31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Nr. 118 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 oktober 2010

Hierbij zend ik u het rapport «Nadere vooropleidingseisen in het hoger onderwijs»1. Dit rapport is het resultaat van het onderzoek dat de Inspectie van het Onderwijs in opdracht van het Ministerie van OCW heeft uitgevoerd. Dit onderzoek is in een brief van 11 april 2008 aan de Colleges van Bestuur van de bekostigde instellingen aangekondigd (HO/BL/2007/49994).

Er is onderzocht of de instellingen in het hoger onderwijs, bij de inschrijving voor opleidingen voor het studiejaar 2008–2009, de relevante regelgeving met betrekking tot de nadere vooropleidingseisen al dan niet correct toepasten. Verder is onderzocht of er indicaties zijn die er op wijzen dat de voorlichting van instellingen met betrekking tot de nadere vooropleidingseisen niet op orde was.

Uit het onderzoek komt naar voren dat aan veel opleidingen studenten staan ingeschreven die op het moment van het behalen van het diploma van het voortgezet onderwijs niet aan de vereiste profiel- en vakeisen voldoen. Daarbij gaat het echter om een zeer gering aantal en zeer lage percentages studenten per opleiding en per instelling. Deze studenten met deficiënties wat betreft de profiel- en/of vakeisen maken gebruik van de mogelijkheid die wordt geboden in art. 7.25, lid 4 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). Het blijkt dat de instellingen waaraan studenten staan ingeschreven met deficiënties wat betreft de profiel- en/of vakeisen, duidelijke inschrijfprocedures en toetsen hanteren, waardoor de correcte hantering van de voorwaarden genoemd in art.7.25, lid 4 van de WHW (deze studenten kunnen worden toegelaten, mits zij blijkens een onderzoek van de instelling voldoen aan met de nadere vooropleidingseisen vergelijkbare inhoudelijke eisen) is gewaarborgd. De informatie over nadere vooropleidingseisen blijkt vrijwel altijd eenvoudig vindbaar en duidelijk. Kortom, de onderzoeksresultaten zijn positief en de inspectie constateert dat er geen indicaties zijn dat wet- en regelgeving op het gebied van de nadere vooropleidingseisen niet correct worden toegepast of dat de voorlichting hierover niet op orde is. Er zal geen vervolgonderzoek worden gedaan.

De Inspectie van het Onderwijs heeft een tweetal aanbevelingen aan instellingen. Volgens de inspectie zouden instellingen de Onderwijs- en Examenregeling (OER) op hun website moeten plaatsen. Omdat ik sterk hecht aan transparante studie-informatie neem ik deze aanbeveling over. Ik raad de instellingen aan om de Onderwijs- en Examenregeling op de website te publiceren, voor zover dat nog niet is gedaan. Ook stelt de inspectie voor dat instellingen regelmatig de relatie tussen de gestelde nadere vooropleidingseisen en het studiesucces evalueren om dit instrument zo goed mogelijk te blijven inzetten. Ik sluit mij aan bij deze aanbeveling. Het is belangrijk dat nadere vooropleidingseisen ervoor zorgen dat studenten de juiste voorkennis hebben, zonder dat zij ten onrechte worden belemmerd in de studiekeuze. Het is daarom wenselijk dat de instellingen het feitelijk effect van de nadere vooropleidingseisen regelmatig onderzoeken. Ik zal deze aanbevelingen onder de aandacht van de instellingen brengen.

Tot slot beveelt de inspectie aan de strekking van artikel 7.25, lid 4 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) te verhelderen en dat duidelijk te communiceren. Ik neem deze aanbeveling ter harte. Ik zal de HBO-raad en de VSNU bij brief een nadere toelichting op het artikel geven, ter voorkoming van misverstanden. Daarnaast zullen de HBO-raad en VSNU een afschrift van deze brief ontvangen.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven