31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Nr. 110 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 augustus 2010

Tijdens het debat over de Begroting OCW 2010 heeft de toenmalig minister van OCW aan de leden van uw Kamer toegezegd in kaart te zullen brengen welke (her)oriëntatiejaren in het (aangewezen en bekostigd) hoger onderwijs in Nederland bestaan en welke mogelijke aantoonbare resultaten ze boeken op het terrein van studiesucces in het hoger onderwijs. Met deze brief voldoe ik aan deze toezegging.

Ik heb het onderzoeksbureau Research voor Beleid de opdracht gegeven om het onderzoek uit te voeren. Het onderzoeksbureau heeft een selectie op doel en tijdsduur gemaakt van (her)oriëntatiejaren in het hoger onderwijs.

De (her)oriëntatiejaren met de volgende doelstellingen worden in het onderzoek meegenomen:

  • Oriëntatieklassen voor leerlingen in het vo en leerlingen in het mbo die nog niet weten welke specifieke vervolgopleiding zij moeten kiezen. Deze oriëntaties bestaan meestal uit een beperkt aantal groepstrainingen (circa 10) met beperkte kosten maar wel met een gerichte begeleiding door studieloopbaanbegeleiders van de betreffende instelling.

  • Oriëntatie voor studenten waarvan duidelijk is dat zij het eerste jaar niet succesvol hebben doorlopen. De studenten die deze optie volgen zijn vóór 1 februari met een opleiding gestopt en gebruiken de rest van het academisch jaar om zich te oriënteren op een nieuwe studie. Deze cursussen worden doorgaans als heroriëntatie aangeduid.

  • Oriëntatie voor studenten met een specifieke religieuze of humanistische overtuiging waarbij studiekeuzes vanuit deze overtuiging vorm krijgen. De instellingen die dit soort trajecten aanbieden zoals het Bernard Lievegoed College voor Liberal Arts doen dit vanuit een geloofsovertuiging en zij zorgen voor een keuze voor opleidingen buiten de bekostigde of aangewezen instellingen voor hoger onderwijs.

  • Oriëntatietrajecten die dienen als voorbereiding op specifieke studies of opleidingen (zoals kunstvakopleidingen of bètastudies) worden buiten de inventarisatie gelaten. Ook de trajecten die zich richten op nieuwkomers worden niet meegenomen. Deze trajecten hebben niet als doel de (her)oriëntatie op studies of opleidingen te verbeteren.

Het gaat in principe om trajecten met een duur van zes maanden tot één jaar, maar ook trajecten van kortere duur worden meegenomen.

De (her)oriëntatietrajecten dienen een substantiële tijdsinvestering te vragen (minimaal tien dagdelen gedurende minimaal één maand of langer).

Tijdens het eerder genoemde debat werd door de leden van de ChristenUnie aandacht gevraagd voor de volgende drie instellingen: Evangelische Hogeschool, De Wittenberg en het Bernhard Lievegoed College. Deze instellingen zijn geen aangewezen of bekostigde onderwijsinstellingen. Uit het onderzoek blijkt dat er geen (her)oriëntatietraject door De Wittenberg wordt aangeboden. Dit is door de instelling zelf bevestigd. De Evangelische Hogeschool Amersfoort heeft ondanks haar toezeggingen geen informatie geleverd over haar traject en wordt daarom niet meegenomen in het onderzoek. Bernhard Lievegoed College heeft dat wel gedaan en daarom is deze instelling wel meegenomen in het onderzoek.

Conclusies van de onderzoekers:

  • Uit de inventarisatie blijkt dat er niet meer dan tien initiatieven op het gebied van (her)oriëntatietrajecten in Nederland zijn. Op dit moment is van zes instellingen bekend dat zij een (her)oriëntatietraject uitvoeren:

    • Saxion Hogeschool: Saxion oriëntatietraject

    • Hogeschool van Amsterdam: Oriëntatietraject & Heroriëntatietraject

    • Universiteit van Amsterdam: Oriëntatietraject & Heroriëntatietraject

    • Bernard Lievegoed College for Liberal Arts: Studie-intermezzo & vrije jaar

    • Avans Hogeschool: Heroriëntatietraject

    • Hogeschool van Rotterdam: naam van het traject is niet bekend

  • Het aantal studenten dat jaarlijks deelneemt aan de oriëntatietrajecten is beperkt. De feitelijke omvang ligt naar verwachting tussen de 500 en 700 studenten per jaar.

  • De kosten van de onderzochte oriëntatietrajecten lopen uiteen van € 895,– tot € 3 050,– per student. Voor bepaalde trajecten worden deelnemers officieel ingeschreven als student waardoor de student recht heeft op studiefinanciering en een OV-kaart.

  • De registraties van de deelnemers aan oriëntatietrajecten zijn nog niet geschikt voor het volgen van de deelnemers in toekomstige studies. Het is om deze reden niet mogelijk om te toetsen of deze trajecten behulpzaam c.q. positief uitwerken op de vervolgloopbaan in het onderwijs en beroep.

Op basis van de bovenstaande informatie concludeer ik dat er maar weinig (her)oriëntatiejaren bestaan en de trajecten niet op een zodanige manier gemonitord worden dat de resultaten zichtbaar zijn. De drie door de ChristenUnie aangedragen instellingen bieden evenmin andere uitkomsten. Ik kan hieraan dan ook geen conclusies verbinden, maar ik ga er wel van uit dat instellingen in het kader van de meerjarenafspraken met betrekking tot studiesucces meer aandacht zullen besteden aan monitoren en evalueren van activiteiten die het studiesucces van studenten verbeteren.

Ik ga ervan uit dat ik u hiermee voldoende heb geïnformeerd.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

Naar boven