31 239 Stimulering duurzame energieproductie

Nr. 212 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 maart 2016

In mijn brief van 18 maart 2015 (Kamerstuk 30 196, nr. 300) heb ik uw Kamer geïnformeerd over de inhoud van het akkoord tussen de partijen bij het Energieakkoord over duurzaamheidscriteria voor vaste biomassa voor energietoepassingen. In mijn brief van 7 december jl. (Kamerstuk 31 239, nr. 208) heb ik aangegeven dat ik uw Kamer voor de openstelling van de SDE+ 2016 zal informeren over de verdere implementatie van deze duurzaamheidscriteria. Op 19 februari jl. (Kamerstuk 30 196, nr. 401) heb ik uw Kamer geïnformeerd over het openstellen van de categorie bij- en meestook in de eerste ronde van de SDE+ 2016 in reactie op de motie van de leden Jan Vos en Van Tongeren. Vervolgens zijn de Regeling aanwijzing categorieën stimulering duurzame energieproductie voorjaar 2016 (hierna: Regeling aanwijzing categorieën SDE+ 2016) en de wijziging van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie (hierna: Algemene uitvoeringsregeling SDE+) op 25 en 26 februari 2016 gepubliceerd.

De duurzaamheidscriteria behoren tot de meest vooruitstrevende en verregaande criteria in de wereld. De duurzaamheidscriteria zijn in overleg met de energiebedrijven en milieuorganisaties tot stand gekomen. Over de verdere (technische) implementatie vinden nog gesprekken plaats om te borgen dat de implementatie in lijn met de ambities van het Energieakkoord is. Hierbij informeer ik uw Kamer, mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, over het systeem van toetsing en handhaving van de duurzaamheid van biomassa voor energietoepassingen.

Wettelijke verankering

In mijn brief van 24 december 2014 (Kamerstuk 31 239, nr. 183) heb ik uw Kamer geïnformeerd dat de duurzaamheidscriteria voor vaste biomassa zullen worden opgenomen in milieuwetgeving. De duurzaamheidscriteria zijn sinds 2015 opgenomen in de Algemene uitvoeringsregeling SDE+. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu en ik werken momenteel aan een algemene maatregel van bestuur (AMvB) op basis van de Wet milieubeheer om de duurzaamheidscriteria inclusief toetsing en handhaving wettelijk te verankeren. De genoemde AMvB regelt dat de beoordeling van de duurzaamheid van de vaste biomassa door middel van een privaat normdocument (certificatieschema of verificatieprotocol) plaatsvindt. Dit is overeenkomstig het kabinetsbeleid voor certificatie en accreditatie (Kamerstuk 29 304, nr. 1). Tevens biedt de AMvB een grondslag voor de duurzaamheidscriteria die dienen ter bescherming van het milieu. In een onderliggende Ministeriële Regeling wordt uitvoering gegeven aan AMvB en worden onder andere de duurzaamheidscriteria opgenomen.

Bedrijven die biomassa willen toepassen voor de bij- en meestook in kolencentrales of voor de productie van industriële stoom uit houtpellets (biostoom), dienen aan te tonen dat deze biomassa aan de door de rijksoverheid vastgelegde duurzaamheidscriteria voldoet als zij in aanmerking willen komen voor SDE+ subsidie. Deze bedrijven kunnen dat op een aantal manieren doen:

  • Bedrijven kunnen een door mij goedgekeurd certificaat gebruiken (certificering). Dit certificaat geeft (vooraf) aan dat er gerechtvaardigd vertrouwen is dat de eigenaar van het certificaat voldoende maatregelen heeft genomen om de duurzaamheid van biomassa te borgen. De eigenaren van duurzaamheidscertificaten, zoals PEFC en FSC, kunnen de certificatieschema’s die ze gebruiken bij het afgeven van certificaten laten beoordelen door een nog in te stellen adviescommissie. Deze adviescommissie zal mij adviseren in hoeverre de certificatieschema’s invulling geven aan de Nederlandse duurzaamheidscriteria. Op basis van het advies zal ik vaststellen of en zo ja, in hoeverre certificaten invulling geven aan de gestelde duurzaamheidscriteria om op basis hiervan een weloverwogen oordeel te kunnen geven welke private certificaten ik goedkeur. Tegen het besluit tot goedkeuring staat bij mij bezwaar en beroep open. Ik zal de richtlijnen voor de werkwijze van deze adviescommissie vastleggen in een toetsingsprotocol.

  • Daarnaast kunnen bedrijven de toegepaste biomassa door onafhankelijke deskundigen (verificateurs) laten toetsen (verificatie). De verificateur controleert dan of aan de duurzaamheidscriteria is voldaan. De verificateur moet hiervoor gebruik maken van een door mij aangewezen verificatieprotocol en voor deze werkzaamheid zijn geaccrediteerd. Het verificatieprotocol beschrijft hoe een verificateur moet controleren of aan de duurzaamheidscriteria is voldaan.

  • Een bedrijf kan ten slotte ook gebruik maken van een combinatie van certificatie en verificatie. Dit betekent dat ook certificaten die niet volledig invulling geven aan de duurzaamheidscriteria kunnen worden gebruikt, in combinatie met aanvullende verificatie. Dit is van belang omdat er op dit moment nog geen certificaat is dat op zichzelf alle duurzaamheidscriteria afdekt, zoals criteria duurzaam bosbeheer, klimaatcriteria en criteria voor koolstofschuld en indirecte verandering van landgebruik (Indirect Land Use Change, ILUC). Gangbare certificaten richten zich vaak op een (deel)aspect van de duurzaamheidscriteria, bijvoorbeeld duurzaam bosbeheer. Onder andere de combinatie van deze aspecten en de omvang van de duurzaamheidscriteria maken de Nederlandse duurzaamheidscriteria tot de meest ambitieuze ter wereld.

Duurzaamheidscriteria en overgangsregime

De AMvB is op dit moment in voorbereiding en zal op de gebruikelijke wijze in consultatie worden gebracht, zodat alle betrokken partijen hun inbreng kunnen leveren. Ik verwacht dat het systeem in de zomer van 2017 in werking kan treden. Tot dit moment is een overgangsregime van kracht. Dit systeem wordt hieronder verder toegelicht.

In de Regeling aanwijzing categorieën SDE+ 2016 staat dat uitsluitend de categorieën bestaande en nieuwe capaciteit bij- en meestook van biomassa in kolencentrales en de categorie industriële stoom uit houtpellets (biostoom) moeten voldoen aan de duurzaamheidscriteria. Daarmee gelden deze duurzaamheidscriteria niet voor andere categorieën bioenergie in de SDE+ en zijn deze niet verplicht voor niet-gesubsidieerde biomassa ketels of -kachels die biomassa gebruiken. Deze duurzaamheidscriteria zijn op dit moment opgenomen als subsidievoorwaarde in de Algemene uitvoeringsregeling SDE+. Ten opzichte van de eerste publicatie in deze regeling in 2015 zijn de duurzaamheidscriteria op enkele punten aangepast. Zo zijn deze in lijn gebracht met de Regeling garanties van oorsprong voor energie uit hernieuwbare energiebronnen en HR-WKK-elektriciteit (GVO-regeling) en de richtlijn voor hernieuwbare energie en zijn dubbelingen met de Europese Houtverordening geschrapt. Tenslotte zijn de verantwoordelijkheden in de keten voor het aanleveren van informatie over de duurzaamheid van biomassa in de Algemene uitvoeringsregeling SDE+ verduidelijkt en is de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid verbeterd.

Totdat het wettelijke systeem in werking treedt, geldt een overgangsregime. In dit overgangsregime geldt een rapportageverplichting, waarbij bedrijven moeten aangeven op welke wijze de gebruikte biomassa is gecertificeerd of geverifieerd. Bedrijven kunnen daarbij gebruik maken van de aanwezigheid van bepaalde certificaten en/of verificatie voor de criteria duurzaam bosbeheer en broeikasgasemissiereductie. De criteria voor koolstofschuld en indirecte verandering van landgebruik (ILUC) worden nog nader uitgewerkt op basis van een praktijktest. Voor biomassa afkomstig uit duurzaam beheerde bossen kunnen certificaten (FSC, PEFC) worden gebruikt die zijn goedgekeurd voor het duurzaam inkopen van hout door de Nederlandse overheid. Bij gebruik van de in de regeling geaccepteerde reststromen kan gebruik worden gemaakt van door de Europese Commissie goedgekeurde certificaten voor het borgen van duurzaamheid van biobrandstoffen en vloeibare biomassa (bijvoorbeeld Better Biomass, voorheen NTA 8080) of ISCC-EU. Wat betreft de eisen voor de broeikasgasemissiereductie maken bedrijven een geverifieerde berekening waarbij ze gebruik maken van het door de Europese Commissie vastgestelde rekenmodel BioGrace II. Naast de genoemde certificaten kunnen bedrijven de duurzaamheid van de biomassa in de overgangsperiode aantonen met een verklaring van een onafhankelijke verificateur. Hiervoor zal ik een verificatieprotocol vaststellen. Hiermee kunnen ook installaties die voor kleine beheereenheden gebruikmaken van een op risico gebaseerde aanpak op regionaal niveau de duurzaamheid van hun biomassa aantonen. Deze aanpak is vergelijkbaar met die van bijvoorbeeld het certificatieschema SBP. Het risico op misstanden tijdens het overgangsregime acht ik zeer beperkt vanwege de beperkte duur van het overgangsregime, het beperkte aantal installaties dat naar verwachting in gebruik wordt genomen voordat het wettelijke systeem in werking zal treden (zomer 2017) en de borging van de duurzaamheid door het toestaan van bestaande certificaten.

Europees beleid

Het streven van het kabinet blijft de ontwikkeling van een Europees geharmoniseerd systeem. Zoals afgesproken in het Energieakkoord is het systeem dat we nu, in overeenstemming met de partijen van het Energieakkoord, hebben ontwikkeld, inzet van Nederland in Europese discussies over de duurzaamheid van vaste biomassa voor energietoepassingen. Zoals aangegeven in mijn brief van 24 december 2014 (Kamerstuk 31 239, nr. 183) biedt de uitwerking van het Energie- en Klimaatpakket 2030 hiervoor goede kansen en Nederland zet zich hier dan ook voor in. De Europese Commissie heeft op 10 februari jl. als onderdeel hiervan een openbare raadpleging gestart over de voorbereiding van een duurzaam bioenergiebeleid voor de periode na 2020. Uw Kamer heeft per brief van 18 februari jl. gevraagd of de regering voornemens is om een reactie in te zenden, en zo ja, of de Kamer hier tijdig een concept van kan ontvangen, zodat zij zich hierover nog kan uitspreken voordat de reactie aan de Europese Commissie wordt verzonden. Ik ben voornemens om een reactie te verzenden. Daarbij zal ik gebruik maken van de Visie Biomassa 2030, de Voedselvisie, het Energierapport, de uitvoeringsagenda van de Duurzame Brandstofvisie en het Nederlandse beleid voor duurzaam bosbeheer. Ik zal een afschrift van mijn reactie aan uw Kamer sturen.

Tot slot

Met het oog op het bereiken van de doelen van 14% hernieuwbare energie in 2020 en 16% in 2023 is het van groot belang dat de mogelijkheid om tot 25 PJ biomassa bij- en mee te stoken in kolencentrales tijdig wordt benut. Daarvoor is voortvarende implementatie van de duurzaamheidscriteria essentieel. Ik zal uw Kamer voor het einde van het jaar nader informeren over de voortgang van de implementatie van de duurzaamheidscriteria.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Naar boven