31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Nr. 1068 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 juli 2023

Het hoger beroepsonderwijs (hbo) heeft een sleutelpositie in ons onderwijsstelsel.

Hogescholen bieden perspectief aan scholieren in alle regio’s van Nederland en dragen in belangrijke mate bij aan het regionale innovatievermogen en de regionale kennisinfrastructuur. Met jaarlijks zo’n 75.000 hbo-afgestudeerden zorgt het hbo voor een constante stroom van nieuwe, geschoolde en gediplomeerde werknemers die zijn voorbereid op een baan en een plek in de maatschappij.

Door dalende studentenaantallen staat deze maatschappelijke functie van het hbo in bepaalde regio’s echter onder druk. Het wordt voor de hogescholen die te maken hebben met krimp steeds minder goed mogelijk om een breed opleidingsaanbod in stand te houden, regionale kennisnetwerken te blijven voeden, laboratoria te vernieuwen en praktijkgericht onderzoek te blijven uitvoeren. Ik heb daarom in mijn beleidsbrief hoger onderwijs en wetenschap van 17 juni 2022 aangekondigd dat ik in de periode 2022–2025 in totaal € 90 miljoen beschikbaar stel om de problematiek van krimp in het hbo aan te pakken.1

Met deze brief informeer ik uw Kamer over de inzet van deze middelen ter voorkoming van onomkeerbare besluiten als gevolg van dalende studentenaantallen in krimpregio’s, zoals afbouw van opleidingen of tracks. Zoals in het Bestuursakkoord 2022 hoger onderwijs en wetenschap is afgesproken heeft de Vereniging Hogescholen (VH) hiervoor onder onafhankelijk voorzitterschap een plan opgesteld.2 Met deze brief bied ik uw Kamer dit plan «Vitale opleidingen voor vitale regio's» aan en geef ik hierop mijn reactie.

Toekenning op basis van plan van de VH

Ik ben de VH allereerst erkentelijk voor dit plan. Met het plan stelt de VH voor om € 45,1 miljoen toe te kennen aan opleidingen die te maken hebben met krimp door demografische ontwikkelingen. De VH heeft een stuurgroep ingesteld, bestaande uit bestuurders van instellingen met een onafhankelijke, niet aan een van de instellingen verbonden, voorzitter. De stuurgroep heeft een afwegingskader ontwikkeld op basis waarvan hogescholen aanvragen hebben ingediend. Instellingen konden bij de stuurgroep een aanvraag indienen voor zowel een instandhoudingsbijdrage3 als een transitiebijdrage.4

Twaalf instellingen hebben voor in totaal 176 opleidingen (21 Ad’s, 130 bachelors en 25 masters) een aanvraag ingediend. Vanwege de diversiteit van de aanvragen en de wens om tot een gelijke beoordeling te komen, heeft de stuurgroep vervolgens een beoordelingskader gehanteerd. Volgens dit beoordelingskader komen in totaal 104 aanvragen in aanmerking voor een bijdrage. Met de gehanteerde criteria zijn onder andere kleine opleidingen uitgesloten omdat door de kleine omvang niet aan te tonen is dat daling het gevolg is van krimp of dat sprake is van «kleine-opleidingenproblematiek» uitgesloten. Ook zijn opleidingen met meer dan 300 studenten uitgesloten, van deze opleidingen wordt verwacht dat daling in studentenaantallen niet tot onomkeerbare beslissingen leidt. Tevens zijn opleidingen van instellingen die onderwijs in één sector aanbieden (monosectorale instellingen) en die vaak bestaan van een of twee grote opleidingen. Deze instellingen, zoals monosectorale pabo’s, hebben daarmee minder mogelijkheden hebben om daling van studentenaantallen intern op te vangen. De stuurgroep en de VH vragen specifiek aandacht voor de monosectorale instellingen en kleine opleidingen omdat zij mogelijk wel gevolgen van krimp ervaren maar vanwege en transparante en gelijke beoordeling voor nu zijn uitgesloten van een bijdrage.

Met het plan is eenduidig en navolgbaar beoordeeld en verantwoord welke opleiding in aanmerking komt voor welke toekenning. De door de stuurgroep gevolgde methodiek heeft haar in staat gesteld transparant te maken hoe gekomen is tot eenduidige beoordeling, ondanks de verschillende manieren waarop instellingen exploitatietekorten administreren en aanvragen verantwoorden.

Het plan vormt daarmee een uitstekende basis om middelen toe te kennen. Daarom zal ik op basis van dit plan een eerste tranche aanvragen toekennen voor € 45,1 miljoen. De voor 2022 reeds toegekende middelen waarover ik uw Kamer op 18 november 2022 per brief heb geïnformeerd5, zullen verrekend worden met de toegekende middelen in deze eerste tranche. Ruim een kwart van de middelen is bestemd voor transitiemaatregelen die bijdragen aan de toekomstbestendigheid. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om inzet op onderwijsinnovatie, samenwerking zoals tussen sectoren en instellingen en met het werkveld, binding van de opleiding met de regio en efficiencyverbetering.

Met de toegekende middelen kunnen hogescholen belangrijke stappen zetten om bijvoorbeeld de lerarenopleidingen op diverse plaatsen in het land, opleidingen in de milieukunde en in de chemie in Leeuwarden en de opleiding Logopedie in Heerlen en podotherapie in Enschede te stutten. De meeste toekenningen liggen in de CROHO-onderdelen techniek en landbouw en natuurlijke omgeving en economie.

Instellen van een tweede tranche

Met deze toekenning zijn op de korte termijn nog niet alle middelen besteed en tegelijkertijd naar verwachting ook nog niet alle onomkeerbare beslissingen in de nabije toekomst afgewend. Er zijn hogescholen en opleidingen die de komende jaren nog te maken krijgen met de effecten van krimp en waar de maatschappelijke, regionale functie onder komt druk te staan. Omdat deze effecten iets verder in de toekomst liggen, zijn deze niet meegenomen in de eerste tranche ter uitvoering van het plan «Vitale opleidingen voor vitale regio’s».

Ik zet daarom in op een tweede tranche. Hiermee kom ik tegemoet aan een verzoek dat de VH op advies van de stuurgroep heeft gedaan. Bij de tweede tranche wil ik kunnen profiteren van inzichten die zijn opgedaan tijdens de eerste tranche. Tevens kan met een tweede tranche nadrukkelijker vorm worden gegeven aan de transitie die nodig is om de toekomstbestendigheid van opleidingen te verbeteren en toekomstige krimp op te vangen. De VH ziet goede mogelijkheden om meer invulling te geven aan de inzet op transitie. Hier wil ik met de tweede tranche dan ook meer ruimte voor geven en op inzetten, zodat we met deze tijdelijke middelen nog meer bijdragen aan een structurele oplossing.

Voor deze tweede tranche zal ik de VH verzoeken om eind 2024 een nieuw plan op te leveren, eveneens onder onafhankelijk voorzitterschap. De tweede tranche biedt instellingen tijd om hun aanvraag voor te bereiden en de mogelijkheid om de studentenaantallen voor studiejaar 2024–2025 nog te verwerken in hun aanvragen. Toekenning voor de tweede tranche zal uiterlijk in 2025 plaatsvinden.

Kleine opleidingen en monosectorale instellingen

Naar aanleiding van het advies van de stuurgroep vraagt de VH om een gesprek over de positie van kleine opleidingen en monosectorale instellingen. Ik zal hierover nader in gesprek gaan met de VH. Voorstellen voor kleine opleidingen en monosectorale instellingen kunnen, voor zover gerelateerd aan krimp, nader uitgewerkt en meegenomen worden in het kader van de tweede tranche en het plan dat de VH hiervoor zal opstellen.

Langetermijnaanpak

Het Nederlandse stelsel voor hoger onderwijs is in algemene zin een robuust stelsel. Toch zie ik mogelijkheden voor verdere versterking van het stelsel, waardoor instellingen nog beter in staat zijn in te spelen op veranderende omstandigheden zoals krimp. Ook in het rapport «Elke regio telt» komt de rol van onderwijsinstellingen in de regio aan de orde. De kabinetsreactie op dit rapport volgt op korte termijn. Ook met de vierde tranche van de regiodeals stelt het kabinet middelen beschikbaar om een regionale aanpak van het krimpvraagstuk te ondersteunen, waarbij onderwijsinstellingen belangrijke stakeholders zijn. Het vraagstuk van krimp is tevens onderdeel van de toekomstverkenning en in mijn beleidsreactie op de toekomstverkenning zal ik uw Kamer nader informeren over de wijze waarop ik met de sector de toekomstbestendigheid van het hoger onderwijs nog verder zal verbeteren in de jaren die voor ons liggen.

De vitaliteit van de regio’s is een groot goed. Met de extra middelen vanuit het bestuursakkoord kan de maatschappelijke, regionale functie van hogescholen gewaarborgd blijven. Studenten kunnen door deze middelen opleidingen blijven volgen die voor de betreffende regio’s relevant zijn.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf


X Noot
1

Kamerstuk 31 288, nr. 964.

X Noot
2

Kamerstuk 31 288, nr. 969.

X Noot
3

De instandhoudingsbijdrage is erop gericht te voorkomen dat opleidingen onomkeerbare beslissingen moeten nemen vanwege een exploitatietekort dat veroorzaakt is door daling van de instroom die het gevolg is van demografische krimp in het voedingsgebied.

X Noot
4

De transitiebijdrage is gericht op maatregelen om de toekomstbestendigheid van de opleiding te verbeteren en nog te verwachten krimp op te kunnen vangen.

X Noot
5

Kamerstuk 31 288, nr. 988.

Naar boven