31 247
Wijziging van de Wet bevordering eigenwoningbezit (uitvoeringstechnische wijzigingen)

nr. 10
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 1 april 2008

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

Aan onderdeel A, onder 1, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

d. Na onderdeel r (nieuw) wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van dat onderdeel door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

s. woning: gebouwde onroerende zaak voor zover deze bestemd is om als zelfstandige woonruimte te worden gebruikt alsmede de onroerende aanhorigheden.

Toelichting

Met de voorgestelde definitie van woning wordt het mogelijk om een eigenwoningbijdrage te krijgen voor zogenoemde waterwoningen. Een waterwoning is een woning die op het water is gebouwd. De grootte van de woning is vaak gelijk aan woningen op het land. De eigenwoningbijdragen op grond van de Wet BEW blijven hiermee gereserveerd voor vormen van woonruimte die een onroerende zaak vormen. Daarmee wordt de regeling van de Wet bevordering eigenwoningbezit op dit punt gelijk aan de regeling in de Wet op de huurtoeslag.

Met de definitie van woning wordt aangesloten bij het «woonruimte»-begrip, bedoeld in artikel 233 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Dit met dien verstande dat de Wet BEW alleen ziet op zelfstandige woonruimte.

Wat betreft het «gebouwd onroerend»-zijn kan worden verwezen naar een uitspraak van de Hoge Raad d.d. 31 oktober 1997 (NJ 1998, 97). In die uitspraak bepaalde de Hoge Raad dat het criterium «gebouwd onroerende zaak» aan de volgende maatstaven kan worden getoetst. Ten eerste is een gebouw duurzaam met de grond verenigd doordat het naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven. Voorts moet bij de beantwoording van de vraag of een gebouw of een werk bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven worden gelet op de bedoeling van de bouwer voor zover deze naar buiten kenbaar is. De bestemming van een gebouw of een werk om duurzaam ter plaatse te blijven dient naar buiten kenbaar te zijn. In gevallen dat onzekerheid blijkt te bestaan of een object kan worden beschouwd als duurzaam met de grond verenigd, en voor de toepassing van die maatstaf nader moet worden bepaald wat in een gegeven geval als «duurzaam», onderscheidenlijk «verenigd» en in verband daarmee als «bestemming» en «naar buiten kenbaar» heeft te gelden, kunnen verkeersopvattingen in aanmerking worden genomen, aldus de Hoge Raad.

De minister voor Wonen, Wijken en Integratie,

C. P. Vogelaar

Naar boven