31 265 Adoptie

Nr. 63 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 januari 2018

De afgelopen maanden is door diverse media aandacht besteed aan de problemen die geadopteerden kunnen of hebben ervaren in de zoektocht naar hun afstammingsinformatie en de wijze waarop hun adoptieprocedure heeft plaatsgevonden. De Centrale autoriteit internationale kinderaangelegenheden (Ca), waar ik verantwoordelijk voor ben, evenals andere partners in het adoptieveld worden hierover veelvuldig benaderd. Met deze brief informeer ik uw Kamer nader, in overeenstemming met de toezegging van de toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie in antwoord op de Kamervragen van de leden Koopmans (VVD) en Bergkamp (D66).1 Ik beantwoord hiermee tevens het verzoek van uw vaste commissie voor Justitie en Veiligheid d.d. 5 oktober 2017 om te reageren op de brief d.d. 13 september 2017 die door Defence for Children/Ecpat, Shapla community en United Adoptees International aan uw Kamer is gestuurd.

Laat ik voorop stellen dat ik het belangrijk vind dat mensen hun afstammingsinformatie kunnen achterhalen. Het is evenzeer van belang dat ouders geheel vrijwillig en goed geïnformeerd afstand doen van hun kind.

Het is dan ook uitermate betreurenswaardig dat dit in bepaalde adoptieprocedures die in het verleden hebben plaatsgevonden kennelijk niet zo heeft plaatsgevonden. Ik realiseer mij dat dit voor betrokkenen emotioneel zwaar moet zijn.

In deze brief zal ik, zoals toegezegd in de beantwoording van de Kamervragen, ingaan op de betrokkenheid van de overheid bij interlandelijke adoptie de afgelopen decennia. Vervolgens ga ik in op de wijze waarop ik deze geadopteerden tegemoet wil komen. Voorts informeer ik u over het werkbezoek dat onlangs aan China is gebracht.

Adoptieprocedure door de jaren heen

Als startjaar is 1956 genomen, aangezien in dat jaar adoptie voor het eerst wettelijk mogelijk werd. Het gaat in die beginperiode vooral om binnenlandse adoptie. Het aantal interlandelijke adopties was beperkt en er vond vrijwel geen georganiseerde bemiddeling plaats. Wel werd gecontroleerd of werd voldaan aan de vereisten voor toelating tot Nederland en werden interlandelijke adoptieprocedures door de Nederlandse rechtbank bekrachtigd.

Vanaf eind jaren zestig nam het aantal adopties toe. Daarom werd de noodzaak gevoeld regelgeving op te stellen en meer controle uit te oefenen. Adoptieouders dienden een verzoek om een beginseltoestemming aan te vragen bij het Ministerie van Justitie. De Raad voor de Kinderbescherming voerde voorafgaand aan de plaatsing een geschiktheidsonderzoek uit en na binnenkomst met de minderjarige meldden de adoptieouders zich bij de plaatselijke politie. De Vreemdelingenpolitie had vervolgens als taak te controleren of aan de vereisten voor toelating was voldaan, waaronder het controleren of er op ter plaatse geldige en naar Nederlandse normen acceptabele wijze afstand was gedaan en of de autoriteiten van het land van herkomst instemden met de adoptie. De adoptieouders dienden een verzoek tot adoptie in bij de Nederlandse rechter die adoptie naar Nederlands recht uitsprak als aan een aantal voorwaarden werd voldaan.

In 1989 trad de eerste wetgeving op het gebied van interlandelijke adoptie in werking. Hiermee werd het vergunningenstelsel ingericht, waarmee de overheid aan de particuliere bemiddelende organisaties een vergunning verleende. In deze periode dienden aspirant-adoptiefouders ook verplichte voorlichting te volgen. In 1998 trad Nederland toe tot het Haags Adoptieverdrag en werd de Centrale autoriteit opgericht. De Ca had onder andere de taak om toestemming te geven voor de opneming van een specifiek kind voor die adopties die plaatsvinden tussen staten die beide zijn aangesloten bij dat verdrag. Sinds 2014 geeft de Ca toestemming voor ieder kind dat interlandelijk wordt geadopteerd, wat inhoudt dat de Ca ook toestemming geeft voor adopties die plaatsvinden uit landen die niet zijn aangesloten bij het Haags adoptieverdrag. De Ca hanteert hierbij dezelfde maatstaven als ten aanzien van landen die zijn aangesloten bij het verdrag.

Samenvattend kan worden gesteld dat interlandelijke adoptie vanuit particulier initiatief is ontstaan en de wet- en regelgeving in reactie daarop, en op het toenemend aantal adopties, steeds verder is aangescherpt. De bemoeienis van de overheid in de controle op de adoptieprocedures is met de jaren steeds groter geworden. De primaire verantwoordelijkheid voor een zorgvuldige afstandsprocedure en dossiervorming daaromtrent lag en ligt echter bij de zendende landen.

Tegemoetkoming geadopteerden

Mede naar aanleiding van de brief die door Defence for Children, Shapla community en United Adoptees International op 13 september jl. naar uw Kamer is gestuurd, is onlangs gesproken met verschillende belangengroeperingen voor geadopteerden over hun wensen en behoeften met betrekking tot hun afstammingsinformatie. Uit deze gesprekken komt naar voren dat er verschillend wordt aangekeken tegen de behoefte aan afstammingsinformatie en de mate waarin de overheid geadopteerden tegemoet zou moeten komen. Er is wel een gemeenschappelijke wens om de toegang tot de in Nederland beschikbare adoptiedossiers gratis te maken.

Ik hecht eraan aan deze breed gedragen wens tegemoet te komen en daarom zal ik er op korte termijn voor zorgdragen dat de dossierinzage van de dossiers die onder het beheer van de rijksoverheid vallen kosteloos kan plaatsvinden. Het betreft hier dossiers die reeds door de rijksoverheid worden opgeslagen en beheerd en waarin FIOM begeleiding biedt bij de inzage.

Daarnaast zal ik in gesprek gaan met de vergunninghouders om te bezien op welke wijze zij de geadopteerden hierin tegemoet kunnen komen. De vergunninghouders zijn immers verantwoordelijk voor de dossiers van adopties die via hun organisatie plaatsvinden en zijn er wettelijk aan gehouden inzage in het dossier te bieden.

Ook ben ik voornemens om FIOM een subsidie te geven voor het geven van voorlichting aan en het beantwoorden van vragen van geadopteerden en hun adoptieouders (helpdesk functie). Ik hoop hiermee de geadopteerden en de adoptieouders een handreiking te kunnen bieden in de beantwoording van de vragen die bij hen leven bij het onderzoeken van hun afstamming en adoptieprocedure.

Het is van belang te beseffen dat de adopties in een andere tijdgeest plaatsvonden en de dossiervorming destijds minder zorgvuldig plaatsvond dan nu het geval is. Met inzage in de adoptiedossiers van destijds zal daarom in veel gevallen niet de gewenste informatie achterhaald kunnen worden. FIOM zal daarom in het pakket aan voorlichting dat zij zullen aanbieden onder meer aandacht besteden aan de voor- en nadelen van het gebruik maken van internationale DNA-databanken.

China

Zoals in de brief van 31 januari 2017 door mijn voorganger is aangekondigd (Kamerstuk 31 265, nr. 62), heeft een ambtelijke delegatie in de week van 20 november jl. een werkbezoek gebracht aan China. Gedurende het werkbezoek is gesproken met diverse partijen, waaronder UNICEF, het China Center for Children’s Welfare and Adoption (CCCWA), de Centrale autoriteit van China en de Directie Sociale Zaken van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Doel van het bezoek was een beeld te krijgen van het kinderbeschermingsstelsel in China en van de toepassing van het subsidiariteitsbeginsel, met andere woorden wat de stappen zijn die worden gezet om kinderen in eigen land in gezinssituaties te plaatsen voordat interlandelijke adoptie wordt overwogen.

De delegatie heeft een goed beeld gekregen van het kinderbeschermingsstelsel in China, voor wat betreft adoptie. Gebleken is dat nationale adoptie sterk toeneemt en er zelfs wachtlijsten bestaan. De meeste kinderen, waaronder kinderen met een lichte vorm van zogenoemde special needs, vinden zo in toenemende mate in eigen land een gezin. Wanneer voor kinderen met een zwaardere vorm van special needs geen gezin kan worden gevonden, blijft interlandelijke adoptie vooralsnog een wenselijke optie. Uiteraard blijft de Ca de voorgestelde adopties uit China nauwlettend controleren en zal, wanneer daartoe aanleiding is, opnieuw het gesprek met de Chinese autoriteiten worden aangegaan.

Tot slot

In de eerder genoemde brief van 13 september jl. worden diverse vragen gesteld over de handelwijze in het verleden door de rijksoverheid en de vergunning-houder(s). Voorts wordt gevraagd welke dossiers nog te achterhalen zijn bij de vergunninghouder(s) en in Bangladesh. In algemene zin kan ik hierop antwoorden dat er voor wat betreft de mogelijke informatie die bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid is te achterhalen een verzoek is ingediend in het kader van de Wet openbaarheid bestuur, waar momenteel zorgvuldig naar wordt gekeken.

Daarnaast informeer ik u hierbij dat met ingang van 1 januari 2018 de verantwoordelijkheid voor de verstrekking van subsidie aan de Stichting Adoptievoorzieningen voor adoptienazorg, en daarmee ook de verantwoordelijkheid voor de besteding van de subsidiegelden bij JenV is belegd.

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker


X Noot
1

Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nrs. 174 en 175.

Naar boven