31 265 Adoptie

Nr. 44 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE, F. TEEVEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 oktober 2012

Tijdens het algemeen overleg op 19 april jl. (Kamerstuk 31 265, nr. 42) heb ik met uw Kamer van gedachten gewisseld over een aantal onderwerpen aangaande interlandelijke adoptie. Tijdens dit overleg heb ik toegezegd u op de volgende punten nader te informeren. Het betreft:

  • Adopties uit Oeganda

  • Adoptie uit Zuid-Afrika;

  • De stand van zaken met betrekking tot adopties uit Haïti;

  • Berichtgeving over een onderzoek in Colombia naar mogelijke misstanden bij interlandelijke adoptie;

  • De uitkomst van het onderzoek in India naar mogelijke misstanden bij adopties;

  • De uitkomsten van een onderzoek naar illegale adopties uit China;

  • Adoptie uit Curaçao, St. Maarten en Aruba.

  • Informatie over de redenen waarom aspirant-adoptiefouders afzien van de opneming van een kind;

  • De wenselijkheid om in schrijnende gevallen ook na 2012 een tegemoetkoming in de adoptiekosten te kunnen verlenen;

  • Nazorg bij adoptie;

Met deze brief voldoe ik aan deze toezegging.

Adopties uit Oeganda

Op 11 juni jl. heb ik naar aanleiding van de conclusies van een bezoek van een ambtelijke delegatie aan Oeganda besloten om interlandelijke adopties uit Oeganda op te schorten. In mijn brief van dezelfde datum (Kamerstukken II, 2011/12, 31 265, nr. 43) heb ik u daarover geïnformeerd.

Voor reeds opgestarte adoptieprocedures, waarbij 22 Oegandese kinderen betrokken zijn voor in totaal 13 Nederlandse ouderparen, heb ik vervolgens nader casusonderzoek laten verrichten in Oeganda. Een delegatie van het Ministerie van Veiligheid en Justitie heeft gesprekken gevoerd met de biologische ouders, en zo nodig andere familieleden van de beoogde adoptiekinderen. Daarnaast is DNA afgenomen teneinde de ouder-kind relatie vast te stellen. Ook heeft de delegatie gesproken met de Oegandese Deputy Minister of Justice and Constitutional Affairs en met de Commissioner of Youth and Children Affairs van het Ministry of Gender Labour and Social Development. Het nader onderzoek heeft van 24 juni tot en met 1 juli jl. plaatsgevonden.

Uit het onderzoek is in zijn algemeenheid naar voren gekomen, dat in veel gevallen de biologische ouders en andere familieleden onvoldoende op de hoogte waren van de consequenties van interlandelijke adoptie. Tevens is gebleken dat er met deze ouders niet of nauwelijks gesproken is over alternatieven voor het doen van afstand. Daarnaast is naar voren gekomen dat verschillende zaken door het kindertehuis anders zijn voorgesteld dan daadwerkelijk aan de orde is. Hierbij valt o.a. te denken aan de geestestoestand van de biologische ouders en de wijze waarop de biologische ouders voorgelicht en begeleid worden.

De biologische ouders zijn door de delegatie tijdens met hen gehouden interviews alsnog geïnformeerd over de consequenties van adoptie. De interviews met de biologische ouders in combinatie met de DNA onderzoeken die zijn afgenomen hebben vervolgens tot de volgende uitkomsten geleid:

  • Voor 14 kinderen kunnen de adoptieprocedures voortgezet worden. Dat betekent dat de rechtbankzittingen in Oeganda gepland kunnen worden met als doel deze kinderen te laten adopteren door de beschikbare aspirant-adoptiefouders.

  • Voor vier kinderen is na de interviews en het DNA onderzoek een revocatieperiode ingelast omdat bleek dat de ouders meer tijd nodig hadden om na te denken over de consequenties van adoptie en de mogelijkheden voor ondersteuning in het land zelf. In deze revocatieperiode hebben de biologische ouders counseling ontvangen en zijn alternatieve mogelijkheden voor ondersteuning in het land zelf besproken. Op basis hiervan hebben de biologische ouders alsnog ingestemd met de adoptie van hun kind(eren) en kunnen de adoptieprocedures worden voortgezet.

  • Twee kinderen zijn net vóór het bezoek van de delegatie teruggetrokken omdat de biologische ouders niet op de hoogte waren van de consequenties van adoptie en/of niet getekend hadden voor de afstand van hun kind.

  • Voor een kind is de procedure stopgezet. De biologische vader heeft aangegeven dat hij niet de intentie had definitief afstand te doen van zijn kind.

  • Voor een kind wordt de procedure vooralsnog aangehouden in afwachting van een nader besluit door de biologische vader.

De betrokken aspirant-adoptiefouders en de organisatie die bemiddelt bij de opneming ter adoptie van kinderen uit Oeganda, de Stichting Kind en Toekomst, zijn inmiddels op de hoogte gesteld van de uitkomst van het onderzoek en de besluiten die ik aan de hand hiervan heb genomen. Ook die aspirant-adoptiefouders waarvan de adoptie eerst was aangehouden zijn uiteindelijk persoonlijk geïnformeerd over mijn besluit dat deze adopties alsnog doorgang kunnen vinden.

Ik realiseer mij dat er aspirant-adoptiefouders zijn die geraakt worden door mijn besluit om adopties uit Oeganda op te schorten en dat dit besluit enorm veel impact heeft op hun persoonlijke leven. Ik wil echter benadrukken dat ik mijn besluit uit volle overtuiging heb genomen, ingegeven door het belang van het kind en het belang van zorgvuldige adoptieprocedures.

Ik heb mij beraden of er nog onderzoek moest worden verricht naar adoptiezaken die in het verleden hebben plaatsgevonden vanuit Oeganda, maar heb besloten daar van af te zien. De kinderen zijn inmiddels geruime tijd in hun Nederlandse adoptiegezin, waarbij sprake is van family-life en in veel zaken zal de adoptie naar Nederlands recht reeds zijn uitgesproken. Ik acht het niet in het belang van de reeds geplaatste kinderen en adoptiefouders om hier nader onderzoek naar te verrichten. Wel vraag ik de Stichting Kind en Toekomst om in overleg met het kindertehuis de biologische ouders zorgvuldig te informeren over het welbevinden van de door hen afgestane kinderen.

Het onderzoek naar de 22 kinderen en de algemene bevindingen die de ambtelijke delegatie in juni heeft opgedaan, bevestigen het beeld van de ambtelijke delegatie die in maart 2012 een bezoek bracht aan Oeganda. De opschorting die ik in mijn brief van 11 juni jl. heb afgekondigd, blijft dan ook gehandhaafd. Dit laat onverlet dat ik de ontwikkelingen over adopties uit Oeganda nauwlettend blijf volgen.

Adoptie uit Zuid-Afrika

Sinds het algemeen overleg met uw Kamer op 19 april jl. heeft mijn ministerie uitvoering gegeven aan de wens van uw Kamer om de mogelijkheden te onderzoeken voor een tweede vergunninghouder om te bemiddelen bij adopties uit Zuid-Afrika.

In vervolg op mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Koser Kaya1 wil ik uw Kamer mededelen dat door de Centrale autoriteit van Zuid-Afrika meerdere malen is aangegeven dat er momenteel geen ruimte is om een tweede vergunninghouder uit Nederland toe te laten in Zuid-Afrika. Deze beslissing van de Zuid-Afrikaanse Centrale autoriteit respecteer ik.

Daarnaast wil ik, zoals aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen, benadrukken dat Vereniging Wereldkinderen in haar samenwerking met ABBA Adoptions aspirant-adoptiefparen van gelijk geslacht en niet-christelijke aspirant-adoptiefouders actief zal bemiddelen voor adopties uit Zuid-Afrika. Ik blijf deze ontwikkelingen volgen.

De stand van zaken met betrekking tot adopties uit Haïti

De ontwikkelingen op het gebied van interlandelijke adoptie in Haïti zijn positief. Zoals ik in het overleg met de Tweede Kamer op 19 april jl. al heb aangegeven is de kinderbeschermingsautoriteit in Haïti (IBESR) bezig om haar procedures aan te scherpen en te verbeteren. Recent ontving ik van het Permanent Bureau van de Haagse Conferentie schriftelijke informatie over de wijze waarop de IBESR haar werkzaamheden wil gaan uitvoeren. Uit de ontvangen informatie blijkt dat de IBESR vorm aan het geven is aan haar ambitie om de procedures beter te regisseren. Op deze wijze gaat Haïti meer conform de richtlijnen van het Haags Adoptieverdrag werken.

In het kader van een pilot is de Nederlandse Adoptie Stichting in nauwe samenwerking met mijn ministerie de eerste adopties opgestart, waarbij er thans een drietal voorstellen voor plaatsing bij aspirant-adoptiefouders gedaan, die behoren tot de 25 proefdossiers, zoals bij uw Kamer bekend is. Deze voorstellen zijn aanzienlijk in kwaliteit verbeterd in vergelijking met de voorstellen zoals die gedaan zijn vóór de aardbeving in 2010. Ik heb dan ook een positief besluit genomen op de voorgestelde matchingen. Ik wil echter benadrukken dat het hier nog niet gaat om de volledige adoptieprocedure, maar slechts een klein gedeelte daarvan. Ik acht het eveneens van belang dat de werkwijze die de IBESR erop na wenst te houden in de door mij te beoordelen matchingsdossiers tot uiting komt. Ik houd het vervolg van deze procedures uiteraard nauwlettend in de gaten en neem deze positieve aspecten mee in het kader van de evaluatie van de proefprocedures. Vanwege het feit dat er vooralsnog geen zicht is op de doorloop van de procedures kan ook nog geen indicatie worden gegeven over het moment van evaluatie.

Het Permanent Bureau van de Haagse Conferentie heeft inmiddels, met instemming van de Montreal Group, het «Plan of Action» vastgesteld en zal na de aanstelling van een consultant die werkzaam zal zijn in Haïti, het «Plan of Action» gaan implementeren. Het voornaamste doel van het «Plan of Action» is de implementatie van het Haags Adoptieverdrag in Haïti. Tevens zal de IBESR begeleid worden in de nieuwe manier van werken zoals zij die momenteel voorstaat.

Mochten de ontwikkelingen daartoe aanleiding geven, dan zal ik uw Kamer daarover informeren.

Berichtgeving over een onderzoek in Colombia naar mogelijke misstanden bij interlandelijke adoptie

In De Telegraaf van 19 april jl. heeft een bericht gestaan over misstanden in Colombia. Aanleiding was een uitzending van het programma Septimo Día op de televisie in Colombia, waarin werd gesteld dat kinderen van hun ouders zouden zijn geroofd en vervolgens voor adoptie naar het buitenland zouden zijn gegaan. In De Telegraaf werd melding gemaakt van 15 gevallen in Nederland waarbij sprake zou zijn van roof. Enkele van die kinderen zouden door Nederlandse ouders zijn geadopteerd.

De Centrale autoriteit van Colombia, het ICBF, heeft na de uitzending de programmamakers aangeklaagd voor onjuiste berichtgeving en het overtreden van de Wet ter bescherming van de jeugd. In een procedure voor het Constitutionele Hof is het ICBF in het gelijk gesteld en zijn de programmamakers veroordeeld tot rectificatie, omdat geen aantoonbaar bewijs is geleverd dat er iets mis is geweest. Voorts hebben de programmamakers de opdracht gekregen het ICBF de gelegenheid te bieden om in een uitzending van Septimo Día de gedane beweringen te weerleggen. Het Constitutionele Hof heeft het ICBF echter ook opgedragen in het vervolg, alvorens een kind voor adoptie in aanmerking te laten komen, het onderzoek naar de mogelijkheid van opvang binnen eigen familieverband uit te breiden tot de zesde graad. Om deze reden heeft het ICBF op 1 maart 2012 besloten een onderzoek te laten instellen naar 1 300 procedures waar het kind tot dat moment vrij was gegeven voor adoptie. Onderzocht is of de juiste procedure is gevolgd, of aan de wettelijke termijn is voldaan en of de dossiers volledig zijn. Het onderzoek is uitgevoerd door het Colombiaanse Openbaar Ministerie.

Ik ben onlangs door het ICBF over de uitkomst van dit onderzoek geïnformeerd. Gebleken is dat het ICBF in de 1 300 onderzochte procedures zorgvuldig heeft gehandeld en dat de informatie in de dossiers klopt.

De uitkomst van het onderzoek in India naar mogelijke misstanden bij adopties

Al sinds 2007 staat de toezegging dat de Kamer zal worden geïnformeerd over de uitkomst, dan wel de stand van zaken van het onderzoek dat door het Indiase Central Bureau of Investigation (CBI) wordt ingesteld.Dit onderzoek heeft betrekking op drie zaken, waaronder een in Nederland geadopteerd jongetje, waarbij mogelijk sprake is van misstanden bij de adoptieprocedure in India.

In augustus heeft mijn departement justitiële informatie ontvangen dat het onderzoek van CBI inmiddels is afgerond. Zoals u bekend is2 heb ik de nodige inspanningen geleverd om de uitkomst van het onderzoek te achterhalen. Desondanks heb ik tot nu toe daarover geen informatie mogen ontvangen en verwacht ik deze ook niet meer te krijgen. Wel heb ik in de tussentijd vernomen dat de resultaten van het onderzoek worden betrokken bij het (straf-)proces in India tegen een aantal verdachten in deze zaken.

De uitkomsten van een onderzoek naar illegale adopties uit China

In juni van dit jaar heeft een bezoek van de Chinese Centrale autoriteit plaatsgevonden aan mijn ministerie. Aanleiding voor het bezoek is het reguliere relatiebeheer in het kader van de samenwerking met Nederland. Tijdens dit bezoek is aandacht gevraagd voor het onderzoek naar de mogelijke misstanden bij adopties in Shaoyang in 2005. Dit onderzoek is geïnitieerd naar aanleiding van berichten in de Chinese pers in mei 2011. Deze berichten waren destijds voor het lid Kooiman aanleiding vragen te stellen3. Van de zijde van de Chinese Centrale autoriteit is aangegeven dat het onderzoek heeft plaatsgevonden door de lokale verantwoordelijke autoriteit van de provincie Hunan. De verantwoordelijke autoriteit heeft de Chinese Centrale autoriteit aangegeven dat de problemen die aanleiding gaven voor het onderzoek zijn opgelost en dat adopties nog steeds plaatsvinden, met naleving van de strikte wet- en regelgeving. Ook wordt daarbij de herkomst van achtergelaten baby’s goed onderzocht.

De Nederlandse en de Chinese Centrale autoriteit hebben opnieuw de wens uitgesproken elkaar regelmatig te spreken over de uitvoering van de bilaterale samenwerking en te informeren over mogelijke misstanden indien deze zich voordoen. In het licht hiervan heb ik het voornemen een ambtelijke delegatie in 2013 een werkbezoek te laten brengen aan China.

Adoptie uit Curaçao, St. Maarten en Aruba

Naar aanleiding van een recent bezoek van de fractievoorzitters aan een kindertehuis in de voormalige Nederlandse Antillen heeft uw Kamer gevraagd adoptie daar nog eens aan de orde te stellen.

De eilanden Curaçao, St. Maarten en Aruba hebben een eigenstandige verantwoordelijkheid voor de zorg van kinderen die in tehuizen verblijven. Zij hebben ook een eigenstandige bevoegdheid te bepalen of adoptie in het belang van deze kinderen is. Ik kan en wil hier dan ook geen invloed op uitoefenen.

Informatie over de redenen waarom aspirant-adoptiefouders afzien van de opneming van een kind

Tijdens het AO van 19 april jl. heb ik met uw Kamer kort gesproken over de mogelijke redenen waarom aspirant-adoptiefouder besluiten een kind niet op te nemen na lezing van het kindrapport of nadat zij het kind hebben bezocht in het land van herkomst.

Gebleken is dat niet alle vergunninghouders dit specifiek hebben bijgehouden. Op basis van hun ervaring schatten de vergunninghouder het aantal aspirant-adoptiefouders dat na lezing van het beschikbare kinddossier besluit de procedure voor het betreffende kind niet voort te zetten op vijftien in de afgelopen vijf jaar. Het aantal aspirant-adoptiefouders dat na het bezoek aan het kind in het land van herkomst besluit om de adoptieprocedure niet door te laten gaan, wordt geschat op negen in de afgelopen vijf jaar.

De vergunninghouders hebben toegelicht dat de redenen om een adoptieprocedure niet door te laten gaan na lezing van het kinddossier, per geval verschillend is en doorgaans gebaseerd is op zeer persoonlijke keuzes van de aspirant-adoptiefouders. Ook de redenen voor het niet door laten gaan van een adoptieprocedure nadat aspirant-adoptiefouders het kind hebben gezien variëren. In de laatst genoemde gevallen wordt er door de Raad voor de Kinderbescherming nader onderzoek verricht om te kunnen achterhalen wat de achtergrond van hun keuze is, en om te onderzoeken of een vervolg van de adoptieprocedure voor een ander kind aangewezen is.

Ik heb inmiddels in een brief aan de vergunninghouders gevraagd om vanaf heden deze aantallen nauwgezet bij te houden zodat ik uw Kamer in het vervolg nauwkeuriger kan informeren.

De wenselijkheid om in schrijnende gevallen ook na 2012 een tegemoetkoming in de adoptiekosten te kunnen verlenen

In het algemeen overleg heb ik met uw Kamer gesproken over de regeling tegemoetkoming adoptiekosten, die inmiddels in de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie is opgenomen. Ik heb daarbij aangegeven dat ik wilde bezien of ik iets kon doen voor evident schrijnende gevallen. Ik had daarbij een discretionaire bevoegdheid voor ogen. Ik heb (helaas) moeten vaststellen dat de wet mij die ruimte niet biedt.

Nazorg bij adoptie

In navolging van het algemeen overleg met uw Kamer van 19 april jl. ben ik in overleg getreden met mijn ambtgenoot van VWS die verantwoordelijk is voor de nazorg bij interlandelijke adoptie.

Mede naar aanleiding van dit overleg is VWS, onder meer in overleg met de Stichting Adoptievoorzieningen, aan het bekijken hoe gekomen kan worden tot een opzet van de nazorg voor 2013 en 2014, waarin meer zicht gehouden kan worden op de nazorg conform de aanbevelingen van de Inspectie Jeugdzorg. Daarnaast wordt door VWS bekeken of en op welke wijze de nazorg bij adoptie meegenomen kan worden bij de decentralisatie van de zorg voor jeugd, met inachtneming van de aanbevelingen van de Inspectie. Mijn collega van VWS zal uw Kamer over een en ander berichten nadat hier meer duidelijkheid over is.

De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven


X Noot
1

Kamerstukken II, vergaderjaar 2011/12, aanhangsel 3183 en

Kamerstukken II, vergaderjaar 2012/13, aanhangsel 59

X Noot
2

Kamerstukken II, vergaderjaar 2011/12, 31 265, nr. 41

X Noot
3

Kamerstukken II, vergaderjaar 2010/11, aanhangsel 3038 

Naar boven