31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Nr. 130 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 16 november 2010

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de voormalige staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Van Bijsterveldt-Vliegenthart, d.d. 13 oktober 2010 inzake het Ontwerpbesluit houdende vaststelling van een algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van het bepaalde in artikel 5a.11, vierde lid, artikel 5a.12a, eerste lid, en artikel 5a.13d, zesde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (Accreditatiebesluit WHW) (Kamerstuk 31 288, nr. 119). Bij brief van 15 november 2010 heeft de staatssecretaris deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Van Bochove

Adjunct-griffier van de commissie,

Bošnjaković-van Bemmel

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

De leden van de VVD-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het Accreditatiebesluit WHW. Deze leden zijn van mening dat een toets op een nieuwe opleiding onder voorwaarden het systeem flexibeler maakt. Er kan sneller ingespeeld worden op de marktvraag zonder dat er concessies aan de kwaliteit worden gedaan. De leden zijn van mening dat deze vernieuwing een goede ontwikkeling is. Ook vinden de leden het verstandig dat het onder voorwaarden goedkeuren van een nieuwe opleiding niet geldt in gevallen waar getwijfeld wordt aan de kwaliteit van het eindniveau. Hierover mag bij nieuwe opleidingen geen enkele twijfel bestaan, zo vinden deze leden.

Verder staan de leden achter het introduceren van een «herstelperiode». Daar waar voorheen alleen een voldoende of een onvoldoende «gegeven» kon worden, en de score «onvoldoende» grote consequenties had, is het nu mogelijk voor de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) een herstelperiode in te lassen waarbinnen alsnog aan de voorwaarden voldaan kan worden. De leden denken dat dit een gunstig effect heeft op een meer kritische beoordeling, aangezien de kritische beoordeling niet onmiddellijk hoeft te leiden tot sluiting van de betreffende onderwijsinstelling. Uiteindelijk zal de kwaliteit van het onderwijs hier baat bij hebben, zo is de verwachting van deze leden.

Een dergelijke herstelperiode bieden, mag echter niet leiden tot situaties dat bekend is dat de kwaliteit onvoldoende is, maar dat hieraan niet wordt gewerkt binnen een periode van maximaal twee jaar. Daarom zijn de leden tevreden met artikel 4.3, waarin is aangegeven dat er voorwaarden gesteld kunnen worden aan het verlenen van een herstelperiode en de termijn waarbinnen wordt gerapporteerd.

De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het Accreditatiebesluit WHW. Bij de behandeling van de wijziging van de accreditatie waren er zorgen over de administratieve lasten en de bureaucratie. Hoe is dat nu, zo vragen de leden.

Accreditatie wordt in het hoger onderwijs gedaan door de NVAO. Mede door InHolland2 is de geloofwaardigheid van hbo-diploma's in het geding gekomen. Om het niveau van een mbo- diploma te garanderen en te waarborgen, is de onderwijsinspectie de accreditatie bij het mbo gaan doen. Wat vindt de staatssecretaris ervan om ook bij het hoger onderwijs accreditatie door het Rijk (c.q. de onderwijsinspectie) te laten doen? Wat zijn de overwegingen om dat wel of niet te gaan doen? Neemt de onderwijsinspectie in haar onderzoek naar de verkorte afstudeertrajecten ook eventuele lacunes in de accreditatie mee? Zo neen, is de staatssecretaris bereid hiertoe te verzoeken, zo vragen de leden.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het onderhavige ontwerpbesluit. Deze leden hebben op een enkel punt behoefte aan een nadere toelichting.

Eén van de uitgangspunten van het wetsvoorstel was de verbeterfunctie. Uit de evaluaties kwam naar voren dat de vorige procedure, zonder realistische mogelijkheid van herstel, een al te grote druk op de instellingen legt en daardoor een defensieve houding bij opleidingen en beoordelaars opriep, aldus de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel.

In het nieuwe stelstel geldt dat wanneer de NVAO een aanvraag om verlenging van accreditatie of accreditatie na afloop van een besluit toets nieuwe opleiding beoordeelt en vaststelt dat de opleiding niet voldoet aan de eisen van het accreditatiekader, zij een zogenaamde «herstelperiode» kan toekennen, zo stelt de nota van toelichting bij het ontwerpbesluit. Een herstelperiode kan echter niet worden verleend als de redenen om de aanvraag niet in te willigen betrekking hebben op de aspecten, genoemd in artikel 5a.8, tweede lid, onder a of c, van de wet, zo stelt de tekst van het ontwerpbesluit. De leden verzoeken de staatssecretaris nader toe te lichten hoe de verbeterfunctie van het nieuwe accreditatiestelsel nog tot zijn recht komt, als er in de genoemde gevallen geen kans is om te verbeteren, dan wel het risico bestaat dat er, vanwege de defensieve houding van de beoordelaars, geen negatief oordeel komt en verbetering daarom niet aan de orde is. Deze leden verzoeken de staatssecretaris daarbij in te gaan op de evaluaties waaruit naar voren kwam dat door het ontbreken van een realistische mogelijkheid van herstel de genoemde defensieve houding bij beoordelaars wordt veroorzaakt.

II Reactie van de staatssecretaris

In reactie op vragen en opmerkingen die zijn gemaakt door de leden van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wil ik als volgt antwoorden.

Ik stel met genoegen vast dat de leden van de fractie van de VVD met instemming hebben kennis genomen van het voorgestelde Accreditatiebesluit WHW. Van de leden van de andere fracties hebben die van de SP en van de ChristenUnie nog enkele vragen gesteld die ik hieronder zal beantwoorden.

De leden van de SP-fractie merken op dat er bij de behandeling van de wijziging van de accreditatie zorgen waren over de administratieve lasten en de bureaucratie en ze vragen hoe dat nu is.

De zorg over administratieve lasten en bureaucratie bij het bestaande stelsel was één van de aanleidingen voor het wetsvoorstel. De behandeling van het wetsvoorstel in beide Kamers der Staten-Generaal leidt tot de conclusie dat het vertrouwen bestaat dat in het nieuwe stelsel de administratieve lasten en bureaucratie teruggedrongen zullen worden. Dat vertrouwen is onder meer gebaseerd op de ervaringen met de pilots die met het nieuwe stelsel zijn uitgevoerd; in de toelichting op het wetsvoorstel is daarover gerapporteerd. Aan de Tweede Kamer heeft mijn ambtsvoorganger toegezegd dat twee jaar na de inwerkingtreding van het nieuwe accreditatiestelsel een onderzoek zal worden uitgevoerd om de feitelijke vermindering van de administratieve lasten te meten. Vanzelfsprekend voer ik die toezegging uit.

De SP stelt dat accreditatie in het hoger onderwijs wordt gedaan door de NVAO. Mede door InHolland is de geloofwaardigheid van hbo-diploma's in het geding gekomen. Om het niveau van een mbo- diploma te garanderen en te waarborgen, is de onderwijsinspectie de accreditatie bij het mbo gaan doen.

De leden van de SP vragen of bij het hoger onderwijs de accreditatie door de onderwijsinspectie kan worden gedaan. Daarbij vragen zij wat de overwegingen zijn om dat wel of niet te gaan doen.

De NVAO is op grond van de wet belast met de uitvoering van accreditatie. Als zodanig is de NVAO een zelfstandig bestuursorgaan behorend tot de Rijksoverheid. Er is geen reden om te veronderstellen dat de NVAO deze taak niet goed uitvoert of dat een ander orgaan beter in staat zou zijn om die taak uit te voeren. Het huidige accreditatiesysteem en de NVAO zijn regelmatig onderwerp van onderzoek en evaluatie geweest. Uit verschillende onderzoeken, waarover is gerapporteerd in de memorie van toelichting bij het wetsontwerp m.b.t. de aanpassing van het accreditatiestelsel, bleek dat er nationaal en internationaal veel waardering is voor het Nederlandse accreditatiestelsel en het werk van de NVAO. Het wordt door binnen- en buitenlandse waarnemers gezien als hoogst betrouwbaar, streng en zorgvuldig. Het versterkt het vertrouwen in de Nederlandse graden in binnen- en buitenland. Kwaliteitsborging door middel van visitaties door deskundigen en accreditatie zijn algemeen gebruikelijk in het hoger onderwijs. De Europese onderwijsministers hebben in het kader van het Bologna Akkoord afgesproken dat deze vorm van kwaliteitsborging in al hun landen wordt ingevoerd. Ook de samenwerking met Vlaanderen die in de NVAO gestalte heeft gekregen wordt alom gewaardeerd en is een duidelijk winstpunt voor ons hoger onderwijs.

Centrale gedachte is dat de samenleving vertrouwen moet kunnen hebben in de waarde van de hoger onderwijsdiploma’s. Nog maar kort geleden zijn op grond van veel onderzoek en evaluatie belangrijke besluiten genomen met betrekking tot de borging van de kwaliteit van het hoger onderwijs, zoals de verbeterde positie van de examencommissies en de verbetering van het accreditatiestelsel. In het nieuwe accreditatiestelsel zijn belangrijke verbeteringen opgenomen, zoals de inhoudelijke beoordeling, de herstelperiode en ook de mogelijkheid voor de minister om tussentijds accreditatie te ontnemen. Dat moet de kans krijgen om zich te bewijzen. Als desalniettemin mocht blijken dat het niet genoeg is om de waarde van de diploma’s te garanderen zal ik niet aarzelen om de maatregelen te treffen.

Ten slotte vragen deze leden of de onderwijsinspectie in haar onderzoek naar de verkorte afstudeertrajecten ook eventuele lacunes in de accreditatie meeneemt en zo neen, of ik bereid ben de inspectie hierom te verzoeken.

Welke accenten worden gelegd in het vervolg van het onderzoek naar korte trajecten hangt af van de uitkomsten van het nu lopende onderzoek naar alternatieve afstudeertrajecten bij 41 instellingen. Ik wil hier niet op vooruitlopen. In elk geval zal, nu de tweede fase van de accreditatie in 2011 van start gaat en het accreditatiestelsel op een aantal punten flink gewijzigd is, de inspectie ook een nieuw kader voor het toezicht op de accreditatie ontwikkelen. Het toezicht van de inspectie spitst zich toe op de vraag of het accreditatiestelsel haar kerntaak, het waarborgen van de kwaliteit van het hoger onderwijs, goed vervult. In het vernieuwde stelsel van accreditatie ligt de nadruk sterker op de inhoud van opleidingen, de examinering en het niveau van afgestudeerden. Deze laatste twee onderwerpen zullen ook in het toezicht op de werking van het accreditatiestelsel een belangrijke rol spelen. Ik zie daarom geen reden om hiervoor in het onderzoek naar de verkorte afstudeertrajecten aparte aandacht te vragen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie verzoeken mij om nader toe te lichten hoe de verbeterfunctie van het nieuwe accreditatiestelsel nog tot zijn recht komt, als er geen kans is om te verbeteren via een herstelperiode als de redenen om de aanvraag niet in te willigen betrekking hebben op de aspecten, genoemd in artikel 5a.8, tweede lid, onder a of c, van de wet, dan wel het risico bestaat dat er, vanwege de defensieve houding van de beoordelaars, geen negatief oordeel komt en verbetering daarom niet aan de orde is. Deze leden verzoeken daarbij in te gaan op de evaluaties waaruit naar voren kwam dat door het ontbreken van een realistische mogelijkheid van herstel de genoemde defensieve houding bij beoordelaars wordt veroorzaakt.

Het zijn de evaluaties van het huidig stelsel waarin is gesignaleerd dat de huidige procedure, zonder realistische mogelijkheid van herstel, een al te grote druk op de instellingen legt en daardoor een defensieve houding bij opleidingen en beoordelaars oproept. Het introduceren van een reële herstelperiode in het nieuwe stelsel neemt dit effect naar verwachting weg. Niet in alle gevallen is er echter een reëel uitzicht op herstel.

De NVAO kent alleen een herstelperiode toe als aannemelijk is dat de instelling in staat is om binnen ten hoogste twee jaar de opleiding zo te verbeteren dat alsnog aan de eisen wordt voldaan. In de ontwerp-AMvB wordt onder meer geregeld dat geen herstelperiode kan worden toegekend als het oordeel over het beoogde eindniveau van de opleiding, gelet op hetgeen internationaal gewenst en gangbaar is, of het oordeel over de deugdelijkheid van beoordeling, toetsing en examinering onvoldoende is. Die laatste voorwaarde vloeit overigens voort uit de wet zelf. Wanneer het eindniveau van het onderwijs of de examinering niet aan de maat zijn, is het ongewenst om een herstelperiode toe te kennen want dan kunnen studenten zich blijven inschrijven en gaat de opleiding door. Dat zou een zeer onwenselijke situatie zijn en is niet goed voor de naam van het hoger onderwijs in Nederland. Daar waar niet aan de genoemde essentiële eisen wordt voldaan, is strengheid op zijn plaats. In bepaalde, naar verwachting een beperkt aantal, gevallen kan dus geen herstelperiode worden toegekend.

De vraag of met het nieuwe stelsel de defensieve houding van beoordelaars en beoordeelden wordt voorkomen, zal worden meegenomen in de evaluatie.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Bijleveld-Schouten, A.T.B. (CDA), Ham, B. van der (D66), Bochove, B.J. Van (CDA), voorzitter, Miltenburg, A. van (VVD), Bosma, M. (PVV), Voordewind, J.S. (CU), Dijk, J.J. van (SP), Ouwehand, E. (PvdD), Wolbert, A.G. (PvdA), ondervoorzitter, Biskop, J.J.G.M. (CDA), Smits, M. (SP), Elias, T.M.Ch. (VVD), Beertema, H.J. (PVV), Dijkstra, P.A. (D66), Braakhuis, B.A.M. (GL), Jadnanansing, T.M. (PvdA), Dekken, T.R. van (PvdA), Dijkgraaf, E. (SGP), Çelik, M. (PvdA), Lucas, A.W. (VVD), Klaveren, J.J. van (PVV), Klaver, J.F. (GL) en Liefde, B.C. de (VVD).

Plv. leden: Vacature, (CDA), Koşer Kaya, F. (D66), Ferrier, K.G. (CDA), Boer, B.G. de (VVD), Dille, W.R. (PVV), Rouvoet, A. (CU), Kooiman, C.J.E. (SP), Thieme, M.L. (PvdD), Dam, M.H.P. van (PvdA), Toorenburg, M.M. van (CDA), Wit, J.M.A.M. de (SP), Hennis-Plasschaert, J.A. (VVD), Mos, R. de (PVV), Pechtold, A. (D66), Gent, W. van (GL), Dijsselbloem, J.R.V.A. (PvdA), Klijnsma, J. (PvdA), Staaij, C.G. van der (SGP), Hamer, M.I. (PvdA), Harbers, M.G.J. (VVD), Gerbrands, K. (PVV), Peters, M. (GL) en Lodders, W.J.H. (VVD).

XNoot
2

Op 23 september jl. heeft de commissie-Leers het onderzoek Veel ruimte, weinig rekenschap aan de staatssecretaris en de onderwijsinspectie aangeboden. De commissie heeft onderzoek gedaan naar het alternatieve afstudeertraject van de opleiding Media & Entertainment Management (MEM) van hogeschool InHolland. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat er niet alleen sprake is van onregelmatigheden, ook is duidelijk geworden dat de kwaliteit van de afstudeerproducten onvoldoende is geborgd. Het management van MEM heeft een sfeer van laisser faire, laisser aller toegestaan, waardoor een fraudegevoelige situatie is gecreëerd. De onderwijsinspectie doet, naar aanleiding van de onregelmatigheden die bij InHolland zijn geconstateerd, onderzoek bij 40 andere hbo-instellingen naar alternatieve afstudeertrajecten in het hoger onderwijs.

Naar boven