciering kwijtraakt. Dat lijkt ons een afgewogen geheel.
De heer Rouvoet (ChristenUnie): Al was het alleen maar ter geruststelling van de heer Van der Ham: ik heb dat niet gevraagd vanuit een soort behoefte om harder dan hard te zijn en elkaar te overtroeven in stevige maatregelen. Wanneer we echter het ten onrechte verkregen bedrag willen terughalen, stuiten we standaard op het argument dat de studenten nog maar sinds vorige week weer bij hun ouders wonen. Om dat te voorkomen, moet je misschien niet de recidive afwachten, maar zoeken naar een directe reactie op fraude. In die zin is de vergelijking met de sociale zekerheid misschien niet helemaal op zijn plaats. Ik ben niet ongevoelig voor de argumenten van de staatssecretaris, maar zoek naar manieren om te voorkomen dat we bij constatering van fraude worden geconfronteerd met een argument als «u kunt het geld wel terug willen, maar ik ben hier nog maar sinds vorige week».
Staatssecretaris Zijlstra: Als ik het goed begrijp, ziet de heer Rouvoet vooral een probleem in de handhaafbaarheid. We gaan hierbij de bewijslast omkeren. Als we constateren dat een student niet woont op het adres dat hij heeft opgegeven, is het aan hem om te bewijzen dat dit het geval is vanaf een bepaalde datum. Hij kan wel zeggen dat hij er nog maar een week woont, maar moet dat wel bewijzen. Als hij dat niet kan, gaan we helemaal terug.
De heer Rouvoet (ChristenUnie): Ik ben daar gevoelig voor en laat het hierbij, want het laatste wat ik zou willen, is het verwijt krijgen dat ik nog harder tegenover studenten ben dan de staatssecretaris, dat begrijpt u.
Staatssecretaris Zijlstra: Ik weet niet of «hard» het goede woord is. Wij zijn af en toe streng, maar rechtvaardig.
De vraag van mevrouw Jadnanansing ging over de meewerkers. Ik ben wel gevoelig voor die vraag. We hebben goed bekeken wat we hieraan kunnen doen. Je wilt voorkomen dat mensen die er niets aan kunnen doen, opeens worden geconfronteerd met vervolging. Een student kan bijvoorbeeld zeggen dat hij naar adres X is verhuisd. Hij wordt dan gewoon overgeschreven in de gemeentelijke basisadministratie. De persoon die op adres X woont, hoeft dat niet eens te weten. Als een student dus heeft opgegeven dat hij bij tante Truus woont terwijl zij dat niet weet, moet je haar niet belasten met het feit dat de student iets verkeerd heeft gedaan. Al met al levert dit qua bewijsbaarheid grote problemen op en zo willen we het dus niet doen.
Ik ben wel bereid tot het volgende. Waar bewijsbaar sprake is van meewerken en de bewijslast dus geen problemen oplevert, moet het ook mogelijk zijn om diegene te vervolgen. Daar ga ik naar kijken. Ik plaats hier de kanttekening bij dat het een omgekeerde situatie is, want heel vaak is dit bijna niet te achterhalen en we gaan er geen heel apparaat op zetten om de medewerking alsnog te bewijzen. Dan ga je mensen lastigvallen die part noch deel aan de situatie hebben. Maar nogmaals, waar het helder is, moeten we niet de situatie in stand houden dat mensen ermee weg kunnen komen.
Het wetsvoorstel op dit gebied komt nog deze maand naar de Kamer. Ik hoop dat dit tot snelle behandeling zal leiden.
De heer Klaver (GroenLinks): De staatssecretaris is aan het einde van zijn blokje over fraudeaanpak. Ik heb specifiek gevraagd naar de situatie van studenten die een tijdje in het buitenland studeren.
Staatssecretaris Zijlstra: Voor de studenten in het buitenland is sowieso van belang in welke stad zijn adres zich bevindt. Als een student in Amsterdam woont, zoals in het voorbeeld van de heer Klaver, en vervolgens uitwonend wordt in Chicago, is hij in beide gevallen uitwonend. Wellicht staat de heer Klaver mij toe om dit voor de tweede termijn te bewaren, want ik moet even bekijken hoe het zit met een student die naar het buitenland gaat vanuit een thuissituatie.
De heer Klaver (GroenLinks): Ik heb nog een toevoeging. Op pagina 7 van de brief over de studiefinanciering en fraudeaanpak staat: «Om te kunnen sanctioneren hoeft immers slechts nog te worden aangetoond dat een studerende niet woont op het
GBA-adres dat hij heeft opgegeven.» Ik gaf het voorbeeld van een student die wel ingeschreven blijft staan in de stad van zijn kamer. Als iemand bijvoorbeeld in Groningen woont, heeft hij groot gelijk dat hij zijn kamer niet opgeeft. Is iemand dan een fraudeur en heeft hij de kans om dat te herstellen?
Staatssecretaris Zijlstra: Nee, diegene is in ieder geval geen fraudeur. Het punt van de heer Klaver is helder. We moeten voorkomen dat de uitvoering van op zich juiste regels tot een bijzondere situatie leidt. We gaan goed bekijken of de formulering in het wetsvoorstel zodanig is dat het niet tot onverkwikkelijke situaties leidt als een student uitwonend is op het ene adres, en op het andere adres uitwonend wordt. Dat kan in het buitenland zijn, waarbij iemand overigens niet in de GBA is opgenomen. We nemen dit dus mee in het wetsvoorstel. We zullen daarbij ook oog hebben voor de manier waarop dit uitpakt voor een student die ingeschreven staat als thuiswonend en in het buitenland gaat wonen.
Mevrouw Lucas (VVD): Ik heb nog geen antwoord gehad op mijn vraag of je de bewijslast niet nog meer bij de student kunt neerleggen.
Staatssecretaris Zijlstra: In de uitwerking van het wetsvoorstel leggen wij heel veel bewijslast bij de student. Wij constateren alleen dat een student niet op het adres woont waar hij of zij in de GBA ingeschreven staat. Als wij dat constateren, is het aan de student om te bewijzen dat het wel het geval is. Daarmee ligt eigenlijk de volledige bewijslast bij de desbetreffende student. Als mevrouw Lucas nog betere methoden heeft om het te regelen, dan staan wij daar zeer voor open. Volgens ons hebben wij op deze manier redelijk eenvoudig voor de student helder gemaakt dat het aan hem of haar is om aan te tonen dat hij of zij wel degelijk op een bepaald adres aanwezig was.
Mevrouw Lucas (VVD): Het ging mij erom dat je al bij het aanvragen van een uitwonendenbeurs om een soort bewijslast kunt vragen dat je inderdaad uitwonend bent. Dan moeten studenten die informatie aanleveren als zij een uitwonendenbeurs aanvragen voordat de eerste controle van de DUO plaatsvindt. Als het alleen maar meer bureaucratie met zich brengt, moet je het vooral niet doen, maar je moet de bal ook bij de student neerleggen.
Staatssecretaris Zijlstra: Ik snap wat mevrouw Lucas bedoelt. Zij vraagt in hoeverre je bij het aanvragen van uitwonendenbeurs als bewijslast kunt invoeren dat een student ook echt uitwonend is. Dan moet elke student daarvoor informatie aanleveren en moet dat allemaal gecheckt worden door de DUO. Juist door het op de voorgestelde manier te doen, waarbij ook de handhaving met bijvoorbeeld risicoprofielen duidelijk blijkt te werken, kunnen wij gericht controleren. Ook gemeenten spelen daarbij een rol. Daarmee pikken wij er een veel grotere groep uit; naar onze mening zeer veel van de desbetreffende studenten. Wij kunnen het beter op die manier doen, in plaats van een heel circus aan de voorkant op te tuigen. Dat vergt namelijk veel ambtelijke capaciteit.
De voorzitter: De staatssecretaris heeft nog een kwartier voor de beantwoording van de rest van de gestelde vragen.
Staatssecretaris Zijlstra: Ik doe mijn best. Ik heb de meeste vragen van de heer De Rouwe behandeld, op een uitzondering na. De heer De Rouwe sprak stevige taal toen hij het had over een slap antwoord over de scholarships. Ik heb de eerste indiener van de desbetreffende motie, mevrouw Lucas, in antwoord op schriftelijke vragen laten weten hoe wij het willen invullen. Daarover hebben ook gesprekken met haar plaatsgevonden. Ik zeg tegen de heer De Rouwe dat wij gaarne bereid zijn om het ook met hem door te nemen, want hij was mede-indiener van de desbetreffende motie. Het is echter geen slap verhaal. Ook hierbij is het een kwestie van wat de overheid doet en wat de samenleving doet. Ik had verwacht dat het een partij als het CDA enorm zou aanspreken als wij van de samenleving bepaalde verantwoordelijkheden verwachten. Ik verkeerde even in de veronderstelling dat juist de heer De Rouwe heel erg blij zou zijn met het initiatief dat wij hadden genomen. Als hij adviezen heeft om het beter in te vullen, dan staan wij daar gaarne voor open.
De casus van de heer De Rouwe over de student die onmiddellijk moet terugbetalen, is opgelost. Wij kunnen dit soort zaken grotendeels voorkomen met het inzetten van jokerjaren. Daarvoor hebben wij een systematiek bedacht binnen de huidige mogelijkheden en vooral onmogelijkheden van het DUO-systeem. Vergeef me dat ik niet alle technische details ken. Het betreft uitzonderlijke situaties en daarom kan ik niet garanderen dat zoiets zich nooit meer zal voordoen. Als het zich voordoet, zal de DUO de desbetreffende student onmiddellijk een regeling aanbieden. Het is namelijk niet de bedoeling dat je eerst tien jaar moet wachten en een boete moet betalen, waarna je alsnog alles terugkrijgt. Het individuele geval is opgelost. Wij hebben ook een methodiek met gebruikmaking van jokerjaren ingezet, waardoor veel van dit soort gevallen ondervangen kunnen worden. Als ik één ding geleerd heb in het halfjaar dat ik staatssecretaris ben, dan is het dat er bij systemen zich altijd wel een situatie voordoet die wij niet hadden bedacht. Dat voorbehoud maak ik met nadruk.
Mevrouw Lucas en vele anderen vroegen naar het reisrecht; waarom is het C+1 en niet C+2? Wij hebben in het totaalpakket een meertrapsraket ingebouwd voor het stimuleren van de student tot afstuderen. Tot en met de master is er een aanvullende beurs. Bij een jaar vertraging houd je de reisvoorziening, bij twee jaar vertraging heb je het lage collegegeld, bij drie jaar vertraging heb je de studielening onder sociale voorwaarden. Er zit dus elke keer een trap in. Dat heb ik in de brief met mooi gekleurde balkjes aangegeven, maar die hebben kennelijk niet veel indruk gemaakt. Dat is de achterliggende systematiek. De meertrapsraket is voor de student een prikkel om het afstuderen langzaam op te bouwen. Dat is volgens ons belangrijk. Daarnaast heeft het te maken met de uitvoering van het regeerakkoord. Als een meerderheid van de partijen, waaronder de coalitiepartijen, zegt dat zij het anders willen, dan kan dat. Dan doen wij echter de systematiek van het langzaam opbouwen van de prikkel geweld aan. Ik wijs erop dat het vervangen van C+1 door C+2 ongeveer de helft kost van 30 mln. die ingeboekt staat. Ik ben nieuwsgierig hoe men voor 15 mln. dekking wil vinden. Het is voor ons het belangrijkste in het beleid dat elk jaar de prikkel voor de student om de studie af te ronden, wordt vergroot. Daarom hebben wij het beleid op die manier ingezet.
Mevrouw Lucas heeft ook gevraagd hoe het zit met de perioden van drie jaar en tien jaar. Voor alle studies is tien jaar de prestatiebeursgrens, terwijl je bijvoorbeeld C+3 als uiterste grens voor leningen hanteert. Zij heeft een punt, want in het huidige stelsel hebben de «gemakkelijkste» studies, de kortst durende studies, de langste uitloopmogelijkheid qua prestatiebeurstoetsing. Als je namelijk drie jaar bachelor en een jaar master hebt, heb je nog zes jaar uitloop tot het ijkmoment. Als je echter een geneeskundestudie van zeven jaar doet, heb je nog maar drie jaar uitlooptijd. Daar heeft mevrouw Lucas gelijk in. Ik zeg toe dat wij het willen bekijken, maar ik wil ook bekijken hoe het uitvoeringstechnisch uitvalt. Inhoudelijk heeft zij een terecht punt en wij zullen bekijken in hoeverre wij daaraan tegemoet kunnen komen. Ik kan echter nog niet overzien hoe het uitvoeringstechnisch uitvalt.
De voorzitter: Ik wil naar kortere antwoorden en kortere vragen.
De heer Rouvoet (ChristenUnie): Het is mooi dat de staatssecretaris openstaat voor alternatieven uit de Kamer. Ik vroeg echter niet zozeer naar een formule of wat in het geld betekent, maar ik vraag vooral naar de redenering. Hij heeft het voorstel namelijk niet voor niets gedaan. Het valt mij op dat de definitie van langstuderen voor de beperking van het reisrecht anders is dan de definitie die gehanteerd wordt voor de langstudeerdersmaatregel, los wat wij daarvan vinden. Daarom vroeg ik: als je bij de langstudeerders zegt dat het bachelor+1 en master+1 is, is het dan logisch om te zeggen dat het voor reisrecht totaal+1 is? Dan kun je namelijk als niet-langstudeerder nog een jaar terecht over je master doen, maar geen reisrecht meer hebben. Dat is niet logisch.
Staatssecretaris Zijlstra: Ik geef de heer Rouvoet gelijk dat de keuze van het woord «langstudeerder» in dezen tot enige verwarring kan leiden, want bij de ov-kaart is langstuderen +1 en bij langstuderen tegen betaling van € 3 000 extra collegegeld gaat het om C+1/C+1. Wij hebben gekozen voor het getrapte systeem. Misschien hadden wij bij de ov-kaart een ander woord moeten gebruiken, maar het valt ook onder langstuderen. Het gaat om de systematiek dat iemand langer studeert dan de nominale tijd. Dat hebben wij verkort in het woord «langstudeerder», maar ik snap de verwarring. De systematiek die wij gebruiken, is het elk jaar opbouwen van de prikkel om af te studeren. Dat doen wij via het getrapte systeem dat ik net heb verduidelijkt en dat in de brief is geschetst, maar ik snap de verwarring die over het woord «langstudeerder» kan ontstaan.
De heer Rouvoet (ChristenUnie): Het is mooi dat de verwarring wordt weggenomen, maar ik geef de staatssecretaris in overweging om het beter te laten sporen. Misschien moet de Kamer daarover meedenken. Per saldo mag het namelijk niet zo zijn dat je geen reisrecht meer hebt als je in het laatste jaar van je master zit, zonder dat wij het als langstuderen beschouwen voor de andere regeling. Dat is raar en dat moeten wij volgens mij proberen te voorkomen.
Staatssecretaris Zijlstra: Wij nemen die vraag mee in de uitvoering. Ik snap het probleem dat geschetst wordt. Wij moeten het goed verklaren in de uitwerking van het wetsvoorstel dat wij naar de Kamer zullen sturen.
Mevrouw Lucas (VVD): Ik sta achter het getrapte principe, maar de mate waarin het is doorgevoerd is een beetje vergezocht en overdreven en daarmee ook nodeloos ingewikkeld. Dat heb ik in mijn inbreng al gezegd. Het gaat mij erom dat in het stuk staat dat het reisrecht gekoppeld is aan de prestatiebeurs. Is het daarom niet logischer om het reisrecht te koppelen aan de prestatiebeurs? Ik snap dat dit het niet beter maakt voor de student, maar nog harder. Het hoort er namelijk bij en je betaalt het ook terug als je niet tijdig afstudeert. Is dat niet logischer? Dan houden we geld over dat wij aan andere goede dingen kunnen besteden.
Staatssecretaris Zijlstra: Je kunt verschillend redeneren over een dergelijk onderwerp. Ik heb net de redenatie van de regering verduidelijkt, de redenatie die ook uit het regeerakkoord naar voren komt. Je kunt ook een verhaal houden over de redenatie van mevrouw Lucas en die van anderen, maar wij hebben gekozen voor het langzaam opbouwen van de prikkels. Dat is de achterliggende redenatie en die vind ik verstandig omdat je elk jaar een consequentie verbindt aan het uitlopen van je studie. Daar gaat het namelijk om: elk jaar een extra jaar uitloop bovenop de nominale studieduur.
De heer Klaver (GroenLinks): Ik hoop dat de staatssecretaris misschien in tweede termijn kan vertellen waar het precies in de notitie staat. Het enige wat ik kan vinden over de reden waarom er maar een jaar uitloop in plaats van twee jaar op de ov-jaarkaart kan zijn, is dat het ondoenlijk is om de bachelor- en masterfase afzonderlijk te bezien zoals bij de collegegeldmaatregel voor langstudeerders. Het is een uitvoeringskwestie en daarom kan ik mij niet aan de indruk onttrekken dat dit niet is gedaan op basis van het bredere ideologische plaatje – ik ben het daar vaak niet mee eens, maar ik kan er begrip voor hebben als dit de reden was voor de extra stapeling in het geheel – maar dat het te maken heeft met uitvoeringskosten en een bezuiniging die ingeboekt moet worden. Kan de staatssecretaris vertellen waar in zijn notitie staat dat het tot het bredere stimuleringsplaatje behoort?
Staatssecretaris Zijlstra: Bij de zinsnede waar de heer Klaver op doelt, geven wij helder aan waarom de redenatie van C+2 of C+1/C+1 niet zal werken. Soms voorzien wij namelijk ook bepaalde ontwikkelingen. Ik kom er in tweede termijn op terug. Het staatje waar het om gaat, staat op pagina 3.
De heer Klaver (GroenLinks): Ik voeg daar graag een vraag aan toe voor de tweede termijn van de staatssecretaris. Hij schrijft in de brief dat het vanaf 1 september 2012 moet worden ingevoerd, maar zojuist werd ook gezegd dat alle systemen van de IB-Groep worden aangepast omdat die al ongeveer sinds 1986, mijn geboortejaar, bestaan. Is het mogelijk om bij het inkopen van zo’n nieuw systeem rekening te houden met een andere manier van berekenen, waardoor dit argument vervalt om niet over te gaan tot tweejarig reisrecht?
Staatssecretaris Zijlstra: Dat heeft niet zozeer met de systemen te maken als wel met het feit dat je in één jaar een bachelor en een master kunt hebben. Dan kan er een probleem met het reisrecht ontstaan, zoals de heer Rouvoet aangaf. Ik heb al gezegd dat wij zullen bekijken hoe dit uitwerkt. Wij voorzien allerlei problemen met even wel of even niet een ov-kaart hebben. Nogmaals, ik heb al toegezegd dat wij er qua uitvoering goed voor moeten zorgen dat dit niet tot ellende leidt. Dat doen wij en daarmee ondervang ik normaliter ook de vraag van de Klaver. Op die manier wordt ook heel helder wat de uitvoeringsconsequenties zijn, niet op gebied van het systeem, maar op het gebied van de uitvoering in jaren bachelor, master en overgangen daartussen binnen één studiejaar.
De voorzitter: De toezegging van een tweede termijn lijkt mij volstrekt overbodig.
Staatssecretaris Zijlstra: Voorzitter, ik heb de vraag inmiddels beantwoord.
De voorzitter: Er was nog een kwartier voor de beantwoording van de resterende vragen, maar dat kwartier is voorbij. We komen dus niet aan een tweede termijn toe als er niet echt kort geantwoord wordt.
Staatssecretaris Zijlstra: Mevrouw Lucas vroeg naar het collegegeldvrij studeren. Ik ontvang haar voorstel graag op papier, want dat maakt het wat makkelijker om te reageren op hetgeen zij geschetst heeft. Wij blijven het vreemd vinden dat als iemand niet ingeschreven staat en niet onder de macrobekostiging valt, wel gebruik zou kunnen maken van middelen en voorzieningen die verbonden zijn aan het ingeschreven staan. Maar goed, ik wacht het schriftelijke voorstel van mevrouw Lucas af.
Mevrouw Lucas (VVD): Ik heb twee heel belangrijke vragen gesteld die niet beantwoord zijn. Ik heb gevraagd of het nodig is om twee verschillende systemen te blijven hanteren voor het collegegeldkrediet versus het sociaal leenstelsel. Ik heb ook gevraagd wat wij doen met excellente studenten die met een tweede studie begonnen zijn; kunnen zij nog lenen?
Staatssecretaris Zijlstra: Ja, er zijn twee systemen nodig voor het collegegeldkrediet. We hebben mogelijk gemaakt dat er voor het collegegeld geleend kan worden. Dat is een heel ander systeem dan waar de basisbeurs ooit voor bedoeld was. Dat ondervangen wij met het sociaal leenstelsel: het is een investering die je zelf doet voor het faciliteren van je studie in bredere zin. Die twee zijn niet zo makkelijk in elkaar te schuiven. Qua uitbetaling landt het allemaal in één mandje. In de systematiek van het terugbetalen in de loop van de tijd, na afronding van de studie, wordt het allemaal opgeteld en is het voor de DUO één systeem qua uitvoering. In het ene systeem krijg je echter een vergoeding op basis van het collegegeld dat je betaalt, waarbij verschillende collegegelden kunnen gelden. Dat is een wezenlijk verschil. Je wilt voorkomen dat als je één bedrag ter beschikking stelt en mensen kiezen voor een excellente studie en bereid zijn om daar meer voor te betalen, zij daar niet voor kunnen lenen. Dat speelt zeker een rol als wij nadenken over zaken als collegegelddifferentiatie; het wetsvoorstel Ruim baan voor talent is net door de Kamer aangenomen. Die systematiek treedt dan op en daarom moet je een onderscheid blijven maken.
De tweede vraag van mevrouw Lucas ging over tweede studies. Daarvoor is instellingscollegegeld ingesteld. Als je nog rechten hebt openstaan, vallen die gewoon binnen de leenfaciliteit. Zodra die rechten zijn afgelopen, geldt hetzelfde als voor iedere studie: dan houdt het op. Ik kom daarmee ook op een vraag die de heer Klaver of de heer Van Dijk heeft gesteld. De overheid neemt haar verantwoordelijkheid voor tweede studies qua investeringen en leraren. Wij hebben de lerarenbeurs verhoogd naar € 7 000 voor tweede studies. Ook hierbij hanteren wij een generiek systeem waarin de overheid niet allerlei uitzonderingen oppakt, maar in het onderwijs en de zorg heeft de overheid een belang dat er voldoende leraren en goed opgeleide leraren zijn. Daarom faciliteren wij leraren via een andere route zodat zij met een extra vergoeding een tweede studie kunnen volgen. Dat past ook in het systeem van scholarships dat mevrouw Lucas ooit heeft voorgesteld en dat nu uitgewerkt wordt. De verantwoordelijkheid om dit soort zaken op te pakken, ligt bij de afnemende partijen. Bedrijfstakken willen soms graag bètastudenten hebben en dan zeggen wij: waarom komt de lange reeks van extra kosten dan per definitie voor rekening van de overheid? Het afnemende veld kan daarvoor intreden via scholarships en andere programma’s. Dat geldt ook voor tweede studies. De overheid pakt het bij leraren op door de lerarenbeurs te verhogen.
De heer Klaver (GroenLinks): Als ik het goed begrijp, zegt de staatssecretaris dat de meerkosten die leraren die extra studeren hebben door de langstudeermaatregel, geheel gecompenseerd worden door een hogere lerarenbeurs.
Staatssecretaris Zijlstra: Wij hebben het over tweede studies en daarvoor geldt nu het instellingscollegegeld. Voor veel leraren is het een tweede studie als zij bijvoorbeeld een master Special Educational Needs (SEN) volgen om met zorgleerlingen te kunnen omgaan. Dan geven wij die leraren een hogere lerarenbeurs om de tweede studie niet via een financiële blokkade tegen te houden, omdat wij dat vanuit ons werkgeverschap noodzakelijk achten. De VO-raad, de PO-Raad en dergelijke zijn de feitelijke werkgevers, maar het geld komt bij ons vandaan en wij moeten het ook ergens vandaan halen.
De heer Klaver (GroenLinks): Ik heb het voorbeeld gegeven van iemand die via een pabo-opleiding de bachelorgraad heeft gehaald. Zij zit in het tweede jaar van haar deeltijdmaster SEN, maar het tweede jaar van de SEN wordt al gezien als een uitloopjaar. Zij moet dus per 1 september 2011 een langstudeerboete betalen, of de «halbeheffing» zoals die ik meestal noem.
Staatssecretaris Zijlstra: Het viel mij al op dat u de halbeheffing vandaag nog niet genoemd had.
De heer Klaver (GroenLinks): Ik wilde u ook niet teleurstellen; dat begrijpt u.
Staatssecretaris Zijlstra: Ik hoop dat u mij niet euvel duidt, maar individuele casussen zijn altijd heel moeilijk te beantwoorden in een debat. Laat de heer Klaver de gegevens aanleveren, dan bekijken we hoe het precies zit.
De heer Jasper van Dijk (SP): Het is goed dat de staatssecretaris een compensatie heeft gevonden voor leraren die een tweede studie in het onderwijs willen doen. Geldt dat dan ook voor de zorg, waarbij dezelfde systematiek geldt? Hij heeft daarvoor een toezegging gedaan in het debat over leraren, namelijk dat hij op dit punt zou terugkomen. Het punt van de heer Klaver past hier precies bij. De studieboete komt er bovenop en daarom wil ik graag daarover met de staatssecretaris spreken. Er zijn namelijk steeds meer mensen die zeggen: ik word geconfronteerd met een enorm collegegeld.
Staatssecretaris Zijlstra: Het ministerie van Onderwijs heeft de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat er voldoende goede leraren zijn. Dat zullen wij invullen door tweede studies te faciliteren. Het is aan de minister van VWS om dat te doen voor de zorg. Dat gebeurt bijvoorbeeld met de aanpassing van de 30-plusmaatregel voor het mbo, mede naar aanleiding van de motie-Cohen c.s. Het ministerie van VWS betaalt daaraan aanzienlijk mee, omdat zij het op grond van haar verantwoordelijkheid voor meer opleidingsplaatsen van belang vond om dat mogelijk te maken. Als dat belang ook bestaat voor tweede studies binnen de zorg, dan is het aan het minister van VWS om dat vanuit haar beleidsverantwoordelijkheid op te pakken. Het is niet de bedoeling dat ik het vanuit OCW voor de gehele overheid doe, al zouden collega-bewindslieden daar niet ongelukkig van worden. De verantwoordelijkheid en het betalen komt namelijk voor rekening van de ministeries die erover gaan en bij de externe werkgevers die erover gaan. Daar leggen wij de verantwoordelijkheid, omdat wij vinden dat de overheid niet altijd alle verantwoordelijkheden in één stelsel moet gieten. Het brengt namelijk ook een vereenvoudiging met zich.
De heer Jasper van Dijk (SP): Dat neemt niet weg dat een docent die een extra graad wil halen, geconfronteerd wordt met het instellingscollegegeld. Daar heeft de staatssecretaris een compensatie voor gemaakt, maar volgend jaar kan een docent ook nog geconfronteerd worden met een studieboete, zeker als diegene een deeltijdopleiding volgt. Volgens mij moet de staatssecretaris dat goed bekijken als hij docenten echt wil faciliteren.
Staatssecretaris Zijlstra: Ook hiervoor geldt dat wij vanuit onze verantwoordelijkheid voor genoeg goed opgeleide leraren aanvullend beleid moeten formuleren. Die afweging zullen wij continu maken en die kan op verschillende momenten verschillend uitpakken. We hebben een afweging gemaakt voor tweede opleidingen, want dat was een acuut probleem. Voor veel leraren is een master een tweede opleiding. Dat probleem hebben wij opgelost. Wij zijn er nog helemaal niet van overtuigd dat het voor de langstudeerders tot problemen leidt die aanvullend beleid vereisen. Mocht dat wel zo blijken te zijn, dan pakken wij het op.
Mevrouw Jadnanansing wees al er al op dat het actieplan misbruik uitwonendenbeurs door het vorige kabinet is ingezet en dat zetten wij stevig voort.
De heer Van der Ham sprak ook over tweede studies. Hij zei dat hij een leenstelsel voor de masterfase op zich een goede zaak vindt. Hij wil het eventueel verbreden, maar ik heb er al op gewezen dat dit niet de kern van de afspraken in het regeerakkoord is. Wij hebben het al eerder gehad over het probleem van het ministerie van Financiën. Bij de langstudeerdersmaatregel treedt er geen probleem op voor het ministerie van Financiën, want als er minder langstudeerders zijn, zijn er ook minder kosten. Zij vallen namelijk niet onder de macrobekostiging; dat is gewoon een kwestie van communicerende vaten. Dat zal binnen deze portefeuille altijd zo blijven.
Ik kom op de verruiming van de bijverdiengrens. Als wij een sociaal leenstelsel zonder aanvullende beurs invoeren – die houden wij nadrukkelijk overeind – dan kunnen wij praten over het loslaten van de bijverdiengrens, want dan doet die er niet meer toe. De rol van een bijverdiengrens is heel helder: wij willen niet dat studenten die voldoende inkomsten hebben, via de overheid ook nog een gift ontvangen. Dat is de kern van het beleid en daarom blijft een bijverdiengrens in alle facetten van de studie noodzakelijk.
De heer Van der Ham (D66): Dat begrijp ik vanuit de redenering van de staatssecretaris. Hij zegt dat het misschien rationeel is als er een sociaal leenstelsel zou zijn. Dat regelt hij voor de masterfase, maar waarom zou je de bijverdiengrens voor de masterfase dan niet opheffen? Dan is er namelijk sprake van een situatie waarin het zeer legitiem is.
Staatssecretaris Zijlstra: Nogmaals, dan moet je ook de aanvullende beurs afschaffen. Dat is de reden. Volgens mij zijn er heel weinig partijen die ook de aanvullende beurs willen afschaffen. Een aanvullende beurs kan een aanzienlijke gift zijn. Als je die overeind laat, hetgeen wij bewust doen omdat wij studenten uit gezinnen met lage inkomens willen blijven faciliteren, dan is het gerechtvaardigd dat als zo’n student wél heel veel verdient – dat is de uitzondering op de regel – er wordt gezegd dat je geen gift meer nodig hebt. Dan moeten wij de bijverdiengrens handhaven en dat doen wij ook. De bijverdiengrens kan alleen maar worden afgeschaft als ook de aanvullende beurs wordt afgeschaft.
De heer Van der Ham (D66): Je kunt toch ook zeggen dat je geen aanvullende beurs wilt hebben? Mensen die wel behoefte hebben aan een aanvullende beurs, behouden die beurs. De staatssecretaris en ik willen toch dat studenten allereerst hun punten halen maar dat zij daarnaast een eigen bedrijfje kunnen opzetten of ergens zeer succesvol in kunnen zijn en dat zij daarvoor niet worden gestraft?
Staatssecretaris Zijlstra: Wij kunnen proberen om in de regelgeving elke uitzondering te faciliteren, maar wij kiezen ervoor om het bestaande heldere systeem te handhaven. Je kunt een aanvullende beurs aanvragen, maar er blijft een bijverdiengrens bestaan. Als wij dan moeten bekijken of er per groep of individueel uitzonderingen mogelijk zijn, dan maken wij het nodeloos complex. Dan komen wij nooit toe aan de taakstelling die al vele kabinetten hebben afgesproken, namelijk minder ambtenaren. Wij willen graag proberen om dat wel te realiseren.
Ik ga verder met de vraag wat wij doen met de opbrengst van het misbruik. Die opbrengst blijft gewoon in de begroting van Onderwijs.
Ik heb volgens mij alle vragen van de heer Rouvoet en de heer Dijkgraaf beantwoord.
Heb ik ook alle vragen van de heer Klaver beantwoord?
De voorzitter: Hij vult iedere keer opnieuw aan.
De heer Klaver (GroenLinks): Ik heb een vraag gesteld over gezamenlijke Kamervragen over studenten die in 2008 te veel hebben verdiend.
Staatssecretaris Zijlstra: Daar zijn volgens mij Kamerbreed vragen over gesteld en die hebben wij beantwoord. De heer Klaver vroeg of de regeling die is aangepast voor dat jaar kan blijven doorlopen. Wij hebben hetgeen volgens de regeling netto verdiend mag worden niet alleen omgezet in bruto verdiensten, zoals ik in sommige media naar voren zag komen en in de vragen gesuggereerd leek te worden. De maatregel is namelijk ook gepaard gegaan met een verhoging van het te verdienen bedrag, waarbij gekeken is of dat in brede zin overeen komt. Daarmee is het brutobedrag ongeveer gelijk aan het nettobedrag daar voor: je kunt extra verdienen, maar je moet belastingen aftrekken en daarmee loopt het min of meer gelijk. In individuele gevallen zal er ongetwijfeld sprake zijn van een verschil, maar wij zien geen noodzaak noch mogelijkheid om een coulanceregeling toe te passen. Men kan namelijk niet zeggen: het bedrag is verhoogd, wij hebben het omgezet van netto naar bruto, waardoor men ineens enorm over de grens gaat. Dat is naar onze mening niet de directe aanleiding voor de overschrijding in specifieke gevallen.
De heer Klaver (GroenLinks): Het gaat mij niet zozeer om de mening van het kabinet, maar om de vraag wat er werkelijk gebeurd is. In de beantwoording van de schriftelijke vragen staat dat het om zo’n 2% tot 3% van de studenten gaat en dat daarom de verandering van de bijverdiengrens in 2008 niet specifiek is gecommuniceerd maar alleen via de reguliere kanalen, bijvoorbeeld via de website. Is het mogelijk om te toetsen of de groep van 20 000 studenten die in 2008 te veel heeft verdiend ook over de schreef is gegaan volgens de bijverdienregeling op het moment dat zij gingen studeren? Als blijkt dat deze groep ook over de schreef is gegaan bij de bijverdiengrens van begin 2008, dan moeten zij geld terugbetalen. Als dat niet het geval is, kunnen wij volgens mij concluderen dat de overheid in gebreke is gebleven bij het voldoende communiceren dat er een wijziging heeft plaatsgevonden.
Staatssecretaris Zijlstra: Ik heb in de schriftelijke vragen ook al verduidelijkt dat wij qua communicatie voor de reguliere middelen hebben gekozen. Wij konden geen brief sturen naar individuele mensen, omdat wij op dat moment niet wisten wie te veel zou verdienen. Daar komen wij namelijk pas jaren later achter, na verwerking van belastinggegevens en dergelijke. Dan hadden wij alle studenten een brief moeten sturen, maar wij hebben dit aangegeven via de digitale media, via de folders, via de gebruikelijke wegen. Er ligt ook een verantwoordelijkheid bij de student om dit op te pikken; de een heeft het prima doorgekregen, maar de ander kennelijk niet. In hoeverre is er per student als gevolg van deze aanpassing sprake van een overschrijding? Het betreft 20 000 studenten. Als wij 20 000 beschikkingen moeten nakijken om te beoordelen hoe het in de ene situatie of in de andere situatie was geweest, dan moeten er een hoop mensen aan het werk. Wij moeten wel voor de Kamer in hoofdlijnen inzichtelijk maken wat de aanpassing is geweest en wat het «netto-netto-effect» is dat daarmee optreedt. Nogmaals, naar onze mening loopt het min of meer gelijk. Het kan in een individueel geval iets uitmaken, maar dat is geen verklaring voor de gevallen die zich voordoen.
De heer Klaver (GroenLinks): Dit is een principieel punt.
De voorzitter: Nee, mijnheer Klaver, u bent al twee keer geweest. Zo blijven wij toch aan de gang? Ik heb u netjes twee keer de kans gegeven om er iets over te zeggen, maar nu probeert u het opnieuw voor een derde keer. Ik probeer alle leden tot hun recht te laten komen. Mevrouw Lucas heeft een vraag.
Mevrouw Lucas (VVD): Volgens mij gaat het om de zinsnede «min of meer» van de staatssecretaris. Ik heb studenten gesproken die precies hadden uitgerekend hoeveel zij konden bijverdienen. Soms gingen zij er een paar tientjes overheen, maar nu moeten zij het volledige bedrag terugbetalen. Het aantal van 20 000 mensen die over de schreef zijn gegaan, is veel meer dan in normale jaren. Er is dus wel iets misgegaan. Het betreft juist de studenten die hard werken aan hun studie maar ook hard werken om daarbuiten te excelleren. Die studenten worden nu heel zwaar gestraft. Ik vraag daarom om kritisch te bekijken bij hoeveel studenten het om een paar tientjes gaat. Dan moet je de vraag stellen: heeft dit ook niet met de communicatie te maken?
Staatssecretaris Zijlstra: Het heeft niet met de communicatie te maken omdat het is gecommuniceerd via de reguliere kanalen waarmee alle wijzigingen worden aangekondigd. Het beeld dat wij een bedrag dat eerst netto was, bruto hebben gemaakt, waardoor studenten opeens de grens hebben overschreden, is niet juist. Dat is de kern van mijn betoog. Ik geef mevrouw Lucas na dat er in individuele gevallen een kleine wijziging kan optreden, maar dan geldt nog steeds regel één: het is via de reguliere kanalen aangegeven. Het maakt het pijnlijk dat je in de huidige situatie bij de ov-kaart een trapsgewijze boete krijgt, maar dat je in de vroegere regeling de ov-kaart in een keer helemaal moest terugbetalen. Dat is de grote klap; dat geef ik onmiddellijk toe. Dat systeem was er toen al, dat is ook niet veranderd, en dat is de consequentie daarvan. Elk jaar deed zich de situatie voor dat studenten dachten te hebben uitgerekend hoe zij precies zouden uitkomen, maar er inderdaad een paar tientjes overheen gingen. Dat is een van de redenen waarom destijds op initiatief van de heer Van der Ham het getrapte systeem is ingevoerd; het bleek namelijk niet tot op de komma uit te rekenen. Dat zal ook hierbij het geval zijn. Als alle individuele beschikkingen moeten worden bekeken om te beoordelen of men net de grens heeft overschreden, dan wordt de lak duurder dan de brief. Onze inschatting was dat het min of meer gelijk zou lopen. Dat is gerechtvaardigd; dat moet wel zo zijn. Dat zal ik ook verduidelijken in een kort rekenvoorbeeld aan de Kamer. Als daaruit blijkt dat wij een fout hebben gemaakt en dat men bijvoorbeeld ineens een duidelijk lager verdienpotentieel had dan eerst het geval was, dan gaan wij opnieuw het gesprek aan omdat er een andere oorzaak is. Op grond van de huidige situatie hebben wij het naar onze mening via de gebruikelijke kanalen gecommuniceerd. Het is niet tot op de cent uit te rekenen; dat was het al niet en dat is het ook hierbij niet. Dan is het niet gerechtvaardigd om voor individuele gevallen hier of daar een coulanceregeling toe te passen. Wat is dan namelijk het criterium?
De heer Van der Ham (D66): Wanneer komt die rekensom tot ons? En wanneer krijgen wij een reactie van de staatssecretaris daarop, om te kunnen bepalen wat wij ermee doen?
Staatssecretaris Zijlstra: Dat lukt zeker in de loop van deze maand.
De heer Van der Ham (D66): Ik heb nog een andere technische vraag over een mogelijke oplossing. Mocht het zo blijken te zijn – er bestaan allerlei disclaimers – welke opties bestaan er dan om het leed enigszins te verzachten? Is een terugbetaalregeling of een coulanceregeling dan wel een optie?
Staatssecretaris Zijlstra: Ik stuur eerst een brief en dan kunnen wij bekijken of er nog iets noodzakelijk is. Ik ben er op dit moment van overtuigd dat dit niet nodig is. Mocht dat wel zo zijn, dan gaan wij het gesprek erover aan.
Ik kom ten slotte op de vragen van de heer Van Dijk. Hij vroeg naar dakloze studenten. Dat kon ik niet helemaal plaatsen. Als je geen woon- of verblijfplaats hebt, dan weet ik niet hoe men precies in de gemeentelijke basisadministratie vastgelegd is. Ik kan mij voorstellen dat dit problemen oplevert. Ook hierbij lijkt mij echter sprake van een buitengewoon kleine groep. Ik hoor graag nadere specificaties van de heer Van Dijk; dat mag bilateraal. Ik kan het namelijk niet goed plaatsen in het geheel.
Ik ben in mijn antwoord aan de heer Rouvoet ingegaan op het reizen in de eindfase; wij zullen bekijken hoe het qua reisrecht precies uitwerkt. Ook de bijverdiengrens hebben wij gehad. Ik lees een antwoord voor over de zorgtoeslag. Men krijgt kinderbijslag tot en met het kwartaal waarin een kind meerderjarig wordt, daarna gaat de studiefinanciering in. Dan heeft men geen recht meer op kinderbijslag indien het kind op de eerste dag van een kalenderkwartaal recht heeft op studiefinanciering. Dit is zo geregeld om dubbele aanspraken te voorkomen. De plicht tot het betalen van de nominale premie ontstaat met de ingang van de achttiende verjaardag. De heer Van Dijk heeft gelijk als hij zegt dat een studerende wel reeds een zorgpremie moet betalen gedurende het eerste kwartaal dat hij meerderjarig is geworden, maar dat diegene nog geen studiefinanciering ontvangt. Diegene valt dan echter nog wel onder de kinderbijslag. Er is dus altijd een financiële regeling. De zorgpremie moet vanaf achttien jaar betaald worden, maar dit veroorzaakt soms een discrepantie aangezien je voor de kinderbijslag met een kwartaalsituatie te maken hebt. Men zit echter niet zonder financiële dekking, maar soms zit men nog een tijdje in de uitloop van de kinderbijslag.
Ik merk het volgende op over de geplande demonstratie. Ik wens de organisatoren veel succes en ik ben benieuwd of men dit keer kan voorkomen dat er met dingen gegooid wordt.
De heer Jasper van Dijk (SP): Moet ik dat zien als een toezegging dat de staatssecretaris erbij is?
Staatssecretaris Zijlstra: Volgens mij zit ik dan in Boedapest. Dat wordt dus vrij moeilijk.
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik had de staatssecretaris ten eerste ook gevraagd of hij wil onderzoeken wat de gevolgen voor de toegankelijkheid kunnen zijn van het afschaffen van de basisbeurs in de masterfase. Ten tweede: heeft hij al gereageerd op zijn eigen citaat op pagina 15 dat het nog maar de vraag is of de hele operatie zal leiden tot besparingen?
Staatssecretaris Zijlstra: Het antwoord op de laatste vraag is ja, want het leidt tot besparingen. Er zijn inmiddels wat meer data beschikbaar en dat zal in de uitwerking van het wetsvoorstel duidelijk worden. Er wordt heel veel onderzoek gedaan naar dit soort zaken, ook in andere landen, waaruit duidelijk blijkt dat een leenstelsel niet tot problemen met de toegankelijkheid van opleidingen leidt. Ik zie dus geen noodzaak om het te doen. Wij monitoren elk voorstel dat wij invoeren, ook dit voorstel. Daaruit blijkt niet dat wij er geen vertrouwen in hebben, maar dat hoort bij de wijze waarop wij in dit land met wetsvoorstellen omgaan – dat vind ik overigens terecht – en bekijken hoe het in de praktijk uitpakt.
De voorzitter: Dit is einde van de eerste termijn van de staatssecretaris. Het was een ruime beantwoording met een ruime vorm van interventie van de Kamer. We hebben een krappe minuut spreektijd in tweede termijn.
Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Voorzitter. Ik wil vooropstellen dat het absoluut niet mijn bedoeling is om harder dan hard te zijn. Het gaat mij er wel om dat wij heel netjes moeten omgaan met gemeenschapsgeld. Daarom ben ik zeer verheugd dat de staatssecretaris heeft toegezegd om te bekijken of wij mensen kunnen vervolgen die bewijsbaar meehelpen. Ik ben zeer verheugd en ik kan nu ook verheugd weggaan.
De heer De Rouwe (CDA): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de uitgebreide beantwoording. Het is goed dat duidelijk is dat het bij de partnertoeslag niet zozeer gaat om een afschaffing, maar om een overheveling van taken. Wij zullen gauw zien hoe dat uitpakt.
Ik constateer dat er wat meer informatie over scholarships is dan in de brief stond, maar dat is prima; die wachten wij af. Ik had alleen wat moeite met de opsomming van dingen die al gebeurden, want dat is niet zo ambitieus.
Mijn collega’s van de VVD en de PvdA en ik waren afgelopen week op de Saxion hogeschool en op basis daarvan hebben wij nog vragen over het woonlandbeginsel, maar dat zullen wij schriftelijk afhandelen.
Ten slotte merk ik het volgende op. Het gaat om een startnotitie. Ook andere leden vragen zich af hoe overzichtelijk het precies wordt; hoe pakt het uit? Ik ben vooral heel benieuwd hoe het financieel uitpakt; wat levert het precies op en waar gaan het geld heen? Dat heb ik nog niet scherp gekregen, maar ik verwacht dat daarover betere antwoorden komen bij de uitwerkingsplannen. Daar past het ook beter bij. Ik maak een voorbehoud bij de onvindbare ouders – de weigerachtige ouders zijn een andere categorie – want daar wil ik eerst zelf wat meer informatie over opzoeken.
Mevrouw Lucas (VVD): Voorzitter. Allereerst dank voor de uitgebreide beantwoording en de toezegging om nog eens kritisch te kijken naar de termijn voor de prestatiebeurs en het lenen. Kan in de uitwerking van het wetsvoorstel, binnen de kaders van het regeerakkoord, zo veel mogelijk met eenduidige termijnen gewerkt worden om het wat minder versnipperd te maken? In de aanloop naar dat wetsvoorstel ontvang ik graag wat meer informatie over het collegegeldkrediet en het sociaal leenstelsel. Kunnen die twee niet wat meer in elkaar geschoven worden? Ik hoop dat de staatssecretaris dat nog wil toezeggen, omdat ik voor zo weinig mogelijk verschillende systemen en regelingen ben.
Ik kom op het collegegeldvrij besturen. Ik zal de staatssecretaris in overleg met mijn collega Van der Ham van de D66-fractie een voorstel met een aantal vragen toesturen, in de hoop dat hij daarop wil antwoorden.
De voorzitter: Ik neem aan dat de overige leden van de commissie hiervan ook kennis kunnen nemen.
De heer Van der Ham (D66): Voorzitter. Mevrouw Lucas heeft al gezegd dat wij dat laatste punt op een goede manier moeten regelen, met zo weinig mogelijk «thrills» of «fringes», franje, erbij. Het moet allemaal effen zijn.
Daarnaast is het van groot belang dat wij oog blijven houden voor groepen waarvoor wij soms hardheidsclausules moeten inbouwen, ook al zijn het maar kleine groepen. Ik ben het met de staatssecretaris eens dat je niet voor elke groep een aparte regeling moet maken, maar een regeling, een hardheidsregeling, waarin je al dat soort groepen gezamenlijk kunt bekijken, is volgens mij heel belangrijk. Wij maken namelijk vaak juist wetgeving voor de uitzonderingen, omdat het daarbij ontzettend kan schuren waardoor mensen in de knel komen te zitten. Dat is voor mijn part nog wel een opdracht voor deze staatssecretaris.
Er is een aantal antwoorden gegeven op vragen over weigerachtige ouders en dergelijke. Het klinkt allemaal goed, maar het is opvallend dat de staatssecretaris zegt: het is zorgvuldig om een sociaal leenstelsel in den brede te hebben of niet. Wij hebben ervoor gezorgd dat het nu een beetje een halfbakken voorstel is door een mal compromis met dat rare CDA te sluiten. Volgens mij staat in de Bijbel: lauw is het ergste, dan heb je beter koud of heet. Ik zou dus voor koud of heet gaan.
De heer Klaver (GroenLinks): Voorzitter. Het is altijd zo wonderlijk hoe bijbelvast de heer Van der Ham is. Ik ben blij met de toezegging van de staatssecretaris dat hij in de uitwerking van het wetsvoorstel voor fraudeaanpak bekijkt wat het betekent voor studenten die een tijdje in het buitenland studeren. Ik ben wat minder tevreden met zijn toezegging dat hij komt met een verdere uitwerking van de wijziging van de bijverdiengrens vanaf 2008. Ik ben er namelijk van overtuigd dat het verschil met die grens niet zo groot is; het zal maar om een heel klein bedrag gaan. Kan de staatssecretaris de regeling voor studenten die begin 2008 van kracht was toch eens naast de gegevens van Belastingdienst leggen? Ik hoop dat de staatssecretaris daarin meegaat. Ik heb mij erover laten informeren en mij is verteld dat het niet heel veel administratieve lasten, bureaucratie, oplevert. Op die manier kunnen wij zien hoeveel studenten ook volgens de oude regeling te veel hebben verdiend. Op basis daarvan zijn wij volgens mij veel beter in staat om te concluderen of deze regeling ook een negatief effect heeft gehad op de beoordeling van de studenten in kwestie. Ik heb gehoord dat studenten precies hebben gekoerst op de regeling die begin 2008 van kracht was en dat zij daardoor de fout in zijn gegaan. Dat wil ik graag uit de wereld helpen.
De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. Wij komen nog terug op de bijverdiengrens. Dank voor het aanbod om mijn informatie over dakloze studenten te delen. Ik zal de staatssecretaris die informatie doen toekomen. Hij zegt dat onderzoeken uitwijzen dat de toegankelijkheid geen enkel punt is; er gebeurt niks met de toegankelijkheid. Dat bestrijd ik ten zeerste en dat is ook zeer aanvechtbaar. Er zijn namelijk verschillende onderzoeken met verschillende uitkomsten, maar daar komen wij nog wel op terug.
Mijn kernpunt luidt als volgt. In mijn ogen is het uitgangspunt van een universitaire opleiding dat een student een bachelor en een master haalt. Ik snap dat de staatssecretaris het als twee verschillende opleidingen ziet, maar op de universiteit dient het uitgangspunt te zijn dat je een bachelor en een master haalt. Is de staatssecretaris dat met mij eens? Ik vrees namelijk ten zeerste dat dit uitgangspunt met het desbetreffende voorstel ten einde loopt. Dan staat de staatssecretaris alleen nog maar garant voor de bachelor.
De voorzitter: Dit was de tweede termijn van de kant van de Kamer. Het woord is aan de staatssecretaris voor zijn beantwoording.
Staatssecretaris Zijlstra: Voorzitter. Ik doe het even staccato. Ik ben blij dat mevrouw Jadnanansing verheugd de zaal verlaten heeft. Ik merk voor de heer De Rouwe op dat de inzichten in de financiële gevolgen bij de uitwerking van de voorstellen zullen zitten. De Kamer moet natuurlijk weten wat het betekent. We moeten nog even bekijken wat volgens de heer De Rouwe de moeilijkheden zijn op het punt van de onvindbare ouders.
Mevrouw Lucas vroeg naar het collegegeldkrediet. Laat helder zijn dat het collegegeldkrediet aan de studieschuld wordt toegevoegd, onder dezelfde leenvoorwaarden en dezelfde terugbetaalvoorwaarden. Het enige verschil is de aparte aanvraagprocedure en dat heeft met het mogelijke verschil in de hoogte van het collegegeld te maken. Dat is het enige verschil, voor de rest is het allemaal hetzelfde. Het is dus geen helemaal aparte regeling: aan het begin is het apart, daarna valt het allemaal onder hetzelfde systeem. Daarmee wordt de eenduidigheid van systemen waarvoor mevrouw Lucas pleitte, maximaal gefaciliteerd. We komen terug op het collegegeldvrij studeren.
De heer Van der Ham vroeg naar een hardheidsclausule voor bijzondere gevallen. Bij een hardheidsclausule moet je echter nog steeds heldere criteria hebben voor de vraag wanneer je die toepast. Dat is het probleem met de regeling en datzelfde probleem geldt voor de hardheidsclausule. Als wij een hardheidsclausule zouden invoeren, kunnen wij niet zeggen dat wij een individueel geval makkelijk kunnen oplossen. Zo simpel is het helaas niet. Dat ligt in de lijn van de zorg die de heer De Rouwe heeft uitgesproken.
De heer Klaver vroeg naar de bijverdiengrens in 2008. Ik zei in eerste termijn al dat studenten elk jaar op de maximale bijverdiengrens koersen. Ik kan hem verzekeren dat studenten er ook elk jaar met tientjes overheen gegaan zijn, omdat het net niet helemaal goed uitkwam. Ik heb toegezegd dat wij grosso modo bekijken wat je kon verdienen in de oude systematiek en wat je in de nieuwe systematiek kon verdienen. Ik meld de uitkomst daarvan aan de Kamer. Als zich daar een duidelijke discrepantie aftekent, dan realiseer ik mij dat wij moeten discussiëren over de manier waarop wij dat opvangen. Dat wil ik generieke zin doen, maar niet door alle individuele beschikkingen te laten nalopen.
De heer Klaver (GroenLinks): Daar zit bijna geen discrepantie tussen. Ik bedoel ook niet dat wij maar coulance moeten hebben als een student slechts een paar tientjes over de bijverdiengrens gaat. Het punt is dat in dit geval de bijverdiengrens halverwege het jaar is veranderd en dat studenten daardoor mogelijkerwijs met een paar tientjes eroverheen zijn gegaan. Dat is voor mij het grote verschil. Het vraagt helemaal niet veel om de studenten die eroverheen zijn gegaan langs de grens te leggen die begin 2008 gold, want op die manier krijgen wij een veel beter inzicht.
Staatssecretaris Zijlstra: Het is goed om te realiseren dat de bijverdiengrens elk jaar wordt aangepast; die wordt geïndexeerd. In dit geval gaat het om de specifieke situatie dat wij de systematiek hebben aangepast. Ik heb toegezegd dat wij zullen bekijken of de aanpassing van de systematiek heeft geleid tot een heel andere bijverdiengrens. Als dat zo is – dat moet blijken en dat zal ik richting de Kamer aangeven – dan snap ik heel goed dat ik een discussie met de Kamer moet voeren. Wij zijn ervan overtuigd dat het niet het geval is, maar mocht dat wel het geval blijken, dan is het verhaal anders dan wij tot nu toe hebben geschetst.
De voorzitter: We herhalen elkaars antwoorden. Dat lijkt mij weinig vruchtbaar.
Staatssecretaris Zijlstra: De heer Van Dijk stelde nog een laatste vraag over de bachelor-masterstructuur. De bachelor moet arbeidsrelevant zijn. Niet iedere student die een bachelor volgt, moet vanzelfsprekend een master doen. Dat is helemaal niet zo. Een student kan ervoor kiezen om geen master te doen, kan ervoor kiezen om meteen een master te doen of om die na een aantal jaren werken te doen. Die afwegingen horen bij het bamasysteem. Het is dus niet vanzelfsprekend dat je automatisch een master achter je bachelor aan doet, zoals de heer Van Dijk beweert. Daarom achten wij het gerechtvaardigd dat wij deze keuze maken.
De heer Jasper van Dijk (SP): Dat is echt een nieuwe visie. Er is namelijk altijd gezegd dat op de universiteit het volgen van een bachelor en een master het uitgangspunt dient te zijn. Ik wil er de vinger op leggen dat de staatssecretaris dat principe hiermee verlaat.
Staatssecretaris Zijlstra: Ik wijs erop dat deze discussie ook al met mijn voorganger is gevoerd en dat die daarover vergelijkbare woorden heeft gesproken.
De heer Jasper van Dijk (SP): Nee, dat is niet waar. Voormalig minister Plasterk vond dat op de universiteit het uitgangspunt is: bachelor én master.
De voorzitter: We zijn gekomen aan het eind van de tweede termijn van de staatssecretaris. Ik meld nog even dat het merendeel van de inmiddels vertrokken leden van tevoren had aangegeven dat zij vanwege andere verplichtingen eerder weg moesten.
Ik kom op de toezeggingen. De staatssecretaris zegt toe dat:
– In het wetsvoorstel Studiefinanciering dat naar de Kamer wordt gestuurd, inzichtelijk wordt gemaakt wat in brede zin de gevolgen voor de doelgroep zijn van de overheveling van de middelen voor de partnertoeslag naar Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
– In dat wetsvoorstel Studiefinanciering ook aandacht wordt besteed aan het reisrecht en de C+1 in relatie tot de langstudeerdersmaatregel, en aan de termijn van drie jaar voor een studielening onder voorwaarden. De staatssecretaris heeft daarnaast aangegeven dat een aantal andere punten ook automatisch naar voren zal komen, omdat die vanzelfsprekend binnen het wetsvoorstel passen.
– In het wetsvoorstel Misbruik Uitwonendebeurs aandacht wordt besteed aan de bewijslast voor uitwonende studenten en voor studenten die voor een bepaalde periode naar het buitenland vertrekken.
– De Kamer voor eind april rekenvoorbeelden ontvangt over de wijziging van de bijverdienregeling, zodat afgewogen kan worden et cetera.
Staatssecretaris Zijlstra: Het wetsvoorstel Misbruik Uitwonendenbeurs komt in april.
De voorzitter: Dat punt moet ik inderdaad nog noemen. Het wetsvoorstel Misbruik studiefinanciering komt in april.
De heer Klaver (GroenLinks): Ik wil langs deze weg graag een VAO aanvragen.
De voorzitter: Dat staat genoteerd.
Mevrouw Lucas (VVD): Ik wil de toezegging graag iets concreter hebben. Het gaat om de termijn van de prestatiebeurs in verhouding tot het sociaal leenstelsel.
De voorzitter: Beide punten zijn genoteerd. Daarmee zijn wij aan het einde van dit algemeen overleg gekomen. Ik dank de staatssecretaris, zijn medewerkers en alle belangstellenden.
Samenstelling:
Leden: Van der Ham (D66), Van Bochove (CDA), voorzitter, Haverkamp (CDA), Van Miltenburg (VVD), Bosma (PVV), Voordewind (ChristenUnie), Jasper van Dijk (SP), Ouwehand (PvdD), Dibi (GroenLinks), Wolbert (PvdA), ondervoorzitter, Biskop (CDA), Smits (SP), Elias (VVD), Beertema (PVV), Dijkstra (D66), Jadnanansing (PvdA), Van Dekken (PvdA), Dijkgraaf (SGP), Çelik (PvdA), Lucas (VVD), Van Klaveren (PVV), Klaver (GroenLinks) en De Liefde (VVD).
Plv. leden: Koşer Kaya (D66), Ferrier (CDA), Van der Werf (CDA), Van der Burg (VVD), Dille (PVV), Rouvoet (ChristenUnie), Kooiman (SP), Thieme (PvdD), Van Gent (GroenLinks), Van Dam (PvdA), Van Toorenburg (CDA), De Wit (SP), Hennis-Plasschaert (VVD), De Mos (PVV), Pechtold (D66), Dijsselbloem (PvdA), Klijnsma (PvdA), Van der Staaij (SGP), Hamer (PvdA), Harbers (VVD), Gerbrands (PVV), Sap (GroenLinks) en Lodders (VVD).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31288-165.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.