nr. 85
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 december 2009
Tijdens het algemeen overleg van 3 december jl. is met uw Kamer gesproken
over eventuele financiële ondersteuning van «biogashubs».
Een «biogashub» bestaat uit een aantal vergisters die ruw biogas
produceren. Deze kunnen dit ruwe biogas via een gasnet aan een installatie
leveren die het ruwe biogas opwerkt tot aardgaskwaliteit (groen gas) en invoedt
in het gasnet. In Friesland en Groningen bestaan hiervoor concrete plannen.
Een biogashub kan een interessant concept zijn, mede omdat het tot schaalvoordelen
en dus grotere kosteneffectiviteit zou kunnen leiden. Mijn ministerie heeft
aan de initiatiefnemers gevraagd te onderbouwen dat er daadwerkelijk kostenvoordelen
te realiseren zijn. Daar is nu echter nog geen duidelijkheid over.
Tijdens het algemeen overleg heb ik uw Kamer aangegeven dat het huidige
besluit SDE beperkte mogelijkheden biedt voor financiële ondersteuning
van een biogashub. Wel heb ik aangegeven de biogashub een interessant concept
te vinden en uw Kamer nader te informeren over de manier waarop een «biogashub»
vanuit de SDE ondersteund kan worden. Met deze brief kom ik aan mijn toezegging
tegemoet.
Het Besluit Stimulering Duurzame Energieproductie stelt een aantal voorwaarden
aan het subsidiëren van producenten die hernieuwbaar gas produceren.
Een van deze eisen is dat het hernieuwbare gas wordt ingevoed op een gasnet
als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van de Gaswet. Op grond
van de Gaswet worden voorwaarden vastgesteld waaraan het gas bij invoeding
moet voldoen. Deze voorwaarden zijn vastgesteld in de Aansluit- en transportvoorwaarden
Gas – RNB (bij invoeden op een gasdistributienet) en in de Aansluit-
en transportvoorwaarden Gas – LNB (bij invoeden op het gastransportnet).
Het ruwe biogas dat ontstaat na vergisting komt op grond van het Besluit stimulering
duurzame energieproductie als zodanig niet aanmerking voor subsidie;
pas op het moment van invoeden – dus na de kwaliteitsverbetering –
is het gas subsidiabel.
Onder deze voorwaarden is het thans wel mogelijk voor een biogashub om
een subsidieaanvraag in te dienen.
De (co)vergistingsinstallaties, de tussengelegen buisleidingen, de opwerkinstallatie
en de invoedingsinstallatie moeten dan worden aangemerkt als één
productie-installatie. Voor deze productie-installatie kan subsidie worden
aangevraagd. De verschillende partijen die onderdelen van deze ene productie-installatie
bezitten, moeten deze onderbrengen in één organisatie. De vergistingsinstallaties
die onderdeel zijn van deze productie-installatie moeten binnen één
SDE-categorie vallen.
De entiteit vraagt de subsidie aan en ontvangt subsidie op basis van het
op het net geleverde hernieuwbare gas (opgewerkt ruw biogas). Dit gas is wel
subsidiabel in de SDE. De entiteit kan de subsidie volgens eigen afspraken
verdelen onder de diverse deelnemende partijen.
De productie-installatie moet binnen 4 jaar in gebruik zijn genomen. De
subsidieperiode van 12 jaar gaat lopen op de datum die de aanvrager zelf heeft
aangegeven, maar deze datum is uiterlijk binnen 4 jaar na de datum van de
beschikking tot subsidieverlening, ongeacht het aantal vergistingsinstallaties
dat op dat moment in gebruik is genomen. Een «trapsgewijze» opbouw
van subsidiebeschikking is niet mogelijk. Voor de hoeveelheid gas die afkomstig
is van vergistingsinstallaties die later in gebruik worden genomen ontvangt
de entiteit dus over een kortere tijd subsidie. De entiteit kan er wel voor
kiezen om een tijd zonder subsidie te gaan proefdraaien. Wanneer de subsidieperiode
aanvangt, start deze ook in één keer helemaal. De producent
kan er niet voor kiezen om de subsidie voor een deel te laten starten. Bij
de aanvraag hebben alle deelnemende vergistingsinstallaties de gebruikelijke
vergunningen nodig, anders wordt de aanvraag afgewezen.
De biogashubs passen op deze wijze dus binnen het wettelijk kader. Dit
is met de initiatiefnemers gecommuniceerd. Deze hebben aangegeven dat de huidige
mogelijkheden hen onvoldoende flexibiliteit bieden en niet werkbaar zijn.
Zoals ik heb aangegeven zal volgend jaar de SDE worden geëvalueerd. De
initiatiefnemers zullen hierbij worden betrokken. De initiatiefnemers zullen
zoals gezegd aan moeten tonen dat de biogashubs ook daadwerkelijk significante
kostenvoordelen bieden en daardoor een opname in de SDE rechtvaardigen. Uit
de evaluatie zal moeten blijken of er ook andere mogelijkheden noodzakelijk
zijn om de hubs in de SDE in te passen. Als dit zo is, dan zal dit leiden
tot wijziging van het Besluit SDE en streef ik ernaar om de biogashubs vanaf 2011
vanuit de SDE meer mogelijkheden te bieden.
Ter aanvulling wil ik u ook kort informeren over het Windpark Noordoostpolder.
In de brief over de financiering windpark Noordoostpolder van 17 november
jl. is een verkeerde datum opgenomen. In de eerste zin van de derde alinea
op pagina 1 staat dat ik op 8 juni 2009 op Urk geweest ben, maar dit
moet 8 april 2009 zijn. Overigens mag uit deze zin niet worden afgeleid
dat de gemeente Urk c.q. de bewoners van Urk achter het windpark staan. In
het AO van 2 december heb ik al aangegeven dat ik weet dat er bezwaren
zijn tegen het park en dat ik bij de vaststelling van het Rijksinpassingsplan
zal aangeven op welke manier met de bezwaren rekening wordt gehouden.
De minister van Economische Zaken,
M. J. A. van der Hoeven