31 239
Stimulering duurzame energieproductie

nr. 74
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 oktober 2009

Met deze brief geef ik invulling aan mijn toezegging u nader te informeren over de uitwerking van een vangnet voor WKK. Tevens geef ik, conform het verzoek van uw Kamer, een reactie op het rapport «Rentabiliteit van WKK...» van onderzoeksbureau CE Delft (Kamerstuk 31 239, nr. 73) en ga ik, na overleg met de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), in op de motie Mastwijk (31 700 XIV, nr. 167).

Uitgangspunten voor een vangnet voor WKK

In het AO van 3 maart jl. (Kamerstuk 31 239, nr. 52) is aan mij verzocht om een vangnet te creëren voor de in het onderzoek van ECN doorgerekende categorie grote industriële WKK. Het verzoek betrof een vangnet dat niet uitbetaalt bij de huidige omstandigheden, maar dat de negatieve gevolgen van veranderende marktomstandigheden opvangt. Ik heb in dit AO toegezegd dit te onderzoeken. Langs deze lijn heb ik een voorziening uitgewerkt. Zoals in mijn brief van 17 april jl. (Kamerstuk 31 239, nr. 53) genoemd, zal de voorziening tijdelijk zijn. Dat wil zeggen dat er in ieder geval geen nieuwe gevallen zullen worden ondersteund na de inwerkingtreding van ETS 3 in 2013.

Uitgegaan wordt van een rendement op eigen vermogen van 7%, zijnde het voor deze installaties volgens ECN haalbare rendement (Kamerstuk 28 665, nr. 100). Dit is in lijn met de vraag vanuit uw Kamer om een voorziening die leidt tot subsidiebetalingen bij verslechterende marktomstandigheden, maar niet bij de huidige verwachte omstandigheden.

Onderstaand doorloop ik de verschillende aspecten van deze voorziening.

Het is mijn voornemen om in het kader van de voorziening in de «Regeling aanwijzing categorieën productie-installaties duurzame energieproductie 2010» WKK aan te wijzen als één van de categorieën die in 2010 in aanmerking komen voor subsidie op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie (hierna: het Besluit). In deze regeling zullen ook de categorieën productie-installaties in de hoofdcategorieën duurzame elektriciteit en duurzaam gas voor 2010 worden aangewezen.

Het is hierbij mijn bedoeling om de ministeriële regeling in de tweede helft van december te publiceren en de openstelling in januari 2010 te laten plaatsvinden. Over de bijzonderheden van de hoofdcategorieën duurzame elektriciteit en duurzaam gas voor 2010 zal ik u door middel van een aparte brief informeren.

De regeling voor WKK zal de volgende kenmerken hebben. Voor nadere toelichting verwijs ik naar de ECN-rapportage «Technische ondersteuning subsidieberekeningen SDE WKK 2010», welke ik u bijgaand doe toekomen.1

Productie-installaties waarop de regeling gericht is

• Zoals besproken in het Algemeen Overleg van 3 maart jl. en mijn brief van 17 april 2009 (31 239, nr. 53) betreft het vangnet de categorie grote industriële WKK’s uit het ECN onderzoek. Het gaat hierbij om aardgasgestookte installaties van het type STEG (SToom- En Gasturbine) met een minimaal vermogen van 150 MW.

• Overige eisen zijn een minimale warmte/krachtverhouding voor de installatie en productie van 0,6 om te voorkomen dat installaties met slechts een zeer geringe hoeveelheid warmtebenutting in aanmerking zullen komen.

• Om de regeling specifiek te richten op toepassingen in de industrie zal tevens als eis worden gesteld dat tenminste 90% van de warmte dient te worden gebruikt in industriële processen.

Het verdelingsmechanisme en periode waarin aanvragen kunnen worden ingediend

• Honorering van aanvragen zal geschieden op volgorde van rangschikking.

• Aanvragers kunnen bij hun aanvraag een percentage opgeven waarmee de maximum bedragen per kWh, zoals die jaarlijks zullen worden vastgesteld, zullen worden gekort. Een aanvraag wordt hoger gerangschikt indien het kortingspercentage hoger is.

• Aanvragen kunnen in 2010 worden ingediend tussen 18 januari en 31 augustus.

• Voor het honoreren van aanvragen op volgorde van rangschikking is gekozen om daarmee een doelmatige besteding van middelen te bevorderen.

Financieel

• De subsidieperiode bedraagt 12 jaar vanaf het moment van ingebruikname van de installatie. Hiermee wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de technische levensduur van de installaties.

• Het subsidieplafond voor het afgeven van beschikkingen op grond van de regeling 2010 bedraagt € 168 mln.

• Conform het Besluit wordt jaarlijks voor 1 november voorafgaand aan een kalenderjaar het maximum subsidiebedrag per kWh vastgesteld.

• Dit subsidiebedrag zal worden berekend met de formule welke in de toelichting op de regeling zal worden opgenomen. Nadere toelichting op deze formule treft u aan in bijgaande ECN-rapportage.

• Bij de vaststelling van het jaarlijkse maximum subsidiebedrag wordt rekening gehouden met eventuele rendementen hoger dan 7% in voorgaande jaren.

• Het maximum subsidiebedrag per kWh in 2010 bedraagt € 0,0097. Hierbij wordt aangesloten bij de uitkomst van de berekeningen van ECN.

• Bij de vaststelling van het maximum subsidiebedrag kunnen alle factoren die effect hebben op het verschil tussen de gemiddelde prijs voor het opwekken van elektriciteit en warmte enerzijds en de gemiddelde marktprijs van elektriciteit en warmte anderzijds worden betrokken. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de invloed van de handel in emissierechten.

• Het aantal vollasturen voor berekening van de maximaal subsidiabele productie per jaar is bepaald op 5900. Hierbij wordt aangesloten bij het aantal vollasturen van de modelcase «grote STEG» in het ECN-rapport «Onrendabele top berekeningen voor nieuw WKK-vermogen 2009» (Kamerstuk 28 665, nr. 100).

De mate van risico-afdekking en aantal MW dat kan worden beschikt met het budget

• Het bedrag per kWh waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld gedurende de gehele subsidieperiode van op basis van de aanwijzingsregeling 2010 af te geven beschikkingen wordt vastgesteld op € 0,0097.

• Het aantal MW dat uiteindelijk kan worden beschikt binnen het subsidieplafond is afhankelijk de kortingspercentages die subsidie-aanvragers opgeven bij hun aanvraag.

Certificering

• In verband met Europese regelgeving wordt slechts steun gegeven aan zogenaamde energetisch hoogrendabele WKK. WKK wordt als energetisch hoogrendabel aangemerkt als deze voldoet aan de voorwaarden zoals gesteld in de WKK-Richtlijn 2004/8/EG.

• Daartoe zal de Regeling certificaten warmtekrachtkoppeling Elektriciteitswet 1998 worden aangepast.

Actualisatie en review

• Ten behoeve van de subsidieberekeningen is een aantal parameters geactualiseerd. Dit betreft de specifieke investeringskosten en de kosten voor bediening en onderhoud. De nieuwe parameters zijn besproken met de sector en samen met de berekeningssystematiek onderworpen aan een review door KEMA.

Reactie op de bevindingen van onderzoeksbureau CE Delft

Mijn reactie op de belangrijkste bevindingen over het rapport van onderzoeksbureau CE Delft is als volgt.

De berekeningen van ECN zijn volgens het rapport gebaseerd op een betrouwbaar en valide model. Voor alle parameters worden in de meeste gevallen volgens CE realistische waarden gehanteerd. Naar mijn mening is hiermee de deugdelijkheid van de berekeningen bevestigd en daarmee de bruikbaarheid van de uikomsten.

Dat desondanks de conclusies van ECN en CE niet op alle punten overeenkomen, heeft als belangrijkste reden dat de uitgangspunten van beide studies van elkaar verschillen. In de benadering van ECN wordt op basis van variabelen als de energieprijzen, investeringskosten, bedienings- en onderhoudskosten bepaald welke rendementen met verschillende typen WKK in het algemeen haalbaar zijn. De CE studie richt zich daarnaast ook op belemmeringen en weerstanden die voor sommige investeerders zouden kunnen gelden. Naar mijn mening kan het niet tot de taak van de overheid worden gerekend om alle investeerders in WKK tevreden te stellen, vooral ook omdat dit zou leiden tot een ondoelmatige aanwending van algemene middelen.

Het rapport bevat verder de visie van CE over de belangrijkste aspecten in het WKK-dossier. Genoemd worden de warmtekorting, de rentabiliteit, onzekerheden over de toekomstige ontwikkeling van energieprijzen en de aanstaande CO2-emissiehandel. Over de meeste van deze aspecten heb ik met uw Kamer regelmatig gesproken en mijn visie daarop kenbaar gemaakt. Onderstaand ga ik hier nader op in.

Ten aanzien van het rendement op eigen vermogen stelt CE dat industriële bedrijven bij investeringen in WKK een eis hanteren in de orde van 15%.

Aansluitend bij het volgens ECN haalbare rendement van 7% en de wens van uw Kamer om een vangnet dat slechts zou uitbetalen bij tegenvallende markt, en heb ik, zoals reeds aangekondigd in mijn brief van 17 april, een vangnet uitgewerkt dat ondersteunt als het rendement zou zakken onder de 7%. Wel ben ik bereid om in het kader van de evaluatie van Schoon en Zuinig te bezien of een vangnet dat ondersteunt tot een rendement van 15% nodig en wenselijk is, rekeninghoudend met alle beleidsinstrumenten die zijn en worden ingezet.

Mijn standpunt ten aanzien van de warmtekorting blijft onveranderd om de volgende reden. Ik wens niet zodanig in de markt in te grijpen dat ik ga kijken welke producenten eventueel leveren aan derden en vervolgens welke producenten daarvan een zodanig slechte onderhandelingspositie zouden hebben dat ze minder dan de normale warmteprijs voor hun warmte kunnen krijgen om vervolgens daarvoor te compenseren. Daarmee worden geheel niet de juiste prikkels aan de markt gegeven.

Dat ook CE zegt dat een warmtekorting zich sowieso beperkt tot gevallen waarbij warmte wordt geleverd aan derden en dat een objectief inzicht ontbreekt over de hoogte, sterkt mij in deze overtuiging.

Verder merkt CE op dat de kleine STEG, «vanwege de veel ongunstigere onrendabele top» buiten de boot valt. Ik ben van mening dat juist omdat de onrendabele top van dit type installatie zo ongunstig is, er van kostenefficiënte inzet van publieke middelen geen sprake is als juist dit type rendabel wordt gemaakt met subsidie. We kiezen dan het duurste type en die zouden we gaan steunen, terwijl deze qua energieprestaties vergelijkbaar is met de andere types die veel rendabeler zijn. Bovendien merk ik op dat bij de berekening van de onrendabele top van dit type al rekening is gehouden met de verkrijging van Energie-investeringsaftrek.

Ten aanzien van de kosten die eventueel voortkomen uit het toekomstige systeem van emissiehandel (ETS 3) geldt dat deze in de hierboven uitgewerkte vangnetregeling worden meegenomen bij de berekening van het jaarlijkse subsidiebedrag. Ik heb gemeend hiermee aan te sluiten bij de wens van uw Kamer om een vangnet voor WKK. De auteurs van CE menen overigens dat er discussie mogelijk is over of het verstandig zou zijn om kosten van CO2-emissierechten te subsidiëren, en stellen dat «in een goed werkend systeem van emissiehandel er geen specifiek beleid meer hoeft te worden gevoerd om WKK een marktperspectief te bieden». Deze stelling onderschrijft de juistheid van mijn zienswijze.

Motie Mastwijk

Tijdens het algemeen overleg van uw Kamer op 1 juli 2009 met de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over verduurzaming van de glastuinbouw is onder andere gesproken over de positie van WKK-installaties in de glastuinbouw. Motie Mastwijk c.s. (31 700 XIV, nr. 167) verzoekt de regering om de glastuinbouw weer onder de werking te brengen van het vangnet van de SDE op WKK’s.

Mede namens de minister van LNV zie ik geen noodzaak om WKK’s zoals die in de glastuinbouw doorgaans toepassing vinden onder de werkingssfeer van de SDE te brengen. Ik stel vast dat met deze installaties reeds aantrekkelijke rendementen op eigen vermogen haalbaar zijn. Dit beeld komt ook naar voren in de CE-studie die in opdracht van uw Kamer is uitgevoerd.

Als in de toekomst zou blijken dat de markt zich zodanig ontwikkelt dat WKK in de glastuinbouw niet meer rendabel is, dan kan dan worden bezien of dit reden geeft tot wijziging van beleid.

De minister van Economische Zaken,

M. J. A. van der Hoeven


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven