31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Nr. 1097 BRIEF VAN DE VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 december 2023

Met deze brief informeer ik uw Kamer zoals toegezegd over de voortgang van de initiatieven die gefinancierd worden uit de 10-procents-middelen.1 De extra middelen die beschikbaar zijn gekomen uit het studievoorschot zijn voor 90% via de Rijksbijdrage naar de instellingen gegaan om hen ruimte te bieden om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren (de zogenaamde Kwaliteitsafspraken Hoger Onderwijs). De overige 10% wordt sinds 2018 ingezet om op landelijk niveau nieuwe initiatieven in gang te zetten. Dit zijn de zogenaamde «10-procent-middelen voor landelijke prioriteiten». In de geest van de studievoorschotmiddelen, namelijk geld van studenten, moeten deze ten goede komen aan initiatieven voor studenten.

In het regeerakkoord is opgenomen dat de studievoorschotmiddelen behouden blijven voor het hoger onderwijs. De besteding van de studievoorschotmiddelen (de Kwaliteitsafspraken Hoger Onderwijs) geldt nog tot en met 2024. In de beleidsbrief hoger onderwijs en wetenschap is aangegeven de betreffende reeks van investeringen vanuit het studievoorschot vanaf 2025 te continueren en structureel via de bekostiging aan de instellingen toe te kennen om de huidige aandacht voor kwaliteit voort te zetten.2 Hierdoor blijven deze middelen bijdragen aan onder meer kleinschalig onderwijs, docentprofessionalisering en aan goede begeleiding van studenten. Ook de «10-procents-middelen» blijven beschikbaar voor het hoger onderwijs, waardoor OCW landelijke prioriteiten kan blijven stimuleren.

Aangezien het hier om studievoorschotmiddelen gaat, is een aantal criteria gehanteerd bij de beoordeling van de voorstellen. Deze criteria zijn:

  • a. Gericht investeren in de toegankelijkheid en de kwaliteit van het onderwijs, in het bijzonder gericht op studenten en docenten (geld van studenten moet ook ten goede komen aan studenten);

  • b. Passend bij de dan geldende beleidsprioriteiten (agenda Minister van OCW);

  • c. Initiatieven met de grootste impact (te verwachten effecten) op de kwaliteit en toegankelijkheid;

  • d. Komt anders niet tot stand;

  • e. Tijdelijk, tenzij een goed argument (veelal vier jaar);

  • f. Eenvoudig in de bekostiging/subsidie kunnen worden verwerkt en een goede financiële onderbouwing;

  • g. Goede regie bij uitvoering en verantwoording.

In de bijlage is een financieel en een inhoudelijk overzicht van de 10-procents-middelen te vinden. Dat beschrijft voor welke onderwijsinitiatieven deze middelen in de periode 2024–2029 worden ingezet. Voor de jaren vanaf 2025 resteren nog middelen, waarover zoals gebruikelijk elk jaar opnieuw besluitvorming plaatsvindt op basis van voorstellen die aan voorgenoemde criteria voldoen. Zo vindt volgend jaar besluitvorming plaats over de toewijzing van de middelen voor 2025–2030.

Deze onderwijsinitiatieven, die veelal in nauw overleg met de studentenorganisaties LSVb, ISO en de koepelorganisaties UNL en VH tot stand zijn gekomen, hebben een onmisbare en belangrijke aanjaagfunctie voor gewenste ontwikkelingen en vernieuwingen in het hoger onderwijs. Ik kijk dan ook uit naar hun voortgang en resultaten.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf


X Noot
1

Kamerstukken II 2022/23, 22 452, nr. 81

X Noot
2

Kamerstukken II 2021/22, 31 288, nr. 964

Naar boven