Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 november 2025
Met deze brief deel ik met uw Kamer het onderzoeksrapport «Verder vooruit: Examencommissies
in een veranderend hoger onderwijs». Het onderzoek is uitgevoerd door de Inspectie
van het Onderwijs (hierna: inspectie) en werd op 25 september 2025 op haar website
gepubliceerd.
De examencommissie is het orgaan dat op objectieve en deskundige wijze vaststelt of
een student voldoet aan de gestelde eindkwalificaties van de opleiding. Daarmee vervult
zij een cruciale rol bij het waarborgen van de waarde van Nederlandse graden in het
hoger onderwijs. Het inspectierapport is dan ook van belang voor de kwaliteitsborging
in het hoger onderwijs.
De aanleiding voor dit onderzoek is de noodzaak om na het laatste inspectierapport
uit 2015 (Verdere versterking: Onderzoek naar het functioneren van examencommissies
in het hoger onderwijs)1 een geactualiseerd en landelijk beeld van de examencommissies te krijgen. In het
huidige onderzoek is in de vraagstelling ook aandacht geschonken aan de rol van de
examencommissies bij nieuwe ontwikkelingen met in het bijzonder aandacht voor onderwijsinnovaties
en de omgang met generatieve AI.
De inspectie heeft om het landelijk beeld te kunnen krijgen een stelselonderzoek uitgevoerd.
Als gevolg van de hierbij gehanteerde onderzoeksmethodiek is het niet mogelijk om
naar de instellingen herleidbare uitspraken te doen. Uit de conclusies volgt dat de
meeste examencommissies op voldoende wijze invulling geven aan hun verantwoordelijkheid
om vast te stellen dat studenten bij het afstuderen voldoen aan de eindkwalificaties
en dat examencommissies naar behoren functioneren. De commissies gebruiken hun wettelijke
bevoegdheden om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de toetsen is gegarandeerd.
Dat gebeurt meestal in goed overleg met het management. De inspectie doet hiermee
een uitspraak over de kwaliteit en naleving van de borging van de toetsing door de
examencommissies, niet over de kwaliteit van een opleiding als geheel dan wel het
gerealiseerd eindniveau.
Ten opzichte van het onderzoek uit 2015 is er vooral sprake van continuïteit in het
functioneren van examencommissies. De vooruitgang is echter beperkt, vooral als het
gaat om de facilitering van examencommissies, de communicatie met examinatoren en
het borgen dat de opleiding alle eindkwalificaties toetst.
Ten aanzien van de bevindingen van de inspectie waaruit volgt dat er zaken zijn die
beter zouden kunnen of moeten, heeft de inspectie in haar rapport in totaal 44 aanbevelingen
geformuleerd. Daarvan zijn er 39 voor de relevante actoren (besturen, opleidingsmanagers
en examencommissies) op de instellingen. De inspectie heeft, indachtig de gehanteerde
onderzoeksmethode, aan alle bekostigde en niet-bekostigde hoger onderwijsinstellingen
een brief gestuurd, waarin zij de conclusies en de aanbevelingen in het rapport onder
de aandacht brengt.
Er zijn twee aanbevelingen gericht aan de koepels, te weten het stimuleren en faciliteren
van kennisdeling over de rol van examencommissies bij onderwijsinnovaties en generatieve
AI en het ontwikkelen van een richtlijn voor de facilitering van examencommissies.
De inspectie zal het inspectierapport daarom ook onder de aandacht brengen bij de
koepels van universiteiten en hogescholen.
De inspectie doet drie aanbevelingen aan mijn ministerie, te weten het aan de examencommissie
geven van een zwaarwegend adviesrecht op de OER ten aanzien van de onderdelen die
raken aan de taken en bevoegdheden van de examencommissie, het wegnemen van mogelijke
twijfel dat de examencommissie een inhoudelijke check van het toetsprogramma moet
uitvoeren en het toelichten/heroverwegen van het eigen onderzoek van de examencommissie
als bedoeld in artikel 7.10, lid 2, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk
onderzoek. Ik ga over deze aanbevelingen in gesprek met de inspectie. Over mijn inhoudelijke
reactie op de aanbevelingen die aan mijn ministerie zijn gericht, zal ik uw Kamer
voor de zomer van 2026 schriftelijk informeren.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
G. Moes