31 239
Stimulering duurzame energieproductie

nr. 89
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 28 december 2009

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit1, heeft een aantal vragen voorgelegd aan de ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en van Economische Zaken bij brief van 25 oktober 2009 (2009Z22469/2009D59331) inzake SDE op warmtekrachtkoppelingen voor de glastuinbouw.

De minister van Economische Zaken heeft deze vragen beantwoord bij brief van 28 december 2009. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Atsma

De griffier van de commissie,

Dortmans

1

Is het waar dat er bij toepassing van SDE voor WKK’s in slechte jaren eerst uitmiddeling van winst uit voorgaande jaren moet plaatsvinden voordat het tot een bijdrage komt? In feite wordt het een 12-jaars garantie. Geldt dat zelfde principe voor wind en andere vormen van SDE-stimulering?

Bij de jaarlijkse vaststelling van het maximale subsidiebedrag zal tevens rekening worden gehouden met eventuele overwinsten behaald in voorgaande jaren. Over de gehele beschikkingsperiode wordt terug gekeken of er sprake is van winst. Cumulatieve verdisconteerde winst in voorgaande jaren zal hierbij in mindering worden gebracht op de uit te betalen subsidie in enig jaar. Dit om te voorkomen dat producenten die aantrekkelijke rendementen halen, direct subsidie ontvangen in een jaar van tegenvallende marktomstandigheden. Aangezien het vangnet uitsluitend is gericht op het type grote STEG doet de vraag over winstverrekening zich dan ook niet voor bij WKK’s zoals die doorgaans in de glastuinbouw worden toegepast.

Aangezien er bij duurzame opties veelal geen sprake is van winstgevendheid zonder subsidie vindt dit principe daar geen toepassing.

2

Het CE-Rapport concludeert dat het huidige berekeningsmodel slechts van één vast scenario uitgaat en dus geen weergave is van de feitelijke situatie, en al helemaal niet past in de huidige situatie waar met name de glastuinbouwbedrijven nu in verkeren.

Onderschrijft u de conclusies dat kritische parameters een bandbreedte kennen, de beoordeling van nieuwe WKK-varianten ontbreekt, dat warmtekortingen niet zijn meegenomen terwijl ze wel bepalend zijn voor de berekening van de onrendabele top en tenslotte, dat de kosten voor CO2-rechten niet zijn meegenomen? Indien u deze conclusies niet onderschrijft, kunt u dan uiteenzetten waarom u een andere mening bent toegedaan?

De conclusie uit het rapport van CE dat kritische parameters een bandbreedte kennen onderschrijf ik. In de scenarioberekeningen van ECN worden onzekerheden ook duidelijk benoemd. Bij de berekeningen is gebruik gemaakt van een prijsscenario behorend bij de Referentieraming Energie en Emissies die wordt uitgevoerd door ECN en het Planbureau voor de Leefomgeving. In de Referentieraming worden twee varianten voor de ontwikkeling van de brandstofprijzen en de daarmee samenhangende elektriciteitsprijzen gepresenteerd. ECN is bij haar berekeningen uitgegaan van het scenario dat het minst gunstig is voor de rentabiliteit van WKK. Hiermee wordt beoogd te vermijden dat een te gunstig beeld van de toekomstige rentabiliteit van WKK wordt gevormd. Voor een nadere toelichting verwijs ik naar mijn brief van 23 februari 2009 (Kamerstukken 28 665, nr. 100). In de jaarlijkse berekening van het subsidiebedrag in het kader van het vangnet wordt dan ook rekening gehouden met de feitelijke situatie m.b.t. energieen CO2 prijzen. De kosten voor CO2-rechten zullen worden meegenomen bij de berekening van het jaarlijkse subsidiebedrag. De ontwikkeling van nieuwe WKK-varianten en de marktpotentie daarvan volg ik. Indien deze ontwikkeling daartoe aanleiding geeft kunnen deze varianten in het berekeningsmodel worden betrokken.

Ten aanzien van de warmtekorting waarop CE wijst merk ik op dat dit vrijwillige afspraken tussen marktpartijen betreft. Naar mijn mening zou compensatie van deze korting in het geheel niet de juiste prikkels aan de markt geven. CE geeft voorts aan dat een warmtekorting beperkt is tot levering aan derden en een objectief overzicht ontbreekt over de hoogte. Voor een nadere toelichting op bovenstaande verwijs ik naar mijn brief van 16 oktober 2009 (Kamerstukken 31 239, nr. 74).

3

Wat is uw reactie op de stelling dat afdekking van de onrendabele top voor bestaande en nieuwe WKK’s kan bijdragen aan een meer duurzame elektriciteitsproductie onder meer vanwege het feit dat WKK’s in de glastuinbouw flexibel ingezet kunnen worden tijdens piekuren?

Voor het onder de werkingssfeer brengen van WKK’s in de glastuinbouw zie ik geen noodzaak omdat daarmee reeds aantrekkelijke rendementen haalbaar zijn. Indien in de toekomst zou blijken dat de markt zich zodanig ontwikkelt dat WKK in de glastuinbouw niet meer rendabel is, dan kan worden bezien of dit reden geeft tot wijziging van beleid. Ik wijs hierbij op mijn brief van 16 oktober 2009 waarin ik tevens inga op de motie Mastwijk terzake.

4 en 5

Wat is uw reactie op de stelling dat het gehanteerde systeem van onrendabele top onvoldoende rekening houdt met het investeerdersperspectief hetgeen zal leiden tot minder efficiënt gebruik van fossiele brandstoffen?

Acht u het door ECN gehanteerde model voor rendementsberekening (dat neerkomt op een voor een STEG-WKK 7% op eigen vermogen) realistisch? En hoe sluit dat aan bij de algemene stelregel dat voor dit soort investeringen industriële bedrijven rendementseisen stellen in de orde van tenminste 15%? Als u 7% realistisch vindt t.o.v. de genoemde 15%, kunt u dan uw visie onderbouwen?

Het systeem van onrendabele top biedt inzicht in het mogelijke rendement op eigen vermogen voor investeringen in een aantal typen WKK. De appreciatie van de resultaten is een zaak van individuele investeerders.

Het gehanteerde model acht ik voldoende realistisch om als basis te dienen voor een ondersteuningsfaciliteit in de vorm van een vangnet.

Een haalbaar rendement op eigen vermogen van 7% voor de grote STEG volgde uit berekeningen van ECN. Gelet op het verzoek van uw Kamer is voor deze grote STEG een vangnet ontworpen voor het geval de marktomstandigheden verslechteren. Zoals aangegeven in eerdergenoemde brief van 16 oktober alsook tijdens het Algemeen Overleg van 2 december 2009 met de vaste commissie voor Economische Zaken ben ik bereid om in het kader van de evaluatie van Schoon en Zuinig te bezien of een vangnet dat ondersteunt tot een rendement van 15% nodig en wenselijk is, rekeninghoudend met alle beleidsinstrumenten die zijn en worden ingezet.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Poppe (SP), Schreijer-Pierik (CDA), Atsma (CDA), voorzitter, Waalkens (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Van der Ham (D66), Jager (CDA), Koopmans (CDA), Ormel (CDA), Van Velzen (SP), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Dibi (GL), Cramer (CU), Koppejan (CDA), Graus (PVV), Zijlstra (VVD), Neppérus (VVD), Jacobi (PvdA), Jansen (SP), Thieme (PvdD), Polderman (SP), Elias (VVD) en Linhard (PvdA).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Luijben (SP), Mastwijk (CDA), Ten Hoopen (CDA), Tang (PvdA), Harbers (VVD), Koşer Kaya (D66), Bilder (CDA), Pieper (CDA), Biskop (CDA), Van Leeuwen (SP), Eijsink (PvdA), Depla (PvdA), Vendrik (GL), Ortega-Martijn (CU), Vacature (CDA), Brinkman (PVV), Ten Broeke (VVD), Vacature (VVD), Blom (PvdA), Kant (SP), Ouwehand (PvdD), Lempens (SP), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD) en Van Dam (PvdA).

Naar boven