31 278
Wijziging van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 naar aanleiding van de evaluatie van de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk

nr. 4
NADER RAPPORT1

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt/uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State). Hieronder is opgenomen het nader rapport d.d. 12 november 2007, aangeboden aan de Koningin door de minister van Verkeer en Waterstaat.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 13 juli 2007, nr. 07.002240, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 16 augustus 2007, nr. W09.07.0203/IV, bied ik U hierbij aan.

De Raad van State kan zich met het voorstel van wet verenigen.

Wel plaatst de Raad enige redactionele kanttekeningen. Een daarvan is dat aan artikel 12c een bepaling moet worden toegevoegd waaruit blijkt dat degene die een herintrederstraject volgt, gedurende dat traject geen rijonderricht mag geven. Een dergelijke bepaling is echter overbodig. Een herintreder beschikt immers niet meer over een geldig certificaat en voor het geven van rijonderricht is een geldig certificaat vereist. Pas als de herintreder het traject met succes heeft afgesloten, ontvangt deze weer een geldig certificaat. De overige door de Raad van State gemaakte redactionele opmerkingen zijn verwerkt.

Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt om vijf ondergeschikte wijzigingen in het wetsvoorstel aan te brengen:

1. Aan artikel 7 is een vijfde lid toegevoegd dat bepaalt dat een certificaat dat voor de duur van de stage wordt afgegeven alleen geldig is voor het rijonderricht dat wordt gegeven onder directe begeleiding van de stagebegeleider. Zolang de stage plaatsvindt, kan een stagiaire niet volledig zelfstandig rijonderricht geven. Er staat dan immers nog niet vast dat de betrokkene het vereiste niveau bezit. Bovendien wordt op die manier oneigenlijk gebruik van het certificaat voorkomen.

2. In artikel 12b, eerste lid, was bepaald dat degene die praktische bijscholing volgt voor de motorrijtuigcategorie brommobiel deze bijscholing op een brommobiel mag volgen en dat degene die praktische bijscholing volgt voor de motorrijtuigcategorie bromfiets deze bijscholing op een bromfiets mag volgen. Dit betreft een overbodige bepaling aangezien er geen specifieke praktische bijscholing brommobiel of bromfiets zal worden ontwikkeld en gegeven. De betrokken volzin in het artikellid is daarom geschrapt.

3. In artikel 12c wordt het herintrederstraject alleen open gesteld voor de rijinstructeur van wie de geldigheid van het certificaat niet langer dan vijf jaar is verlopen. Het kan voor de instructievaardigheid van een rijinstructeur immers aanzienlijk uitmaken of een herintreder bijvoorbeeld het jaar voor het verlopen van de geldigheid van zijn certificaat de bijscholing niet gehaald heeft dan wel bijvoorbeeld dertig jaar geleden zijn instructiebevoegdheid heeft laten verlopen.

De periode van vijf jaar sluit aan bij de geldigheidstermijn van het instructeurscertificaat, zowel in de huidige als in de gewijzigde WRM 1993. Instructeurs werden door middel van de applicatietoets om de vijf jaar getoetst op hun capaciteiten als rijinstructeur. Na inwerkingtreding van het wetsvoorstel wordt elke vijf jaar getoetst of de rijinstructeur aan zijn bijscholingsverplichtingen heeft voldaan. De uitkomst van de evaluatie van de WRM 1993 gaf geen aanleiding om de periodiciteit van vijf jaar te wijzigen. Het ligt daarom voor de hand om voor herintreders eenzelfde periode van vijf jaar te hanteren dat het certificaat verlopen mag zijn om nog aan het herintrederstraject te kunnen deelnemen.

4. Artikel 13 kende een uniforme maximale geldigheid van het certificaat van acht maanden, zijnde de duur van de stage voor alle categorieën rijonderricht. Bij de uitwerking is gebleken dat die stageduur voor de categorie te kort is en op 12 maanden bepaald dient te worden. De stageduur van twaalf maanden is bepaald overeenkomstig de ondergrens van de gemiddelde inwerktijd van nieuwe instructeurs met een certificaat in een professionele rijschool in de branche. Deze stageduur maakt het ook voor het grote aantal kandidaten dat een avond- of weekendopleiding rijinstructeur volgt (ca. 40% van het totaal aantal examenkandidaten) mogelijk aan de stageverplichting te voldoen. Verder is bij de uitwerking gebleken dat voor de zogenaamde aanvullende categorieën (A, C, D, E bij B, C of D) volstaan kan worden met een maximale duur van de stage van zes maanden. Artikel 13 is dienovereenkomstig aangepast.

5. Het is niet meer het streven het wetsvoorstel met ingang van 1 januari 2009 in werking te laten treden, maar zoveel eerder als mogelijk. Dat heeft gevolg voor de wijze waarop de termijnen voor het overgangsrecht in artikel IV zijn opgeschreven. Deze zijn nu in maanden uitgedrukt in plaats van jaren. Inhoudelijk wijzigt het overgangsrecht echter niet.

De memorie van toelichting is overeenkomstig gewijzigd.

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De minister van Verkeer en Waterstaat,

C. M. P. S. Eurlings


XNoot
1

De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven