31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

29 338 Wetenschapsbudget

Nr. 1080 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 oktober 2023

Hierbij stuur ik u het derde en laatste advies van de Nationale Commissie Sectorplannen. Dit advies gaat in op de implementatie en monitoring van de huidige sectorplannen, maar kijkt ook naar de bredere rol van sectorplannen in het hoger onderwijs- en wetenschapsbeleid, nu en in de toekomst. De Nationale Commissie concludeert dat met de sectorplannen vanuit een overkoepelend, nationaal perspectief een belangrijke impuls gegeven wordt aan de kwaliteit van onderzoek en wetenschappelijk onderwijs. Zij geeft daarbij enkele aanbevelingen om de meerwaarde van sectorplannen nog beter te benutten. Ik ben de commissie onder leiding van prof. dr. Bert Meijer en prof. dr. mr. Mark Bovens zeer erkentelijk voor de inzet. Dit advies geeft mij – en de toekomstige Minister van OCW – handvatten om de goede uitvoering van sectorplannen door te zetten.

Sectorplannen kennen succesvolle start

Sectorplannen hebben twee hoofddoelen, namelijk het creëren van rust en ruimte in het wetenschappelijk onderwijs en onderzoek, en het stimuleren van landelijke samenwerking en gezamenlijke scherpe keuzes aan universiteiten en universitair medische centra (umc’s). De Nationale Commissie Sectorplannen concludeert dat sectorplannen beantwoorden aan deze ambitie. Sectorplannen zorgen voor strategische afstemming en landelijke keuzes op het gebied van zowel onderwijs als onderzoek. Hiermee wordt de basis van onderwijs en onderzoek versterkt en ontstaat meer rust en ruimte voor docenten en onderzoekers. Er is door de verschillende domeinen een voortvarende start gemaakt met de implementatie, waarbij inhoudelijke zwaartepunten goed zijn uitgewerkt. Ik ben blij te horen dat de sectorplannen zo goed werken en zal dit de komende jaren blijven volgen.

Versterking van de implementatie

Dankzij de sectorplannen komen er tot wel 1200 vaste banen bij aan universiteiten en umc’s. De Nationale Commissie Sectorplannen ziet wel dat door de huidige krappe arbeidsmarkt het uitdagend kan zijn per direct geschikte kandidaten te werven. Zij adviseert daarom universiteiten en umc’s de ruimte te blijven bieden om indien nodig de snelheid van de wervingsprocedure aan te passen, en waar noodzakelijk, meer tijd te nemen. Ik ben bereid deze flexibiliteit in te bouwen, en zal bij de monitoring en evaluaties er op toe zien dat hier een goede afweging wordt gemaakt tussen kwaliteit en voldoende snelheid in de implementatie. Daarbij hecht ik ook belang aan de diversiteit van het personeel.

De Nationale Commissie wijst daarnaast op het belang van goede communicatie en het meenemen van de inbreng van de medewerkers bij de implementatie van de sectorplannen. Dit is een aandachtspunt in alle domeinen. Ik deel de mening van de Nationale Commissie dat inspraak, draagvlak en participatie cruciaal zijn en roep de universiteiten en daarbinnen de faculteiten daarom ook op om meer aandacht te besteden aan medezeggenschap en communicatie dan tot nu toe is gebeurd.

De sectorplannen zijn onderdeel van een bredere investering van dit kabinet in wetenschappelijk onderwijs en onderzoek. De Nationale Commissie beveelt daarom aan om oog te houden voor de samenhang van de verschillende instrumenten die gericht zijn op meer rust en ruimte. Dit geldt in het bijzonder voor de starters- en stimuleringsbeurzen. Ook de Commissie starters- en stimuleringsbeurzen, die mij recent heeft geadviseerd over de implementatie van de starters- en stimuleringsbeurzen, heeft hierop gewezen.1 Ik zie dat belang ook. Het geheel moet leiden tot een versterking van de basis van wetenschap en hoger onderwijs, met behoud van goed talentbeleid waarin divers talent wordt erkend en gewaardeerd. De combinatie van instrumenten mag niet leiden tot een toenemende druk op docenten en wetenschappers, maar moet juist de balans terugbrengen. Ik zal rekening houden met deze samenhang bij de monitoring2 van de uitvoering van het bestuursakkoord Hoger Onderwijs en Wetenschap, waar beide instrumenten onderdeel van uitmaken.

Monitoring en evaluatie: zo licht als mogelijk, zo intensief als nodig

Met de sectorplannen geven we een flinke impuls van € 200 miljoen per jaar aan wetenschappelijk onderwijs en onderzoek. Een impuls die nodig was, om de basis van onderwijs en wetenschap te versterken in alle domeinen: bèta, techniek, sociale en geesteswetenschappen (SGW of SSH) en medische- en gezondheidswetenschappen (MGW). Het is dan ook van groot belang dat de doelstellingen van de sectorplannen worden behaald. Daarom heb ik per domein een sectorplancommissie gevraagd de monitoring van de implementatie ter hand te nemen. Dit zijn de sectorplancommissies Bèta en Techniek, Social Sciences and Humanities en Medische- en Gezondheidswetenschappen.3 Hun opdracht gaat verder dan het controleren van bestedingen en implementatie: zij zullen zowel kwalitatief als kwantitatief een beeld geven van de effecten van de sectorplannen en daarbij ook de universiteiten en umc’s van feedback voorzien. Hierbij wil ik de commissies vragen om aandacht te hebben voor de samenwerking tussen sectoren op onderwijsgebied, omdat dit relatief nieuw is en nog doorontwikkeling behoeft de komende zes jaar. Dit sluit goed aan bij de afspraak die ik in het bestuursakkoord Hoger Onderwijs en Wetenschap heb gemaakt met de instellingen, namelijk dat zij inzicht bieden in en transparant maken hoe zij invulling geven aan de regie en (bij)sturing op de macrodoelmatigheid van het onderwijsaanbod. De Nationale Commissie waardeert de monitoringsaanpak en beveelt onder andere aan dat de sectorplancommissies goed onderling overleg houden. De looptijd van deze commissies is zes jaar, waarna een advies zal volgen over indaling van de middelen. De Nationale Commissie ziet hierbij kansen om de monitoring van de sectorplannen in de toekomst samen te laten vallen met bijvoorbeeld de reeds bestaande SEP-evaluaties.4 Deze aanbeveling is mede ingegeven door het belang van het verlichten van monitoringslast bij de instellingen waar mogelijk. Ik onderschrijf het belang van een lichte monitoring waar mogelijk en het voorkomen van dubbelingen. Ik heb vertrouwen in de monitoringsaanpak voor de komende uitvoeringsperiode en waardeer het dat de Nationale Commissie ook reeds vooruitblikt op de periode daarna. Ik onderschrijf dan ook de meerwaarde van het blijven doorontwikkelen van een goede monitoringssystematiek, waarbij ik wil wijzen op het belang dat monitoring zowel onderwijs als onderzoek op een goede manier incorporeert. Ik nodig de sectorplancommissies die de monitoring van de sectorplannen voor de komende zes jaar op zich nemen, dan ook uit om hierop te reflecteren in hun eindevaluaties.

Een sectorale aanpak voor nationale vraagstukken: doorontwikkeling van de sectorplannen

De Nationale Commissie is van mening dat de sectorplanaanpak bij uitstek geschikt is voor vraagstukken waarbij landelijke afstemming essentieel is én waarbij er sprake is van discipline-specifieke behoeften en uitdagingen. Zij ziet het succes van de huidige sectorplanrondes5 in het aanpakken van landelijke, complexe vraagstukken en beveelt daarom aan om de sectorale governance door te ontwikkelen. De Nationale Commissie stelt voor om een structureel overleg in te stellen tussen domeinvoorzitters en de stuurgroep Onderwijs en Onderzoek (O&O) van de Universiteiten van Nederland (UNL). De Nationale Commissie is van mening dat de meerwaarde van het instrument sectorplannen verder gaat dan alleen een financiële versterking: het is een belangrijk instrument voor landelijke strategievorming per sector. Daarom adviseert de commissie om elke vier jaar op landelijk niveau domein- en sectorbeelden te ontwikkelen in het hoger onderwijs en wetenschap. Het landelijk overleg van de domeinvoorzitters en stuurgroep O&O zou hierbij een regierol kunnen hebben. De beoordeling van de opgeleverde plannen zou door een onafhankelijke nationale commissie moeten geschieden. Ik zie ook de bredere meerwaarde van de sectoraanpak en juich dit toe. Ik moedig de universiteiten aan om gehoor te geven aan deze aanbeveling en zal hen daartoe uitnodigen.

Ook in het hoger beroepsonderwijs (hbo) is de sectorgerichte aanpak relevant. De Nationale Commissie ziet kansen om de huidige sectorale aanpakken in het hbo door te ontwikkelen naar analogie van de wo-aanpak. Zij adviseert een pilot te starten, waarbij onderzocht wordt welke bijdrage een hbo-sectorplan kan hebben en welke randvoorwaarden daarbij moeten gelden. Ik zal hierover in gesprek gaan met de Vereniging Hogescholen om mogelijkheden hiervoor te verkennen.

Twee actuele landelijke vraagstukken in het wetenschappelijk onderwijs waarbij de Nationale Commissie daarnaast ook voorstelt om een sectoraanpak toe te passen, zijn internationalisering en de instroom van academische lerarenopleidingen.

Internationalisering

De internationale dimensie van het hoger onderwijs is van grote waarde voor onderwijs, wetenschap en de Nederlandse kenniseconomie, maar brengt ook risico’s en uitdagingen met zich mee. Het is daarom van belang een balans te creëren waarbij de waardevolle aspecten van internationalisering behouden blijven en de kwaliteit en toegankelijkheid van het hoger onderwijs geborgd blijven. De Nationale Commissie signaleert in haar advies dat landelijke afstemming onontbeerlijk is om een antwoord te formuleren op dit internationaliseringsvraagstuk. Ook geeft de commissie aan dat internationalisering vraagt om een sectorgerichte, soms zelfs disciplinegerichte aanpak. Zij adviseert daarom om op korte termijn, en ook bij de vierjaarlijkse sectorbeelden te reflecteren op de huidige situatie met betrekking tot internationale studenten en de gewenste situatie voor de komende jaren. Ook wijst de commissie op de prikkels die voortkomen uit het financieringssysteem van universiteiten en geeft zij ter overweging om deze prikkel zo veel mogelijk weg te nemen.

Zoals ik uw Kamer eerder heb gemeld is mijn inzet er op gericht om tot een duurzame balans te komen in de internationalisering van het hoger onderwijs. Dat doe ik door een pakket van wetgeving (wetsvoorstel Internationalisering in Balans, hierna: WiB), bestuurlijke afspraken en monitoring. In de WiB heb ik een aantal instrumenten voorgesteld waarmee o.m. de instellingen kunnen sturen op de instroom binnen (anderstalige) trajecten en – alleen als dat proportioneel en effectief is – op de instroom van niet-EER studenten bij inzet van een fixus, en waarmee voorts op de verhouding tussen anderstalig en Nederlandstalig aanbod gestuurd kan worden. Om te zorgen dat deze maatregelen ook in samenhang effectief worden ingezet, en dat bij de inzet maatschappelijke effecten worden meegewogen, introduceer ik een aantal maatregelen die aanzetten tot samenwerking en bijdragen aan regievoering. De voorstellen en aanbevelingen van de Nationale Commissie zie ik als steun voor de onderlinge afstemming tussen instellingen op het gebied van internationalisering.

Zoals in de toelichting bij het wetsvoorstel wordt vermeld en zoals ik in het debat met uw Kamer heb benadrukt, ga ik uit van de autonomie van instellingen en doe ik daarom – aanvullend op de bepalingen in de WiB – een beroep op zelfregie. Via de onderwijskoepels doe ik op korte termijn een verzoek aan de instellingen om met een concreet voorstel voor zelfregie op internationale studentenstromen te komen. Zelfregie is onder andere van belang bij het doelmatig en effectief sturen op en beheersen van instroom en bij het versterken van een kwalitatief hoogwaardig, doelmatig en toegankelijk aanbod van Nederlands- en anderstalige opleidingen. Ik ben me daarbij bewust van de verschillen tussen universiteiten en hogescholen als het gaat om aangrijpingspunten voor en mogelijkheden tot regievoering. De ervaringen en aanbevelingen van de Nationale Commissie bieden de koepels daarbij inspiratie om de afstemming tussen instellingen op het gebied van internationalisering en opleidingstaal concreet in te vullen, en om daarbij ook kennis en ervaringen op sectoraal en disciplineniveau te benutten.

Lerarenopleidingen

De Nationale Commissie Sectorplannen signaleert dat de instroom in de lerarenopleidingen hapert, met name voor de bèta- en techniekdisciplines en de talen. De commissie stelt voor om het traject van de educatieve route aantrekkelijker te maken en de kennis sterker aan academische disciplines te koppelen door de eenjarige opleiding tot eerstegraadsdocent ná de mastertitel een betaalde opleiding te maken voor de schoolvakken: een zogenoemde «Docent-in-opleiding» (DIO). Dit zou een vergelijkbare status moeten geven als een promotietraject of PdEng en het verschil in inkomen oplossen. Daarbij adviseren ze dat de invulling van deze DIO door zowel de disciplinaire faculteit, als de educatieve eenheden wordt uitgevoerd, voor een sterke inhoudelijke koppeling. De Nationale Commissie Sectorplannen geeft daarbij aan dat dit plan nog wel een gedegen voorbereiding vergt. Zij beveelt daarom aan om een commissie in te stellen die dit voorstel uitwerkt. Verbetering van de instroom in de lerarenopleidingen is een belangrijk aandachtspunt waaraan ik, samen met betrokken partijen, zoals sectorraden en vak- en beroepsorganisaties hard werk. Ik vind het daarom positief dat de Nationale Commissie Sectorplannen met dit voorstel komt. Ik betrek dit voorstel bij de initiatieven om het lerarentekort aan te pakken, zoals de inrichting van onderwijsregio’s en het verbeteren van de zijinstroom en bij de lopende verkenning naar de kwaliteit en positie van de lerarenopleidingen6.

Sectorplannen nu en in de toekomst

Het is positief te zien hoe de sectorplannen nu al zorgen voor een positieve impuls in wetenschappelijk onderwijs en onderzoek. Daarnaast laat dit advies ook de potentie zien van de sectorgerichte aanpak om hoger onderwijs en wetenschap in de toekomst nog meer te versterken. Ik heb met interesse kennis genomen van de aanbevelingen en zal die waar mogelijk opvolgen. Hierbij zie ik ook een grote rol voor de instellingen zelf: om de geest van de sectorplannen vast te houden en landelijk te werken aan rust en ruimte, samenwerking en profilering.

Tot slot, ik ben de Nationale Commissie Sectorplannen zeer erkentelijk voor haar werk. De commissie heeft verder gekeken dan alleen het financiële instrument. Zij heeft met oog voor de landelijke en duurzame versterking van hoger onderwijs en wetenschap geadviseerd. Haar adviezen geven handvatten om die versterking mogelijk te maken en vast te houden.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf


X Noot
1

«Investeren in de basis» Rapport van de adviescommissie starters- en stimuleringsbeurzen. De commissie geeft in dit rapport advies aan OCW, de universiteitsbesturen en de besturen van de universitair medisch centra over de nadere uitwerking van de startersbeurzen en de stimuleringsbeurzen.

X Noot
2

Er zal periodiek worden gerapporteerd over de voortgang van het bestuursakkoord Hoger Onderwijs en Wetenschap. De periodieke rapportage wordt gebruikt om op geaggregeerd niveau de inzichten uit de beleidsindicatoren en -evaluaties beter te duiden en met elkaar te verbinden. Op deze manier is het mogelijk om meer inzicht te krijgen in hoe de Sectorplannen en gerelateerde beleidsinstrumenten elkaar aanvullen en gezamenlijk bijdragen aan het behalen van de beleidsdoelen.

X Noot
3

Huidig: Instellingsbesluit Commissie sectorplan Bèta en Techniek en de Commissie sectorplan Social Sciences and Humanities. Hiervoor is een Wijzigingsbesluit in ontwikkeling om de nieuwe leden, verantwoordelijkheden en taken van de bestaande sectorplancommissies te includeren, alsook de sectorplancommissie Medische- en Gezondheidswetenschappen in te stellen.

X Noot
4

Het Strategy Evaluation Protocol (SEP) voor 2021–2027 is vastgesteld door VSNU (nu: UNL), NWO en KNAW. Het wordt gebruikt om in een zesjarige cyclus de kwaliteit, relevantie en levensvatbaarheid van onderzoek in publieke instellingen in Nederland te evalueren. De zelfgestelde doelen en strategie van een onderzoekseenheid zijn daarbij leidend.

X Noot
5

De sectorplannen Bèta & Techniek en Social Sciences and Humanities (SSH) gingen in 2019 van start met als doel de kwaliteit van hoger onderwijs en wetenschap in ons land te verhogen en de werkdruk juist te verlagen. Daarvoor had het toenmalige kabinet jaarlijks 70 miljoen euro beschikbaar gesteld. Deze sectorplannen worden gemonitord: in 2022 werden mid-termevaluaties gepubliceerd, met daarin positieve resultaten.

X Noot
6

Kamerstuk 27 923, nr. 456.

Naar boven