nr. 62
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR ONTWIKKELINGSSAMENWERKING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 juni 2009
Graag bied ik u hierbij de reactie aan op het verzoek van de vaste commissie
voor Buitenlandse Zaken van 28 mei 2009 met kenmerk 31 250–59/2009D26266
inzake rapport «Resultaten in Ontwikkeling».
Mede naar aanleiding van de motie Peters-Gillard is in de afgelopen periode
uitgebreid gekeken naar de incorporatie van een genderperspectief in de planning
en uitvoering van beleid en naar de wijze waarop daarover verantwoording kan
worden afgelegd. In de rapportage 2007–2008 «Resultaten in Ontwikkeling»
wordt ingegaan op de uitkomst van dit proces. Dit is met name terug te vinden
in het hoofdstuk over MDG3, maar ook bij andere hoofdstukken wordt toegelicht
hoe gender een essentiële rol speelt in het beleidsproces en welke resultaten
daarmee worden geboekt.
Bij mijn aantreden heb ik geconstateerd dat niet op alle terreinen bij
de formulering van beleid even gestructureerd is gekeken naar de mogelijke
effecten van het beleid op de positie van mannen en vrouwen. Dit maakte en
maakt het lastig om na afloop te bepalen wat die effecten zijn geweest, aangezien
er vooraf geen effectindicatoren zijn geformuleerd. Deze constatering was
aanleiding voor de huidige Regering om in het afgelopen jaar bij de formulering
van resultaatketens als operationalisering van meerjarige strategische plannen
een inhaalslag te maken en genderaspecten waar mogelijk en relevant onderdeel
te laten uitmaken van de verschillende niveaus van de keten.
Bij een aantal posten zijn goede voorbeelden te vinden waar gendergelijkheid
is opgenomen in de planningsfase, waarvoor resultaatketens zijn vervaardigd.
Sommige van die ketens betreffen specifieke genderthema’s zoals voor
geweld tegen vrouwen in Ethiopië, DR Congo en Burkina Faso. Bolivia heeft
een aparte keten ontwikkeld onder het thema Emancipatie met als doel verkleinen
van maatschappelijke ongelijkheid. Bij andere resultaatketens zijn genderaspecten
opgenomen. Zo heeft Jemen in drie sectoren, onderwijs, gezondheid
en water, genderelementen in de respectievelijke ketens opgenomen. De geleerde
lessen uit het proces van het «gendersensitief maken» van resultaatketens
zal tussen posten worden uitgewisseld om te komen tot een kwaliteitsverbetering
zodat het bereiken van resultaten op het terrein van gendergelijkheid beter
kan worden gevolgd en zichtbaar gemaakt: een volgende Resultatenrapportage
zal nog meer in detail over behaalde gendergelijkheid kunnen rapporteren.
Een andere conclusie in de rapportage 2007–2008 is dat de echte
genderresultaten dikwijls meer kwalitatief dan kwantitatief van karakter zijn.
Bij emancipatie gaat het immers vooral om maatschappelijke veranderingsprocessen,
die moeilijk in cijfers zijn te vatten. Paragraaf 3.1.1 van de Resultatenrapportage
licht deze problematiek nader toe. Ook de attributie van resultaten aan specifieke
door Nederland ondersteunde interventies is moeilijk te maken. Ten slotte
schiet in een aantal landen de dataverzameling op dit punt tekort: een aantal
nationale en internationale statistieken blijft steken op huishoudniveau of
maakt geen onderscheid tussen mannen en vrouwen. Paragraaf 3.1.5 van
de Resultatenrapportage geeft in het kort weer met welke problemen rekening
gehouden moet worden.
De eindconclusie is dat er verbetering is waar het het betrekken van genderaspecten
in de formulering en uitvoering van beleid betreft. Daartoe zijn in de afgelopen
periode een aantal stappen gezet. Tegelijk zal het in de praktijk onmogelijk
zijn om genderbudgeting voor 100% in te voeren, aangezien de daarvoor
noodzakelijke gegevens niet overal beschikbaar zijn en het genderspecifiek
verzamelen van gegevens niet universeel wordt toegepast.
De minister voor Ontwikkelingssamenwerking,
A. G. Koenders