31 250
Beleidsbrief Ontwikkelingssamenwerking

nr. 20
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 juli 2008

Hierbij heb ik het genoegen u het syntheserapport aan te bieden1 van de eerste fase van de evaluatie van de implementatie van de Verklaring van Parijs, het Nederlandse deelrapport dat daar mede aan ten grondslag ligt1, en een beleidsreactie van mijn kant op beide documenten.

Samenvatting

De essentie van de Verklaring van Parijs is het tot stand brengen van betere samenwerking, waarbij veel scherper de bijdrage die hulp levert aan de ontwikkeling van land en maatschappij vastgelegd zal kunnen worden. Het gaat daarbij dus uiteindelijk om de resultaten die geboekt worden in de partnerlanden. Het syntheserapport van de gezamenlijke evaluatie van de uitvoering van de Verklaring van Parijs benoemt het potentieel en wat er nodig is om dit ook te realiseren. Tegelijk toont het syntheserapport bescheidenheid over bereikte resultaten in het licht van wat allemaal nog zal moeten gebeuren. Partnerlanden en donoren hebben zich gecommitteerd aan concrete doelstellingen en spannen zich in om deze daadwerkelijk te behalen. Het is verheugend dat uit het Nederlandse deelrapport blijkt dat wij er goed voorstaan. Het syntheserapport is nog slechts een tussenstand, omdat de Verklaring van Parijs doorloopt tot 2010. De aanbevelingen uit het syntheserapport bieden dus de kans om onze prestaties nog vóór 2010 verder te verbeteren. Ik ben daar blij mee. Ik zal beide rapporten gebruiken om mijn agenda, zowel voor de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking als internationaal, verder vorm te geven.

Achtergrond

Tijdens de Financing for Development Conferentie van Monterrey van 2002 stelden de bijeengekomen regeringsleiders en ministers vast dat, om armoede te bestrijden en de in 2000 afgesproken millenniumdoelen te bereiken, een brede inzet noodzakelijk is op het gebied van handel, klimaat, investeringen, bestuurlijke hervormingen en hulp. Het ging daarbij om niet alleen méér hulp, maar ook betere en meer samenhangende hulp. Meer dan honderd ministers en andere vertegenwoordigers van ontwikkelingslanden, donorlanden en -organisaties lieten in 2005 zien dat het hen ernst was met het streven naar betere hulp door de «Verklaring van Parijs over Effectiviteit van de Hulp» te ondertekenen.

De kracht van de Verklaring van Parijs is dat regeringen en (internationale) organisaties zich verbinden aan afspraken over hòe we de hulp beter gaan maken, inclusief meetbare doelstellingen die in 2010 behaald moeten zijn. In 2006 is de startpositie in kaart gebracht, begin 2008 startte de eerste monitoringronde (de resultaten worden in juli a.s. verwacht), en in 2011 volgt een laatste ronde.

Omdat de monitoring van de indicatoren slechts een deel van het beeld geeft, is in de Verklaring van Parijs afgesproken ook te evalueren of en hoe effectievere hulp bijdraagt aan het bereiken van de ontwikkelingsdoelstellingen. Die evaluatie vindt plaats in twee fasen. De eerste fase (2007–2008) kijkt naar belangrijke trends en toepassingen gedurende de vroege implementatiefase van de Verklaring van Parijs. Ook worden al dan niet geconstateerde gedragsveranderingen met betrekking tot de vijf pijlers van de Verklaring van Parijs1 in kaart gebracht, inclusief een analyse van achterliggende redenen voor succes en falen. Het belang dat Nederland aan de Verklaring van Parijs hecht, betekende dat Nederland graag deelnam aan de eerste fase van onderzoek om vroegtijdig gebruik te kunnen maken van de verwachte aanbevelingen. De tweede fase (2008–2010) zal analyseren of de afspraken zijn nagekomen, of dit ook leidt tot effectievere hulp en of dit vervolgens ook bijdraagt aan effectievere ontwikkeling. De bevindingen hiervan zullen een input vormen voor het vierde High Level Forum, dat in 2011 voorzien is.

Opzet van de evaluatie

Het syntheserapport presenteert een analyse van de bevindingen van acht partnerlanden evaluaties2 en elf donorevaluaties3 (waaronder bijgaande

Nederlandse deelstudie). De Nederlandse deelstudie werd uitgevoerd door IOB, die ook een actieve rol heeft gespeeld in de internationale referentiegroep en de internationale management groep die de gezamenlijke evaluatie hebben aangestuurd.

Deelname aan de evaluatie was op basis van vrijwilligheid. De landen en donoren zijn dus niet geselecteerd op representativiteit, maar laten in de praktijk een heel divers palet zien van verschillende ervaringen met de uitvoering van de Verklaring van Parijs.

Belangrijkste bevindingen en conclusies van het syntheserapport

1. De Verklaring van Parijs is een politieke actieagenda, niet een technische overeenkomst. Hij raakt aan de kern van kwesties van macht en politieke economie. Soms pijnlijke stappen moeten worden gezet op gebieden van o.a. zichtbaarheid, risico acceptatie en -beheersing, herschikking van beslissingsbevoegdheden, grotere transparantie en bredere maatschappelijke betrokkenheid.

2. Het is een gedeelde agenda met maar enkele verschillen in hoe donoren en partnerlanden tegen de verklaring aankijken4. Die verschillen zijn overigens niet onbelangrijk, terwijl ook de plaats die verschillende partijen de Verklaring toekennen – van bindend tot alleen richtinggevend – wisselt.

3. In alle partnerlanden is het eigenaarschap toegenomen. De vertaling van nationaal beleid naar sectoraal beleid en operationele programma’s blijft moeilijk, en het eigenaarschap berust vooral bij de centrale overheid.

4. Met de afstemming op het beleid van de partnerlanden gaat het de goede kant op, maar te weinig donoren durven gebruik te maken van landensystemen – zelfs als die systemen vrij sterk zijn. Ook voorspelbaarheid en ontbinding van de hulp kennen te weinig voortgang.

5. Op het gebied van harmonisatie is te weinig gebeurd na de ondertekening van «Parijs», maar de EU gedragscode voor werkverdeling heeft veel potentieel. De donoren zijn hiervoor verantwoordelijk. Tegelijkertijd zijn betrokkenheid en leiderschap van de partnerlanden bij harmonisatieprocessen van groot belang.

6. Resultaatgericht management en structuren voor het wederzijds afleggen van rekenschap zijn nog in opbouw; toch bestaat of gebeurt er in de praktijk al meer dan men zich bewust is. Zo toont resultaatgericht management zich al wel op sectorniveau, maar schiet de vertaling naar het nationale niveau nog tekort. Het komt ook voor dat er nog onvolledige overeenstemming over indicatoren, bronnen en gebruik van nationale systemen is, terwijl deze al wel functioneel zijn. Een ander voorbeeld is het feit dat voor het wederzijds afleggen van rekenschap voldoende fora bestaan, maar dat het aspect van de «wederkerigheid» nog wel versterkt moet worden.

Belangrijkste bevindingen van de Nederlandse deelstudie

Nederland heeft een vooraanstaande rol gespeeld in de relevante fora (Nordic Plus, Europese Unie, OESO/DAC) om de internationale effectiviteitsagenda vorm te geven. Het departement en de ambassades beschikken over gekwalificeerd personeel om de Verklaring van Parijs uit te voeren. Wel resulteert de vooralsnog hoge arbeidsintensiviteit van de «Parijse agenda» in de huidige overgangsfase in toegenomen werkdruk op posten. De decentralisatie en de delegatie van bevoegdheden naar de posten wordt naar voren gebracht als een succesfactor, omdat de posten door hun grotere autonomie effectiever en responsiever kunnen zijn in de dialoog met de partnerlanden. Het syntheserapport roept alle donoren hiertoe zelfs op. De benodigde aanpassingen aan regelgeving en instrumentarium zijn doorgevoerd, staf wordt ondersteund met gerichte opleidingen en advies, en de oprichting van de Directie Effectiviteit en Kwaliteit (in 2005) hebben de inzet voor grotere effectiviteit van de hulp structureel verankerd.

Er komen ook enkele knelpunten naar voren, met name op het gebied van de thematische inputdoelstellingen, die werkverdeling en eigenaarschap van de partnerlanden zouden bemoeilijken; de arbeidsintensiviteit van de harmonisatie; en de zorg bij sommigen dat bepaalde (sector)kennis in de toekomst mogelijk niet meer in voldoende mate op ambassades en departement aanwezig zal zijn.

Commentaar

Ik ben blij met deze rapporten. Ze legitimeren de Nederlandse beleidskeuzes en bevestigen de lijn die ik in «Een Zaak van Iedereen» heb uitgezet. De rapporten maken duidelijk dat de Verklaring van Parijs niet een nieuw speeltje van de donoren is. Na 50 jaar nogal wisselende resultaten van ontwikkelingssamenwerking zijn lessen en conclusies getrokken, die naar mijn vaste overtuiging een grote stap voorwaarts betekenen. Het evaluatierapport spreekt terecht van een waterscheiding. Niet zozeer de inhoud van de afspraken is nieuw: met alle elementen werd al door verschillende koplopers – waaronder Nederland – geëxperimenteerd of structureel gewerkt. Nieuw is dat zoveel spelers in de wereld van de ontwikkelingssamenwerking – partnerlanden zowel als bi- en multilaterale donoren – deze vergaande afspraken ondertekend hebben, en nu aanspreekbaar zijn op de uitvoering.

Daar zit dan ook voor ons allen de uitdaging: de uitvoering. Ik constateer dat er, zelfs voor een «koploper» als Nederland, nog veel moet gebeuren. Ik ga hieronder in op de belangrijkste aanbevelingen uit het syntheserapport. Deze zijn natuurlijk aan alle partnerlanden en donoren gericht, en niet altijd even relevant voor Nederland. De conclusies die ik trek voor Nederland, zullen mede mijn inzet bepalen voor het derde High Level Forum in Accra van 2–4 september a.s. Over mijn inzet in dat Forum zend ik u separaat een brief.

Aanbevelingen voor de partnerlanden:

1. Voor eind 2008 aangeven welke stappen zij zullen ondernemen om hun leiderschap te versterken, ook op het gebied van capaciteitsopbouw.

2. Bestaande mechanismes uitbouwen tot een permanent, transparant, liefst wettelijk verankerd systeem voor politieke monitoring en maatschappelijke deelname aan (de hervormingen van) het management van de hulp.

3. Systemen ontwikkelen/aanpassen voor resultaatgericht management, die zeker niet ingewikkeld of 100% perfect hoeven te zijn, maar die aansluiten bij de eigen behoeften qua planning, management en verantwoording.

Ik ondersteun deze aanbevelingen van harte. Ik zal de partnerlanden in de voorbereiding op Accra specifiek verzoeken op deze aanbevelingen te reageren, teneinde tot afspraken te komen, die op landenniveau door de postmedewerkers kunnen worden opgevolgd. De ambassades zullen de voortgang hiervan volgen, waar wenselijk opbrengen in de politieke dialoog, en de partnerlanden indien mogelijk ondersteunen bij de uitvoering.

Voor mij staat buiten kijf dat resultaten ook zichtbaar dienen te worden gemaakt op transversale thema’s zoals gender en milieu. Dat stelt daarmee eisen aan resultaatsgerichte manmagementsystemen. Het is van belang om hierop realistische wijze de aandacht op gericht te houden.

Aanbevelingen voor de donoren:

1. Parlement en maatschappij informeren over voortgang tot nu toe met de hervormingen rondom de effectiviteit van de hulp; daarbij de nadruk leggen op de noodzaak van en plannen voor concrete veranderingen om eigenaarschap van de partnerlanden en donorharmonisatie te versterken. Die veranderingen moeten uiterlijk in 2010 geïmplementeerd zijn.

Deze aanbeveling neem ik – uiteraard – graag over. Door toezending van bijgaande rapporten informeer ik u voor zover mogelijk in deze fase. Na het High Level Forum in Accra zal ik u voorstellen doen toekomen om in de Nederlandse ontwikkelingsamenwerking zowel eigenaarschap als harmonisatie verder te versterken.

2. Voor eind 2008 gedetailleerde plannen aankondigen om per 2010 voldoende beslissingsbevoegdheid te delegeren naar veldkantoren/ambassades, met voldoende gekwalificeerd personeel en andere benodigde middelen.

Nederland heeft de bilaterale ontwikkelingssamenwerking reeds nagenoeg geheel gedelegeerd. Deze aanbeveling betreft derhalve andere donorlanden die de Verklaring van Parijs hebben ondertekend. Wel ben ik ten allen tijde bereid om onze ervaringen met delegatie van bevoegdheden te delen met collega donoren, teneinde een bredere toepassing van delegatie in de donorgemeenschap te bevorderen.

3. Aangeven welke concrete stappen de donoren zullen nemen om uiterlijk in 2010 – samen met andere donoren – tijdige, volledige en juiste informatie te verschaffen over gedane en voorziene uitgaven, zodat die meegenomen kunnen worden in de plannings, begrotings- en verantwoordingscycli van de partnerlanden. In dit verband de nodige maatregelen nemen om meerjarige verplichtingen aan te gaan of in ieder geval betrouwbare projecties.

Deze aanbeveling vind ik zeer relevant. Hoewel de Nederlandse prestaties op dit gebied relatief gezien redelijk goed zijn, is zeker nog een verbeterslag te maken. Ik wil in ieder geval modaliteiten uitwerken voor het aangaan van voortrollende committeringen, met name voor begrotingssteun en programmatische hulp. Concrete voorstellen daartoe zullen voor eind 2008 worden uitgewerkt en aan u worden toegezonden.

4. Tot 2010 extra financiële en personele middelen, alsmede opleidingen beschikbaar stellen om de tijdelijk verhoogde extra transactiekosten op te vangen, die samenhangen met de omvorming van de programma’s.

Ik heb inderdaad kunnen vaststellen dat het intensieve overleg waarmee de nieuwe manier van samenwerken gepaard gaat in de overgangsfase arbeidsintensief is. Er lijkt daarbij sprake van een verschuiving van transactiekosten van partners naar donoren. De toegenomen kosten vormen een belangrijke stimulans om op korte termijn voortgang te maken met arbeidsverdeling, waardoor de transactiekosten voor donoren weer omlaag gebracht kunnen worden. Aan de ambassades is uitdrukkelijk verzocht actief samen te werken en waar nodig leiderschap te tonen om verdere arbeidsverdeling te realiseren. Thans moet in de partnerlanden voortgang worden geboekt. Het is daarbij overigens nadrukkelijk niet de bedoeling dat dit een onderonsje wordt van de donoren: op zijn minst moeten de wensen van het partnerland over welke donoren actief blijven in een sector zwaar wegen, en bij voorkeur wordt gewerkt onder de regie van het partnerland. Ik zal dit proces zorgvuldig blijven monitoren, waarbij ik er ook op let dat in ieder land een op de lokale situatie toegespitste mix van modaliteiten wordt gehanteerd, en dat de ambassadestaf regelmatig het veld in blijft gaan voor een reality check.

5. Financiële en technische ondersteuning beschikbaar stellen om de partnerlanden te helpen hun eigen capaciteiten te versterken ten behoeve van meer resultaatgerichte samenwerking.

Het is van urgent belang dat leiderschap en capaciteiten van de partnerlanden sterker worden. Dan gaat het soms om financiële middelen, maar vaker om een andere attitude van donoren. Het ambassadepersoneel is de afgelopen jaren getraind in en beschikt nu over werkkennis van (i) institutionele en organisationele versterking en capaciteitsopbouw en (ii) het management van overheidsfinanciën. Op veel ambassades lopen al activiteiten om de capaciteiten van de partnerlanden te versterken zodat zij in staat zijn het leiderschap te tonen dat zowel de donorgemeenschap als de eigen bevolking verwachten. Daarbij wordt zoveel mogelijk gewerkt in multidonor verband, maar is toch nog teveel sprake van alleenstaande activiteiten. Er zal door alle partijen nog een flinke inspanning geleverd moeten worden voordat alle activiteiten op het gebied van capaciteitsopbouw daadwerkelijk passen binnen een integraal, door de ontvangende overheid aangestuurd kader. Ik acht het van groot belang om lokale systemen ook daadwerkelijk te gebruiken. Immers, alleen dan blijkt waar specifieke zwakheden zitten en welke gerichte maatregelen getroffen kunnen worden. Bovendien blijkt dan welke institutionele maatregelen nodig zijn om de systemen niet alleen goed te gebruiken, maar ook de meerwaarde daarvan (transparantie, verantwoording, resultaatsgerichtheid bijvoorbeeld) te realiseren.

Weinig gebeurd op het gebied van harmonisatie?

Het syntheserapport concludeert dat op het gebied van harmonisatie te weinig is gebeurd sinds de ondertekening van de Verklaring van Parijs, in ieder geval in vergelijking tot de jaren ervoor. Toch is de bijna dagelijkse ervaring van de postmedewerkers dat er sinds Parijs wel degelijk anders en beter wordt gewerkt en gedacht in de landen waar zij werken. Zelfs in landen als Soedan en Ethiopië, waar grenzen zitten aan de mate waarin gebruik gemaakt kan worden van de systemen van de overheid, wordt steeds meer samen met de overheid gewerkt in grote sectorale programma’s waarbij sprake is van een duidelijke taakverdeling tussen donoren. Ook zijn in steeds meer landen gezamenlijke hulpstrategieën in gebruik of in ontwikkeling. De Gedragscode voor Complementariteit en Werkverdeling in Ontwikkelingssamenwerking van de Europese Unie is voor Nederland een van de leidraden geweest bij het opstellen van de Meerjarige Strategische Plannen. Een begin van werkverdeling en concentratie op sectoren is ook bij andere donoren zichtbaar.

De thematische input- en outputdoelstellingen

Het Nederlandse deelrapport noemt de thematische inputdoelstellingen als een – door sommige ambassades opgebracht – mogelijk knelpunt voor de werkverdeling met andere donoren en voor het eigenaarschap van het ontvangende land. Ik zie de problematiek, maar wil voorlopig toch vasthouden aan de input- en outputdoelstelingen. Deze reflecteren immers internationaal overeengekomen prioriteiten, waarvoor ook onze partners in gezamenlijkheid hebben getekend. In het deelrapport wordt aangegeven dat weliswaar op het niveau van een individuele ambassade inputdoelstellingen kunnen knellen, maar als over alle partnerlanden gekeken wordt dit helemaal geen probleem hoeft te zijn. In de individuele gevallen zie ik, vooral in een overgangsfase, ruimte voor gedelegeerde samenwerking, juist ook als een manier om het proces van arbeidsverdeling eenvoudiger te maken. Ik teken daarbij nadrukkelijk aan dat ik wil vermijden dat een inputdoelstelling daadwerkelijke arbeidsverdeling in een land in de weg staat. Om zeker te stellen dat inputdoelstellingen de werkverdeling niet de weg staan zal ik die in de bilaterale relatie alleen toepassen in landen waar de ambassade reeds in die sector actief is. Ook wil ik voorkomen dat de inputdoelstellingen ertoe leiden dat terugtrekking uit een sector op grond van arbeidsverdeling leidt tot nieuwe activiteiten via andere instellingen in de afgestoten sector indien die activiteiten vragen naar betrokkenheid van de posten bij die sector. Lagere transactiekosten kunnen zich dan immers niet manifesteren. Wel zal ik volop gebruik blijven maken van andere mogelijkheden, zoals het Education for All Fast Track Initiative en het bijbehorende multi-donor trust fund, het Catalytic Fund, waarvan Nederland aan de wieg heeft gestaan. Dit instrument geeft ons een uitgelezen mogelijkheid biedt om (ook financieel) aan de onderwijsontwikkeling in veel meer landen dan alleen de partnerlanden bij te dragen.

De input- en outputdoelstellingen blijven derhalve richtinggevend voor mijn beleid en uitvoering, tenzij handhaving schadelijk blijkt voor intensievere en betere verdeelde donorsamenwerking. Indien dat het geval is, zal ik u daar separaat in mijn jaarverslag over rapporteren.

Behoud van (thematische) kennis en deskundigheid

De Nederlandse deelstudie noemt de zorg bij sommigen dat bepaalde (sector)kennis in de toekomst mogelijk niet meer in voldoende mate op ambassades en departement aanwezig zal zijn. Dit zou vooral het gevolg zijn van een verschuiving van de aandacht naar andere, meer management gerelateerde, aspecten. Hier is inderdaad aandacht voor nodig. Ik acht het behoud van kennis en expertise op en vanuit sectoraal niveau van groot belang. In het kader van de werkverdelingsprocessen zullen wij ons soms uit sectoren terugtrekken, maar even vaak juist een «leidende» of «actieve» donor zijn. Daar zal dan meer van ons gevraagd worden, aangezien er minder donoren in de sector over zullen blijven (fysiek; misschien niet financieel) en we mogelijk anderen zullen vertegenwoordigen. Sector overstijgende processen spelen ook vanuit de sectoren een steeds belangrijkere rol: PFM, goed bestuur, gender, decentralisatie, human resource management, intersectorale samenwerking, etc. Er zal dus meer toegepaste sectorale kennis en expertise nodig zijn.

In essentie een politieke agenda

Het syntheserapport onderschrijft mijn standpunt dat de Verklaring van Parijs in essentie een politieke actieagenda is, niet een spoorboekje. Ten behoeve van de effectiviteit van de hulp moeten niet alleen de partnerlanden maar ook de donoren bereid zijn soms moeilijke punten te accepteren, die voortvloeien uit een gelijkwaardig partnerschap. Ik noem bijvoorbeeld:

• Een consequentie van het toenemende eigenaarschap van de partnerlanden is dat we meer moeten vertrouwen op hun beleidsen beheersystemen. In ruil daarvoor wil ik zelf nauwer betrokken zijn bij de politieke dialoog, maar vooral dat de lokale verantwoordingssystemen, zoals parlement, rekenkamers en civil society, beter gaan werken. «Domestic accountability» wordt de norm. Nederland zal dit via de beleidsdialoog en via concrete activiteiten ondersteunen. Het betekent ook dat we soms meer geduld moeten hebben, en lokale systemen de tijd geven om (eerst) te reageren op nieuw beleid of eventuele misstanden. Op termijn betekent dit dat de overheden van onze partnerlanden een goed beleid hebben voor subsidies of een aangepast belastingheffings regime voor CSO’s en NGO’s. Tot het zo ver is zal Nederland flankerend beleid voeren en direct zelf vanuit de posten of via Nederlandse of internationale NGO’s lokale organisaties ondersteunen/financieren die om het afleggen van rekenschap vragen of die een bepaalde lobby (e.g. gender, klimaat, milieu etc.) voeren.

• De Nederlandse inspanningen en resultaten in een land worden minder zichtbaar. Het gaat dan om de zichtbaarheid binnen die landen; ik blijf natuurlijk rekenschap afleggen voor behaalde resultaten waaraan met Nederlands belastinggeld is bijgedragen, bijvoorbeeld via de Resultatenrapportage die ik u iedere twee jaar doe toekomen.

• Grotere voorspelbaarheid leidt tot minder flexibiliteit: onze bijdragen zullen voor een langere periode zijn vastgelegd, en we kunnen die niet licht terugdraaien. Ook hiervoor geldt dat een groter vertrouwen in de lokale systemen tot een grotere betrokkenheid bij de politieke processen zal moeten leiden. Overigens blijft bij het niet nakomen van afspraken die mogelijkheid natuurlijk wel bestaan.

Sterke en concrete maatregelen in Accra

Het syntheserapport geeft aan dat om «effectiviteitsmoeheid» te voorkomen en de geloofwaardigheid van de Verklaring van Parijs te behouden, concrete maatregelen nodig zijn om politieke betrokkenheid te behouden bij zowel partnerlanden als donoren. Ik onderschrijf dit volledig. Het rapport noemt ook het bestaan van «voortrekkers» als één van de belangrijkste succesfactoren bij de implementatie van de Verklaring van Parijs. Ik ben er trots op dat we met Nederland één van die voortrekkers te zijn. Wij hebben hierdoor meer invloed dan ons op basis van onze omvang als donor toe zou komen. Ik wil in en na Accra een actieve rol blijven spelen en gericht, op bepaalde thema’s, bij de kopgroep blijven horen. Ik verwijs naar mijn voorgenomen inzet in Accra over de wijze waarop ik hieraan vorm wil geven.

De minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

A. G. Koenders


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Eigenaarschap (ownership); afstemming op nationaal beleid, systemen en procedures (alignment); harmonisatie; resultaatgericht management (management for development results); en wederzijdse rekenschap (mutual accountability).

XNoot
2

Bangladesh, Bolivia, Philipijnen, Senegal, Sri Lanka, Uganda, Vietnam en Zuid-Afrika.

XNoot
3

Aziatische Ontwikkelingsbank, Australië, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Luxemburg, Nederland, Nieuw Zeeland, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Naties Ontwikkelings Groep – UNDG.

XNoot
4

Verschillen van inzicht zijn er over wat gebruik van landensystemen in de weg zit; de relatieve prioriteit voor de verschillende pijlers van Parijs; en zorg over de – in ieder geval tijdens de transitieperiode – verhoogde transactiekosten, die vooral door de donoren gevoeld worden.

Naar boven