31 253
Landschapsontwikkeling

nr. 18
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 juni 2009

Op 28 februari 2009 heb ik in een algemeen overleg met de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit gesproken over particuliere historische buitenplaatsen (TK 2008–2009, 31 253, nr. 17). Aanleiding hiervoor was mijn brief aan de Stichting Particuliere Historische Buitenplaatsen (PHB) over stopzetting van de subsidieregeling voor historische buitenplaatsen met ingang van 2010.

In het algemeen overleg heeft uw Kamer erop gewezen dat particuliere historische buitenplaatsen een goede plek moeten behouden in het natuur- en landschapsbeleid. Ik heb aangegeven dat ik de regeling kritisch tegen het licht zou houden en zou bezien of stroomlijning met andere regelingen mogelijk is. In deze brief zet ik, mede namens de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCW), uiteen welke mogelijkheden ik zie voor ondersteuning van buitenplaatsen.

Hoe werkt de subsidieregeling voor historische buitenplaatsen?

Er zijn in Nederland ruim 1100 historische buitenplaatsen, waarvan er circa 570 beschermd zijn als rijksmonument of in procedure op basis van een beschermingsprogramma. De buitenplaatsen zijn beschermd als complex – een complex waarin van oorsprong één of meer gebouwen een compositorisch geheel vormen met een tuin of met een park – hetgeen het belang onderstreept van de samenhang der onderdelen. Ruim de helft van de beschermde buitenplaatsen zijn in particulier bezit. Zij kunnen in handen zijn van natuurlijke personen, stichtingen en naamloze of besloten vennootschappen. De overige beschermde historische buitenplaatsen zijn in eigendom van terreinbeherende organisaties of andere overheden.

De subsidieregeling voor historische buitenplaatsen stamt uit de jaren tachtig van de vorige eeuw en heeft als doel om de van vóór 1850 daterende park- en tuinaanleg van beschermde buitenplaatsen te behouden en te onderhouden. De huidige regeling bestaat uit een onderhouds- en een herstelsubsidie. De herstelsubsidie wordt aangevraagd door eigenaren, die voor de herstelwerkzaamheden marktpartijen contracteren. De onderhoudssubsidie wordt aangevraagd door de stichting PHB.

De stichting PHB heeft medewerkers in dienst die vanuit de stichting worden ingezet om bij te dragen aan het reguliere onderhoud aan buitenplaatsen.

Circa 280 particuliere buitenplaatsen komen voor onderhoud in aanmerking.

Dit is circa 50% van het totaal aantal beschermde historische buitenplaatsen en circa 20% van het totaal aantal groene rijksmonumenten. Jaarlijks worden er door de stichting PHB wisselend circa 190 bediend. Een groep van circa 30 particuliere beschermde buitenplaatsen van recentere aanleg (na 1850) komt niet in aanmerking voor subsidie.

In mijn brief aan de stichting PHB van 1 december 2008 (TK, 2008D19 041) geef ik aan dat de subsidieregeling voor historische buitenplaatsen al geruime tijd bestaat en dat deze toe is aan herijking. Landgoederen en historische buitenplaatsen zijn belangrijke elementen van het landschap die vanwege hun cultuurhistorische en ecologische waarde behouden moeten blijven. Via de subsidieregeling wordt echter een stichting onderhouden waarvan het merendeel van de werknemers als hovenier in dienst is. Dat acht ik geen rijkstaak. De regeling doet naar mijn oordeel onvoldoende recht aan het feit dat instandhouding van rijksmonumenten primair een verantwoordelijkheid van de eigenaar zelf is. Het rijk heeft daarbij verschillende stimulansen voor de instandhouding van historische buitenplaatsen, zoals fiscale aftrekmogelijkheden en rijkssubsidies. In de afgelopen maanden heb ik onderzocht welke alternatieve subsidiemogelijkheden er zijn voor particuliere eigenaren van buitenplaatsen.

Modernisering Monumentenzorg

Ook bij het ministerie van OCW kan, via het Besluit rijkssubsidiëring historische buitenplaatsen, subsidie worden aangevraagd voor beschermde tuin- en parkelementen. Het gaat dan om rode elementen in het groen.

Met de minister van OCW ben ik tot de conclusie gekomen dat de drie huidige subsidies bij de ministeries van OCW en LNV voor particuliere historische buitenplaatsen geïntegreerd moeten worden in het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten (Brim). Door integratie in het Brim wordt de rijkssubsidie voor particuliere historische buitenplaatsen meer congruent met die van ander onroerend erfgoed en wordt het stelsel van instandhouding eenvoudiger. Op deze wijze worden drie regelingen voor historische buitenplaatsen geïntegreerd. Dit is vooral ook voor eigenaren van historische buitenplaatsen van belang. Zij hebben vanaf dat moment met nog slechts één loket te maken. Daarnaast draagt integratie in het Brim bij aan een meer omgevingsgerichte monumentenzorg en het geven van meer verantwoordelijkheid aan eigenaren om het erfgoed in stand te houden, omdat de Brim-subsidie rechtstreeks aan eigenaren verleend wordt. Deze aanpak doet recht aan de belangrijke pijlers van de modernisering van de monumentenzorg die de minister van OCW voorstaat: omgevingsgericht en de eigenaar centraal.

Door het ministerie van OCW is de mogelijkheid voor integratie van subsidies voor instandhouding en restauratieachterstand van groene monumenten in het Brim al eerder onderzocht. Voor deze groep monumenten bestond bij OCW niet eerder de mogelijkheid voor subsidie. OCW heeft deze aanpassing van het Brim al voorbereid waardoor deze snel in werking kan treden en opengesteld kan worden.

Integratie in het BRIM

Op grond van bovenstaande overwegingen zal, zoals eerder aangekondigd, met ingang van 2010 de subsidieregeling van LNV niet meer worden opengesteld. Vanaf 2011 zullen groene elementen van particuliere historische buitenplaatsen via het Brim gesubsidieerd worden. Voor het overgangsjaar 2010 onderzoekt OCW de mogelijkheid om met medewerking van de stichting PHB voorbeeldprojecten uit te voeren, waarin in lijn met het Brim een subsidie wordt verleend aan eigenaren om het tuinonderhoud te kunnen uitvoeren.

Wat betekent integratie in het Brim voor eigenaren?

Het gevolg van het instromen in het Brim in 2011 is dat eigenaren nadrukkelijk de verantwoordelijkheid hebben om het erfgoed in stand te houden. Vanaf 2011 vragen zij zelf subsidie aan bij het ministerie van OCW voor zowel de groene, als de gebouwde onderdelen van het beschermde complex. Subsidie wordt mogelijk voor (landschaps)architectenkosten, groen historisch onderzoek, planvoorbereiding, begeleiding en uitvoering. Daarnaast wordt subsidie mogelijk voor de feitelijke kosten voor herstelwerkzaamheden aan de tuinaanleg. De deskundigheid van instellingen als de stichting PHB moet dan door middel van subsidie worden ingekocht. De eigen bijdrage voor projecten ligt in het Brim hoger dan in de subsidieregeling voor historische buitenplaatsen (40%).

Wat betekent integratie in het Brim voor de stichting PHB?

Met de stichting PHB hebben gesprekken plaatsgevonden over stopzetting van de subsidieregeling. Ik ben me ervan bewust dat de stichting PHB al ruim 25 jaar een plaats heeft bij het uitvoeren van het onderhoud op buitenplaatsen en dat zij daarin veel kennis en expertise heeft opgebouwd. Ik heb begrip voor de emotie die bij de stichting PHB leeft over de aankomende wijzigingen. In een eerder stadium is de stichting PHB gewezen op de mogelijkheid om door te gaan als organisatie die zelfstandig in de markt staat en op commerciële basis diensten aanbiedt. De stichting PHB zou haar aanbod breder kunnen inzetten door zich tevens te richten op de circa 800 overige groene rijksmonumenten. Ik heb er vertrouwen in dat de stichting PHB in staat zal zijn om haar kennis en expertise, die het onder de subsidieregeling heeft opgebouwd, in de nieuwe situatie effectief te vermarkten.

Over de precieze modaliteiten van de beëindiging van de huidige activiteiten van de stichting PHB vindt thans met de stichting overleg plaats.

De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg

Naar boven