31 268
Jaarnota Integratiebeleid 2007–2011

nr. 10
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR WONEN, WIJKEN EN INTEGRATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 november 2008

Hierbij bied ik u het Jaarrapport Integratie 2008 aan1. Het jaarrapport is in mijn opdracht opgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek. Het rapport geeft een overzicht van de stand en de ontwikkeling van de integratie van niet-westerse migranten in de Nederlandse samenleving op basis van de meest actuele gegevens.

In deze aanbiedingsbrief geef ik aan wat naar mijn oordeel de belangrijkste bevindingen zijn van het Jaarrapport 2008.

Het Jaarrapport Integratie 2008 laat zien dat er op belangrijke terreinen van de integratie vooruitgang is. Zo is de werkloosheid onder niet-westerse migranten de afgelopen twee jaar scherp gedaald: van 16 procent in 2005 naar 10 procent in 2007. Onder jongeren is de daling van de werkloosheid zo mogelijk nog sprekender: van 27 procent naar 15 procent. De daling van de werkloosheid onder migranten is groter geweest dan onder de autochtone bevolking en daardoor is het verschil tussen migranten en autochtonen kleiner geworden.

Minstens zo belangrijk is dat de verbetering van de schoolprestaties en schoolloopbanen van niet-westerse leerlingen verder doorzet. Het verschil in prestaties aan het einde van het basisonderwijs wordt kleiner en meer niet-westerse leerlingen dringen door tot de hoogste niveaus van ons onderwijs. Vooral dit laatste is verheugend omdat deze hoogopgeleide niet-westerse jongeren kunnen bijdragen aan een verbetering van de beeldvorming over migranten in ons land.

Verheugend is ook dat de huwelijksmigratie verder is afgenomen. Dat betekent overigens niet dat Turkse en Marokkaanse Nederlanders meer gaan trouwen met een autochtone partner. Het aantal van dit type huwelijken blijft steken op niet veel meer dan 10 procent.

Vooruitgang in het onderwijs en op de arbeidsmarkt zijn cruciaal voor integratie. Maar ondanks de vooruitgang die er onmiskenbaar is, maakt het jaarrapport duidelijk dat er op belangrijke aspecten van het maatschappelijk leven nog hardnekkige integratieproblemen zijn.

• Minder dan 40 procent van de niet-westerse migranten (15–65 jaar) is economisch zelfstandig (inkomen uit arbeid op tenminste 70% van het minimum loon) tegen bijna 60 procent van de autochtone bevolking.

• De netto arbeidsparticipatie van niet-westerse migranten blijft ver achter bij de arbeidsparticipatie van de autochtone bevolking: 53 procent tegen 68 procent.

• Van de niet-westerse jonge mannen heeft ruim 20 procent geen startkwalificatie. Bij hun autochtone leeftijdgenoten is dit 15 procent.

• Het aantal wijken met meer dan 25 procent niet-westerse bewoners is tussen 2000 en 2006 toegenomen van 137 tot 213.

• Niet-westerse jongens en jonge mannen zijn sterk oververtegenwoordigd onder de verdachten van een misdrijf. Met 150 misdrijven op 1000 personen is het aandeel misdrijven onder de niet-westerse mannen ruim drie keer zo hoog als onder autochtone mannen. Onder de niet-westerse groepen onderscheiden de Marokkaans- en Antilliaans-Nederlandse mannen zich vervolgens nog weer in negatieve zin met bij 250 misdrijven op 1000 personen.

Een belangrijke nieuwe ontwikkeling is de toename van het aantal werknemers uit de nieuwe EU-lidstaten. Begin 2008 bedroeg hun aantal ongeveer 70 duizend. Dat is bijna drie keer zoveel als een jaar eerder.

Het jaarrapport bevat veel meer gegevens die relevant zijn voor het integratiebeleid en voor het politieke debat daarover. Daarom acht ik het van belang dat de Kamer nog vóór de behandeling van het onderdeel integratiebeleid van de begroting kennis kan nemen van de inhoud ervan.

Het jaarrapport van het CBS bestaat voor het grootste deel uit gegevens die lopen tot en met 2007. Als uitvloeisel daarvan geeft het rapport nog geen zicht op de gevolgen van het beleid dat door het kabinet en door mij is ingezet. Aan het SCP heb ik opdracht gegeven om in het Jaarrapport 2009 de positie van de niet-westerse migranten eind 2008 te vergelijken met hun positie eind 2006. Ik heb het voornemen dit rapport in november 2009 aan u toe te zenden.

De minister voor Wonen, Wijken en Integratie,

C. P. Vogelaar


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven