nr. 11
AMENDEMENT VAN HET LID WIEGMAN-VAN MEPPELEN SCHEPPINK
Ontvangen 11 februari 2010
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I
In artikel I, onderdeel B, wordt artikel 2 als volgt gewijzigd:
1. Voor de huidige tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. De aanwijzing heeft tot gevolg dat de aangewezen onroerende zaak
niet vatbaar is voor vervreemding in strijd met het bepaalde in deze wet.
Toelichting
Dit amendement beoogt duidelijkheid te geven over het rechtsgevolg van
een vervreemding in strijd met de Wet voorkeursrecht gemeenten. De wijziging
is nodig omdat bij Nota van wijziging het nieuwe tweede lid van artikel 2
vervallen is verklaard. Het vervallen artikellid maakte duidelijk dat een
vervreemding in strijd met deze wet niet geldig was vanwege beschikkingsonbevoegdheid
van de vervreemder. Anders dan de toelichting bij de Nota van wijziging aangeeft,
bestaat zonder nadere regeling geen duidelijkheid over het rechtsgevolg van
een vervreemding in strijd met deze wet. In de literatuur over dit onderwerp
wordt over dit rechtsgevolg gediscussieerd. De keuze voor ongeldigheid van
een vervreemding in strijd met deze wet maakt onderdeel uit van een compromis.
De rechtszekerheid is gebaat bij het voorkomen van ongeldige vervreemdingen.
De voorkeursgerechtigde overheden daarentegen hebben meer baat bij een ongeldige
vervreemding. Doordat in artikel 7 is gewaarborgd dat een voorkeursrecht pas
geldt nadat het is ingeschreven, is het risico op ongeldige vervreemdingen
aanvaardbaar. De notaris kan het voorkeursrecht via de inschrijving signaleren
en zal niet aan de overdracht meewerken.
In het vervallen artikellid werd gekozen voor ongeldigheid vanwege beschikkingsonbevoegdheid
van de vervreemder. Dit uitgangspunt is in de wetsgeschiedenis
en de literatuur niet eerder genoemd en heeft in recente literatuur kritiek
geoogst. Ook dit amendement gaat uit van ongeldigheid, maar op een andere
grondslag, namelijk onoverdraagbaarheid van het perceel. Het beoogt aan te
sluiten bij artikel 3:83 van het Burgerlijk Wetboek, waarnaar in het arrest
van de Hoge Raad van 9 april 1999 (Weert) ook wordt verwezen. De voorgestelde
tekst van artikel 2, tweede lid, maakt duidelijk dat de Wet voorkeursrecht
gemeenten zich tegen een overdracht in strijd met deze wet verzet, zoals bedoeld
in artikel 3:83 BW. Omdat het begrip«overdracht» in de zin van
artikel 3:83 BW ruimer is dan het begrip«vervreemding» in artikel
1 van de Wet voorkeursrecht gemeenten, is voor het begrip «vervreemding»
gekozen. Daarmee wordt de onoverdraagbaarheid beperkt tot de vormen van overdracht
die onder de Wet voorkeursrecht gemeenten vallen.
Wiegman-van Meppelen Scheppink