31 239 Stimulering duurzame energieproductie

Nr. 177 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Ontvangen ter Griffie op 1 juli 2014.

De voordracht voor de vast te stellen algemene maatregel van bestuur is aan de Kamer overgelegd tot en met 29 juli 2014.

De voordracht voor de vast te stellen algemene maatregel van bestuur kan niet eerder worden gedaan dan op 30 juli 2014.

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 juni 2014

Hierbij zend ik u een ontwerpbesluit, houdende het bij wege van experiment afwijken van de Elektriciteitswet 1998 voor decentrale opwekking van duurzame elektriciteit (Besluit experimenten decentrale duurzame elektriciteitsopwekking). Voor de inhoud en achtergronden van het ontwerpbesluit verwijs ik naar de ontwerp-nota van toelichting.

De voorlegging geschiedt in het kader van de wettelijk voorgeschreven voorhangprocedure (artikel 7a, vijfde lid, van de Elektriciteitswet 1998), en biedt uw Kamer de mogelijkheid zich uit te spreken over het ontwerpbesluit voordat het aan de Raad van State zal worden voorgelegd en vervolgens zal worden vastgesteld.

Op grond van de aangehaalde bepaling geschiedt de voordracht aan de Koning ter verkrijging van het advies van de Raad van State over het ontwerpbesluit niet eerder dan vier weken nadat het ontwerpbesluit aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

De grondslag van dit besluit is artikel 7a van de Elektriciteitswet 1998, vastgesteld bij amendement Van der Werf en Leegte (Kamerstuk, 32 814, nr. 20, I en II) dat beoogt burgers en bedrijven ruimte te bieden voor experimenten in afwijking van bij of krachtens de Elektriciteitswet 1998 gestelde regels.

Het doel van de experimenten is te toetsen of het nodig is dat deze regels onverkort gelden voor lokale opwekking van duurzame energie.

Het besluit verleent de Minister van Economische Zaken bevoegdheid tot het verlenen van ontheffingen voor de uitvoering van experimenten.

Aanvragen kunnen worden ingediend door coöperaties en verenigingen van eigenaars, die voorzien in:

  • a. het voor maximaal 10.000 afnemers:

    • 1°. optimaliseren van vraag en aanbod van elektriciteit bij levering van decentraal opgewekte duurzame elektriciteit of

    • 2°. het aanleggen of onderhouden van een deel van een net, verbinding of hulpmiddel en het leveren van decentraal opgewekte duurzame elektriciteit;

  • b. het aanleggen of onderhouden van een projectnet en het leveren van decentraal opgewekte duurzame elektriciteit.

In de komende vier jaar zal worden bezien in welke mate dit besluit daadwerkelijk leidt tot:

  • a. meer toepassing van duurzame energie of warmtekrachtkoppeling op lokaal niveau,

  • b. efficiënter gebruik van de beschikbare energie-infrastructuur of

  • c. meer betrokkenheid van energiegebruikers bij hun energievoorziening.

Aan het einde van deze vier jaar zal de minister de resultaten van de experimenten beoordelen op deze effecten. Bij de beoordeling worden voorts de door de wet te beschermen belangen en de in de wet tot uitdrukking gebrachte verantwoordelijkheden betrokken, zoals betrouwbaarheid, betaalbaarheid en veiligheid van de elektriciteitsvoorziening en de bescherming van consumenten.

De beoordeling van de doeltreffendheid en de effecten van de experimenten wordt met een standpunt over de voorzetting, anders dan als experiment, aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal voorgelegd (artikel 7a, vierde lid, van de wet). Daarbij wordt bezien in hoeverre de wet een structurele wijziging behoeft.

Er wordt gestreefd naar inwerkingtreding met ingang van 1 januari 2015.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Naar boven