31 271 Beleidsdoorlichting Buitenlandse Zaken

Nr. 22 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 maart 2016

De Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB) heeft in december 2015 een onderzoek afgerond naar de Nederlandse inzet voor de internationale rechtsorde in de periode 2009–2014.

Ik heb het genoegen u het rapport «Vreedzame geschillenbeslechting en tegengaan van straffeloosheid» aan te bieden1 met daarbij de beleidsreactie van het kabinet op de bevindingen van het rapport.

Het kabinet is tevreden met de beleidsdoorlichting. Hoewel het onderzoek slechts een klein deel van de totale uitgaven voor de bevordering van de ontwikkeling van de internationale rechtsorde omvat2 en zich qua onderzoek beperkt tot beleidsartikel 1 van de memorie van toelichting (MvT) bij de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (Kamerstuk 34 300 V, nr. 2), maakt de IOB de voortdurende inspanningen van Nederland ter bevordering van de ontwikkeling van de internationale rechtsorde goed inzichtelijk.

Het onderzoek omvat vier beleidsterreinen: vreedzame geschillenbeslechting, tegengaan van straffeloosheid, het hervormingsproces van de VN, en het beleid betreffende internationale gebieden. De beleidsreactie van het kabinet volgt deze beleidsterreinen.

Bevordering van de ontwikkeling van de internationale rechtsorde is een grondwettelijke opdracht en een belangrijk uitgangspunt voor de kabinetsinzet op buitenlands beleid. De IOB stelt dat de concrete beleidsinzet vooral op deelonderwerpen zichtbaar is. Het kabinet zal hieronder ingaan op de vraag op basis van welke afwegingen prioriteiten worden gesteld.

Met inachtneming van de hoofdbevindingen en lessen van de IOB, zal het kabinet actief haar beleidsinzet op het gebied van de bevordering van de ontwikkeling van de internationale rechtsorde voortzetten en waar mogelijk intensiveren. Daarbij zal in de komende jaren in zowel de MvT als in andere beleidsdocumenten de visie en prioriteitstelling conform aanbeveling van de IOB zichtbaarder worden gemaakt.

Oorlog of rechtsorde?3

Een bijzondere kwestie die de Staatscommissie-Van Schaik (1950–1954) pas na veel discussie oploste, was die van de oorlogsverklaring. De Commissie-Van Eysinga had deze onder leiding van de optimistische volkenrechtsdeskundige W.J.M. van Eysinga geschrapt. Vanwege de nieuwe internationale samenwerking in de Verenigde Naties en de NAVO verwachtte de commissie dat er in de toekomst geen eenzijdige oorlogsverklaringen meer mogelijk waren.

De Staatscommissie-Van Schaik wilde toch de juridische mogelijkheid hiertoe niet schrappen. Om de vreedzame intenties te onderstrepen voegde ze aan dit artikel toe dat de regering in de eerste plaats moest streven naar ontwikkeling van de internationale rechtsorde (het huidige artikel 90).

Belang en visie

Het kabinet onderschrijft de stelling van de IOB dat de bevordering van de ontwikkeling van de internationale rechtsorde een in de Grondwet verankerde opdracht aan de regering is en in het belang is van Nederland zelf. Het is

het met de IOB eens dat de opdracht in de Grondwet een actieve Nederlandse inzet voor de internationale rechtsorde impliceert en dat Nederland daarin een voorbeeldfunctie heeft. Dat blijkt onder meer uit de rol van Nederland als gastland voor vele internationale organisaties en van Den Haag als stad van vrede en recht.

Tegelijk dient de bevordering van de ontwikkeling van de internationale rechtsorde een breder belang. Op beleidsterreinen waar traditionele landsgrenzen maar van betrekkelijke betekenis zijn, zoals bij afspraken over klimaat, cyber en bestrijding van terrorisme, zijn internationale afspraken noodzakelijk. Internationaal recht speelt een sleutelrol bij de bescherming en bevordering van vrede, veiligheid en rechtvaardigheid overal ter wereld.

IOB stelt dat het beleid een sterk institutionele invalshoek heeft en dat het ontbreekt aan een overkoepelende visie op de vraag hoe vorm te geven aan de bevordering van de ontwikkeling van de internationale rechtsorde.

Als een van de weinige landen heeft Nederland het streven naar bevordering van de ontwikkeling van internationale rechtsorde vastgelegd in de Grondwet. Dit past bij een lange traditie van ons land als rechtsstaat en handelsland.

De focus van Nederlandse inzet is te vatten in een viertal pijlers. Deze pijlers staan niet in een vacuüm en zijn deels overlappend. De inzet verloopt via bilaterale en multilaterale kanalen.

a. Het kabinet bevordert de ontwikkeling van de internationale rechtsorde door leemtes in de internationale rechtsorde op te vullen.

In dat kader is Nederland al geruime tijd actief in de aanpak van straffeloosheid wat uiteindelijk heeft geleid tot de oprichting van het Internationaal Strafhof (hierna: Strafhof) en vestiging van het Strafhof in Den Haag. Een ander voorbeeld zijn de inspanningen door Nederland voor de totstandkoming van aanvullende regelgeving voor internationale gebieden. Het Verdrag inzake Antarctica, het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (Zeerechtverdrag) en de vijf ruimteverdragen van de Verenigde Naties bieden een adequaat kader voor het stellen van (nadere) regels.

b. De ontwikkeling van de internationale rechtsorde wordt door het kabinet bevorderd door nieuwe ontwikkelingen te agenderen.

Zo is Nederland actief op het cyberdossier door onderwerpen op de agenda te krijgen. Op 16 en 17 april 2015 vond de Global Conference on Cyber Space (GCCS) plaats in Den Haag. Het onderwerp vrijheid en privacy is toen door Nederland toegevoegd aan de agenda van deze conferentie. Dit is in lijn met de Nederlandse visie dat allen gebaat zijn bij een internet dat vrij, open en veilig is. In Den Haag vinden ook de consultatiesessies over de «Tallinn Manual 2.0: The International Law Applicable to Cyber Operations» plaats, een gezamenlijk initiatief van BZ en het NAVO Cooperative Cyber Defence Centre of Excellence (CCD COE).

Een andere ontwikkeling is de Nederlandse inzet op het tegengaan van terrorisme en het voorkomen van gewelddadig extremisme. Nederland benadrukt daarbij het belang van de naleving van mensenrechten als onderdeel van internationaal recht.

c. Het kabinet zet zich in voor bevordering van de ontwikkeling van de internationale rechtsorde door zich consequent in te spannen voor de versterking van het multilaterale stelsel (VN, EU, RvEuropa, OVSE, etc).

Daarbij kan gedacht worden aan hervorming van de VN Veiligheidsraad of aan het versterken van structuren binnen het multilaterale stelsel zoals de Nederlandse inzet voor de bredere erkenning van de rechtsmacht van het Internationaal Gerechtshof (IGH) en de inzet voor toetreding tot het Strafhof door landen die nog geen partij zijn.

d. De ontwikkeling van de internationale rechtsorde wordt door het kabinet bevorderd door positionering van Nederland als gastland van internationale organisaties.

De positie van Nederland als gastland voor internationale hoven en tribunalen biedt een goed uitgangspunt voor de bevordering van de ontwikkeling van de internationale rechtsorde.

Het kabinet constateert dat door deze integrale aanpak de bevordering van de ontwikkeling van de internationale rechtsorde als een rode draad door het Nederlandse buitenlandbeleid loopt. Het betreft vaak langlopende trajecten die politiek niet altijd op de voorgrond staan, maar wel bijdragen aan de grondwettelijke opdracht. De concrete beleidsinzet is vooral op deelonderwerpen zichtbaar. Het kabinet zal de komende jaren in zowel in de MvT als in andere relevante beleidsdocumenten de overkoepelende inzet op de bevordering van de internationale rechtsorde en de relatie met bovengenoemde pijlers zichtbaarder maken.

De aandacht van Nederland voor vreedzame geschillenbeslechting

Brede inzet

Nederland blijft in diverse fora, vooral in VN-verband, de aandacht vestigen op het belang van vreedzame geschillenbeslechting. Dit betreft de brede inzet op bijvoorbeeld de preventie van conflicten, bemiddeling (mediation), arbitrage en juridische geschillenbeslechting.

In het geval van arbitrage en juridische geschillenbeslechting (arbitrage en rechtspraak) wijst Nederland op de rol die het IGH en Permanente Hof van Arbitrage (PHA) daarbij kunnen spelen. Het kabinet maakt zich sterk om meer landen te bewegen de verplichte rechtsmacht van het IGH te erkennen. In dat kader vestigt Nederland de aandacht op het belang van vreedzame geschillenbeslechting door bij te dragen aan de vertaling van het handboek over de aanvaarding van de verplichte rechtsmacht.

De IOB wijst terecht op het belang van inzet op de bilaterale contacten. Het kabinet zal daarmee op verschillende niveaus doorgaan.

Daarnaast wordt door Nederland gebruik gemaakt van inzet via de multilaterale kanalen. Door evenementen binnen de juiste fora en met de juiste timing te organiseren kan met relatief weinig middelen, op hoog niveau, aandacht worden gevraagd voor het belang van de acceptatie van de verplichte rechtsmacht van het Hof.

Een voorbeeld is het succesvolle evenement dat Nederland organiseerde in samenwerking met het IGH en marge van de 70ste AVVN in New York en met deelname van Zijne Majesteit de Koning. Tijdens het evenement kondigde de president van Benin aan dat zijn land de verplichte rechtsmacht zal accepteren.

Ook zal Nederland de viering van het 70-jarig bestaan van het in Den Haag gevestigde IGH aangrijpen om opnieuw op het hoogste niveau aandacht te vragen voor het belangrijke werk van het IGH en de uitbreiding van zijn rechtsmacht.

Mede naar aanleiding van de constateringen door de IOB, zal het kabinet de door Nederland gemaakte voorbehouden bij het IGH kritisch tegen het licht houden.

Gastlandschap

Ook de positie van Nederland en in het bijzonder Den Haag, als gastland voor internationale hoven en tribunalen, geeft Nederland een positieve uitstraling als pleitbezorger van het internationaal recht. Door deze positie heeft Nederland een goed uitgangspunt voor de bevordering van de ontwikkeling van de internationale rechtsorde. Het kabinet is daarom geen voorstander van het vervullen van een voortrekkersrol op één specifiek dossier.

Terecht wordt door de IOB geconcludeerd dat het gastlandschap, vooral dat van het Strafhof, ook problemen met zich brengt. Met de toename van het aantal hoven en tribunalen in Nederland zal het vaker voorkomen dat er spanningen zijn tussen enerzijds de Nederlandse rechtsorde en anderzijds de rechtsmacht van het betreffende hof of tribunaal.

Nederland kan zich hierbij voor nieuwe uitdagingen gesteld zien die vooraf niet werden voorzien, zoals de casus waar de IOB op wijst. Dit kan een nieuwe aanpak behoeven, welke vanuit de algemene Nederlandse inzet voor goed gastlandschap wordt vormgegeven.

In voorkomende casuïstiek zal Nederland zich ervoor blijven inzetten om in nauw overleg met het betrokken internationale hof of tribunaal hier nadere invulling aan te geven en zo nodig tot aanvullende afspraken te komen.

Inzet van Nederland ten aanzien van het tegengaan van straffeloosheid.

Joegoslavië-tribunaal

Het kabinet is het eens met de IOB dat Nederland zich krachtig en succesvol heeft ingezet om een betere samenwerking te bewerkstelligen tussen de staten uit het voormalige Joegoslavië en het Joegoslavië-tribunaal, en dat de beoogde doelen overwegend zijn bereikt. Naarmate de opheffing van het tribunaal dichterbij komt (voorzien in 2017) verschuift de inzet naar het borgen van de nalatenschap van het tribunaal in de vorm van onder andere kennis, jurisprudentie en archiefmateriaal. De resttaken van het Joegoslavië-tribunaal, evenals die van het Rwanda-tribunaal, zullen worden overgenomen door het in Den Haag gevestigde VN Restmechanisme voor Straftribunalen. Ook dit mechanisme kan op de steun van het kabinet rekenen, met als doel de onafhankelijkheid van het mechanisme te waarborgen en de doelmatigheid van de werkzaamheden te bevorderen.

Functioneren Strafhof

De IOB constateert terecht dat er nog een aantal uitdagingen zijn voor een optimaal functioneren van het Strafhof. Hier dient verdere vooruitgang te worden geboekt om de ambitieuze belofte die het Strafhof inhoudt als permanent hof voor het bestrijden van straffeloosheid voor de meest ernstige misdrijven waar ook ter wereld waar te maken. Juist gezien de permanente aard, de beoogde wereldwijde reikwijdte en het potentiële afschrikwekkende effect van het Strafhof, besteedt het kabinet relatief veel aandacht aan het Strafhof in vergelijking met de andere hoven en tribunalen.

Op dit moment zijn de aanklachten van het Strafhof op dit moment voornamelijk gericht tegen verdachten uit Afrikaanse landen. Dit heeft ertoe geleid dat diverse landen het Strafhof bekritiseren. Het kabinet zet zich in voor nuancering van deze beeldvorming, onder meer door te wijzen op de vrijwillige doorverwijzing van situaties door een aantal Afrikaanse verdragspartijen en door het toelichten van de gevolgen van de beperkingen in rechtsmacht waardoor het Strafhof geen onderzoek kan instellen naar situaties zoals in Syrië. Daarnaast wordt gewezen op de voorbereidende onderzoeken in andere delen van de wereld en het recent geopende strafrechtelijk onderzoek naar vermeende internationale misdrijven in Georgië. Het kabinet ondersteunt verschillende organisaties en activiteiten gericht op informatievoorziening en nuancering van negatieve beeldvorming.

Zoals door IOB is opgemerkt, is er sprake van stagnatie in toetreding van staten tot het Statuut van Rome en het uitblijven van toetreding door een aantal belangrijke staten. Het kabinet merkt op dat de Nederlandse invloed op dit terrein beperkt is, maar zet zich in de EU bilateraal, multilateraal en via ondersteuning van het maatschappelijk middenveld, in voor het creëren van politieke wil in de betreffende landen om toe te treden tot het Statuut van Rome. Het is naar verwachting een proces van lange adem. Het kabinet is ervan overtuigd dat verdere versterking van het functioneren van het Strafhof hier positief aan kan bijdragen.

Financiële steun aan niet-gouvernementele organisaties en het slachtofferfonds van het Strafhof

Het maatschappelijk middenveld speelt een belangrijke rol bij het ter beschikking stellen van kennis en expertise aan landen ten behoeve van het versterken van nationale capaciteit, bijvoorbeeld voor het onderzoeken en vervolgen van internationale misdrijven. Daarnaast dragen NGO’s bij aan het informeren en beïnvloeden van beeldvorming, bijvoorbeeld ten aanzien van het Strafhof.

Het kabinet heeft gedurende de laatste jaren structureel bijgedragen aan de vier door de IOB bij de evaluatie betrokken NGO’s4.

De financiële steun die het kabinet geeft op het terrein van de internationale rechtsorde strekt zich uit tot diverse andere organisaties. Zowel centraal gefinancierd als door de individuele ambassades worden, vaak kleinschaliger, activiteiten van NGO’s ondersteund. Het betreft onder meer activiteiten ten behoeve van communicatie over het werk van de hoven en tribunalen richting belanghebbende (slachtoffer) gemeenschappen, publieke evenementen om draagvlak voor het werk van de hoven en tribunalen te vergroten, activiteiten gericht op bewijsverzameling en documentatie, en projecten gericht op versterking van nationale expertise en capaciteit op het terrein van onderzoek en vervolging.

Vooral dit laatste terrein, niet direct gelinkt aan het Strafhof of de andere hoven of tribunalen, is vanuit het oogpunt van het complementariteitsbeginsel essentieel.

Nederlands initiatief voor een multilateraal verdrag tot wederzijdse rechtshulp

De IOB wijst op het belang dat Nederland hecht aan de vervolging van verdachten van internationale misdrijven. Volgens het complementariteitsbeginsel, een kernprincipe van het Statuut van Rome, ligt de primaire verantwoordelijkheid hiervoor bij verdragspartijen. Landen kunnen deze verantwoordelijkheid alleen nemen als er een voldoende internationaal juridisch kader bestaat voor wederzijdse rechtshulp en uitlevering. In de praktijk wordt de uitvoering van rechtshulpverzoeken regelmatig vertraagd of gehinderd door het gebrek aan adequate juridische basis.

Om het huidig juridisch kader van interstatelijke samenwerking op dit gebied te verbeteren ijvert Nederland samen met Argentinië, België en Slovenië voor de totstandkoming van een multilateraal verdrag tot wederzijdse rechtshulp en uitlevering op het gebied van de nationale vervolging van internationale misdrijven. De IOB stelt dat de voortgang traag is. Het betreft een technisch onderwerp dat in diverse landen politiek beladen is. De totstandbrenging van een dergelijk verdrag is daarom doorgaans een proces van de lange adem.

Inmiddels heeft de internationale lobby van betrokken landen er toe geleid dat nu bijna vijftig landen het initiatief steunen, en de steun groeit nog altijd. Het kabinet is van mening dat de lobby voor het initiatief op schema ligt. Ter vergelijking: de onderhandelingen over het Verdrag tegen clustermunitie werden geopend met 46 deelnemende landen van alle regio’s van de wereld («Oslo Declaration»). Om momentum te creëren en om duidelijkheid te verschaffen richting landen die het initiatief steunen, is het belangrijk om binnen afzienbare tijd te beslissen wanneer en in welke vorm onderhandelingen over het verdrag worden geopend. Argentinië, België, Slovenië en Nederland zijn voornemens de beslissing hierover na consultatie met steunende landen in 2017 te nemen. Met oog ook op een betere geografische spreiding is het belangrijk dat de groep steunende landen voor die tijd verder groeit. Daarom wordt de internationale lobby in 2016 voortgezet, met een nadruk op de Afrikaanse en Aziatische continenten.

Het hervormingsproces van de VN en de Nederlandse inzet

Effectiever en efficiënter

Hoewel in de afgelopen periode geen structurele hervormingen van de VN Veiligheidsraad hebben plaatsgevonden, is mede dankzij inzet van Nederland en andere landen in deze periode een aantal resultaten geboekt v.w.b. de hervorming van de werkmethodes. De Nederlandse inzet binnen dit proces is erop gericht om de Veiligheidsraad effectiever en efficiënter te maken en tegelijkertijd de legitimiteit van de Raad te vergroten. Gezien de belangentegenstellingen tussen diverse groepen landen zal het proces van structurele Veiligheidsraadhervorming er een van de lange adem zijn.

Sinds 2009 is de Intergovernmental Negotiations on Security Council Reform (IGN) het belangrijkste platform voor de onderhandelingen over de hervormingen. De voorzitters van IGN konden de afgelopen jaren rekenen op ondersteuning van Nederland. Nederland heeft zich de afgelopen jaren in de IGN uitgesproken voor uitbreiding van het aantal permanente en non-permanente zetels, vooral ten behoeve van betere regionale vertegenwoordiging.

De Nederlandse inzet is er daarbij op gericht om bij de onderhandelingen de rol van bruggenbouwer op zich te nemen.

Naast de onderhandelingen over hervormingen binnen de IGN is er een aantal initiatieven gericht op de beperking van het veto. Nederland steunt deze initiatieven. Daarnaast zet Nederland zich in voor het verbeteren van de samenwerking tussen de Veiligheidsraad en organen van andere internationale organisaties, waaronder het Strafhof.

Het kabinet onderschrijft de IOB-conclusie dat het beleid gericht op hervorming van de Veiligheidsraad voortgezet dient te worden. Nederland zal daarbij doorgaan met zijn constructieve houding binnen de IGN en daarbuiten. Er is er sprake van een bepaald momentum voor initiatieven gericht op de beperking van het veto, daar kan op worden voorgebouwd. Ook is er dit jaar een nieuwe voorzitter van de IGN aangetreden, de Permanente Vertegenwoordiger van Luxemburg bij de VN, Sylvie Lucas. Nederland zal haar volledig steunen. Het zal een grote uitdaging blijven om dit dossier vooruit te helpen. Samenwerking met EU-lidstaten en andere landen zal hierbij cruciaal zijn.

Nederlandse inzet inzake internationaal gebied

Actieve deelname

Het kabinet onderschrijft de conclusie dat Nederland een groot belang heeft bij de bescherming en het verantwoord gebruik van de internationale gebieden waaraan in de beleidsdoorlichting aandacht wordt besteed (Antarctica, oceanen en kosmische ruimte). Volgens het kabinet kunnen deze gebieden niet worden onderworpen aan de territoriale rechtsmacht van staten. De toegang tot deze gebieden en het duurzaam gebruik daarvan is daarom een verantwoordelijkheid van de internationale gemeenschap als geheel. Als lid van de internationale gemeenschap neemt Nederland deze verantwoordelijkheid door actieve deelname aan internationaal overleg in, onder meer, de Antarctic Treaty Consultative Meeting, de United Nations Committee on the Peaceful Uses of Outer Space en de International Seabed Authority (ISBA).

De actieve inzet van Nederland berust op een lange traditie. Sinds de zeventiende eeuw zet Nederland zich in voor de vrije toegang tot en het gebruik van internationale gebieden, zoals duidelijk is verwoord in Mare Liberum van Hugo de Groot. Hoewel Nederland in de loop van de tijd een groei heeft aanvaard van de functionele rechtsmacht van kuststaten over aangrenzende zeegebieden voor specifieke doelen, zoals de instandhouding van levende natuurlijke hulpbronnen en de bescherming van het milieu, komt Nederland op voor de rechten van vlaggenstaten, in het bijzonder het recht op navigatie.

Ook de economische belangen van Nederland worden gediend met de vrije toegang tot en het gebruik van internationale gebieden. Deze vrije toegang is echter niet onbeperkt door de groei en samenloop van activiteiten, milieubelasting en uitputting van de natuurlijke hulpbronnen.

Om het duurzaam gebruik van deze gebieden te waarborgen, is het kabinet van oordeel dat internationaal beheer noodzakelijk is. Daarbij moet rekening worden gehouden met de belangen van andere staten en toekomstige generaties, met inbegrip van een eerlijke en billijke verdeling van opbrengsten van het gebruik van de natuurlijke hulpbronnen.

Het Verdrag inzake Antarctica, het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (Zeerechtverdrag) en de vijf ruimteverdragen van de Verenigde Naties voorzien in dat internationaal beheer en bieden een adequaat kader voor het stellen van (nadere) regels. De komende tijd zet het kabinet zich in het bijzonder in voor de totstandkoming van een uitvoerende overeenkomst bij het Zeerechtverdrag over de bescherming en het duurzaam gebruik van de mariene biologische diversiteit; de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties heeft het mandaat voor de onderhandelingen over een dergelijke overeenkomst in 2015 aanvaard5.

Voor een goed internationaal beheer van de internationale gebieden zal Nederland zich actief blijven inzetten in de bestaande internationale fora. Om de vooraanstaande positie in deze fora te handhaven is het van belang dat Nederland en Nederlanders gebruik blijven maken van internationale gebieden.

Het kabinet zal dat gebruik blijven bevorderen en faciliteren met behulp van de ter beschikking staande middelen, zoals de financiering van wetenschappelijk onderzoek (Nederlands Polair Programma) en de ontwikkeling van wetgeving (Wet bescherming Antarctica; Wet ruimtevaartactiviteiten). In de komende tijd zal het kabinet wetgeving voorbereiden om ondernemingen in staat te stellen met steun van Nederland werkplannen in te dienen bij de ISBA voor het verrichten van diepzeemijnbouw.

Het kabinet zal verder het beleid van Nederland met betrekking tot de bescherming en het duurzaam gebruik van internationale gebieden regelmatig (blijven) vastleggen in notities. Voor de poolgebieden zal een nieuw beleidskader binnenkort worden vastgesteld (als opvolger van het Beleidskader Nederland en de poolgebieden 2011–2015). Verder is het kabinet voornemens om, op basis van de reactie van het kabinet op de consultatie van de Europese Commissie met betrekking tot het beheer van oceanen, een notitie over het oceanenbeleid op te stellen.

De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

De dekking van door de beleidsvoorlichting geëvalueerde onderwerpen betreft 1,4% van alle uitgaven.

(Bron: Beleidsdoorlichting IOB, par. 1.4 en par. 3.2)

X Noot
3

Bron: denederlandsegrondwet.nl, «Grondwet en internationale rechtsorde» sub 2; ibidem: Europa Nu: Grondwet en internationale rechtsorde par. 2 «Discussiepunten in 1953».

X Noot
4

International Peace Institute (IPI); Parliamentarians for Global Action (PGA); Coalition for the International Criminal Court (CICC) en Justice Rapid Response (JRR). Het IPI wordt door Nederland vanaf 2012 structureel ondersteund.

X Noot
5

(A/Res/69/292).

Naar boven