Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 30 september 2021
Tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen (Handelingen II 2020/21, nr. 3, algemene
politieke beschouwingen) heeft de Minister-President (MP) de motie van de leden Ouwehand
en Simons (Kamerstuk 35 925, nr. 29) het oordeel «Ontraden» gegeven. De motie verzoekt het demissionaire kabinet om houtige
biomassa uit te sluiten van deze extra SDE++-subsidies.
Naar aanleiding van dit oordeel heeft het lid Segers (CU) de vraag gesteld of de extra
€ 3 miljard voor de SDE++, die met de Augustusbesluitvorming aan de reeds beschikbare
SDE++-middelen voor 2022 zijn toegevoegd, überhaupt beschikbaar is voor de subsidiëring
van houtige biomassa. De MP heeft toegezegd hier een verduidelijkende brief over te
zullen sturen. Hierbij voldoe ik aan die toezegging.
Voor de beantwoording van deze vraag is het belangrijk om onderscheid te maken tussen
houtige biomassa voor hoogwaardige toepassingen van houtige biomassa en laagwaardige
toepassingen van houtige biomassa.
Hoogwaardige toepassingen van houtige biomassa binnen de SDE++
Bij hoogwaardige toepassingen van houtige biogrondstoffen gaat het om toepassingen
waar nu en op de lange termijn geen duurzaam alternatief voor handen is. We hebben
het dan – voor toepassingen die voor de SDE++ in aanmerking komen – over duurzame
brandstoffen voor zwaar transport en wegverkeer (geavanceerde biobrandstoffen), duurzame
energie voor de industrie (hoge temperatuurwarmte) en groen gas (ter vervanging van
aardgas).
Zonder deze hoogwaardige toepassingen van houtige biogrondstoffen is het realiseren
van de klimaatdoelen, ook richting 2050, niet mogelijk.
De extra € 3 miljard voor de SDE++ is beschikbaar voor deze toepassingen.
Laagwaardige toepassingen houtige biomassa binnen de SDE++
Bij de laagwaardige toepassingen van houtige biomassa gaat het met betrekking tot
de SDE++ om de inzet van houtige biomassa voor de productie van warmte voor met name
de gebouwde omgeving en de glastuinbouw.
Deze toepassing komt dit jaar niet voor subsidie in aanmerking in afwachting op het
afbouwpad voor dergelijke subsidies, in verband met de uitvoering van de motie van
het lid Van Esch1 (Kamerstuk 30 175, nr. 372).
Of de extra € 3 miljard beschikbaar is voor subsidie voor lage temperatuurwarmte is
daarmee afhankelijk van de besluitvorming van een nieuw kabinet over het afbouwpad.
Het is van belang dat een verstandig afbouwpad wordt vastgesteld, omdat het acuut
stoppen met de subsidiëring van houtige biomassa voor lage temperatuurwarmte het realiseren
van de 2030-klimaatdoelen in met name de gebouwde omgeving en glastuinbouw bijna onmogelijk
en veel duurder maakt.
Oordeel motie Ouwehand
Ik hoop hiermee de gevraagde duidelijkheid te hebben geschept. Mocht de bovengenoemde
motie van de leden Ouwehand en Simons na ontvangst van deze brief toch in stemming
gebracht worden, dan behoudt deze het oordeel ontraden, zoals ook tijdens de APB is
aangegeven. De reden hiervoor is tweeledig. Ten eerste geldt dat het niet mogelijk
is om in de toekenning van de SDE++-middelen onderscheid te maken tussen de regulier
beschikbare middelen voor de SDE++ 2022 en de middelen die door het kabinet bij de
Miljoenennota extra beschikbaar zijn gesteld. De SDE++ werkt daarbij als een tender,
waardoor niet van te voren te zeggen is naar welke technieken de subsidie gaat. De
motie is daarmee niet uitvoerbaar. Ten tweede geldt dat het – zoals hierboven reeds
toegelicht – van essentieel belang is dat SDE++-subsidies voor 2022, inclusief de
extra middelen, beschikbaar blijven voor de hoogwaardige toepassingen van houtige
biogrondstoffen voor bedrijven die geen alternatief hebben, om de doelen te kunnen
halen en omdat alternatieven duurder zijn.
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,
D. Yeşilgöz-Zegerius