31 261
Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Zwitserse Bondsraad betreffende militaire oefeningen, trainingen en opleidingen; ’s-Gravenhage, 12 april 2007

nr. 2
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 14 juni 2007 en het nader rapport d.d. 22 oktober 2007, aangeboden aan de Koningin door de minister van Buitenlandse Zaken. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 1 juni 2007, no. 07.001737, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de minister van Defensie, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Zwitserse Bondsraad betreffende militaire oefeningen, trainingen en opleidingen; ’s-Gravenhage, 12 april 2007, met toelichtende nota.

Het verdrag regelt een en ander voor gezamenlijke oefeningen van het Zwitserse en het Nederlandse leger.

De Raad van State onderschrijft de strekking van het voorstel, maar maakt daarbij een kanttekening over de extraterritoriale toepassing van straf- en tuchtrecht.

De status van het militaire personeel van de zendende staat wordt – zo bepaalt het verdrag in artikel VI – beheerst door het Verdrag tussen de Staten die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag en de overige Staten die deelnemen aan het Partnerschap voor Vrede.1 Daar wordt aan toegevoegd dat de zendende staat geen nationale gerechtelijke procedures mag uitvoeren op het grondgebied van de ontvangende staat, een bepaling die op verzoek van Zwitserland is opgenomen.2

De reikwijdte van deze bepaling is niet helemaal duidelijk. De bepaling heeft wellicht alleen betrekking op de eigenlijke zittingen van de militaire rechtbank van de zendende staat, maar zou ook verhoren in het kader van een opsporingsonderzoek kunnen omvatten. Is zo’n onderzoek wel toegestaan op het grondgebied van de ontvangende staat, dan is de vraag of zulk onderzoek alleen mogelijk is door tussenkomst (internationale rechtshulp) van Nederlandse militaire of civiele autoriteiten. Voorts is niet duidelijk of tuchtrechtelijke procedures, die op grond van het verdrag tot de nationale verantwoordelijkheid van de verdragsluitende partijen behoren,3kunnen worden gevoerd op het grondgebied van de ontvangende staat, en waar tuchtrechtelijke sancties zullen worden voltrokken.

De Raad adviseert op deze vragen in te gaan.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 1 juni 2007, nr. 07.001737, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde verdrag rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 14 juni 2007, nr. No.W07.07.0140/II, bied ik U hierbij aan.

In navolging van het advies van de Raad van State is de toelichting bij artikel VI van het verdrag aangevuld.

De Raad van State geeft U in overweging goed te vinden dat bedoeld verdrag wordt overgelegd aan de beide kamers der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U, mede namens de Minister van Defensie, verzoeken mij te machtigen gevolg te geven aan mijn voornemen het verdrag vergezeld van de gewijzigde toelichtende nota ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen aan de Eerste en aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen


XNoot
1

Brussel, 19 juni 1995, Trb. 1996, 74.

XNoot
2

Toelichting op artikel VI.

XNoot
3

Artikel VI, derde lid.

Naar boven