31 237
Wijziging van de Wet identificatie bij dienstverlening en de Wet melding ongebruikelijke transacties ter uitvoering van richtlijn nr. 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (PbEU L 309) en ter uitvoering van richtlijn nr. 2006/70 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 1 augustus 2006 tot vaststelling van uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de definitie van politiek prominente personen en wat betreft de technische criteria voor vereenvoudigde klantenonderzoeksprocedures en voor vrijstellingen op grond van occasionele of zeer beperkte financiële activiteiten (PbEU L 214)

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is richtlijn nr. 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en ter uitvoering van richtlijn nr. 2006/70/EG van de Commissie van 1 augustus 2006 tot vaststelling van uitvoeringsmaatregelen voor richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de definitie van politiek prominente personen en wat betreft de technische criteria voor vereenvoudigde klantenonderzoeksprocedures en voor vrijstellingen op grond van occasionele of zeer beperkte financiële activiteiten (PbEU L 214) uit te voeren;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet identificatie bij dienstverlening wordt als volgt gewijzigd:

A

De artikelen 1 tot en met 7 komen te luiden:

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. instelling:

1°. kredietinstelling als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht die ingevolge artikel 107, tweede lid, onderdeel a, onder 1° tot en met 4° van die wet geregistreerd is;

2°. financiële instelling als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;

3°. onderneming, niet zijnde een kredietinstelling of financiële instelling, die werkzaamheden verricht die zijn opgenomen onder punt 14 van Bijlage I van richtlijn nr. 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (herschikking) (PbEU L 177);

4°. geldtransactiekantoor als bedoeld in artikel 1 van de Wet inzake de geldtransactiekantoren, voor zover dit kantoor geldtransacties verricht als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, onder 1°, 3° en 4°, van de Wet inzake de geldtransactiekantoren;

5°. levensverzekeraar als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht, met uitzondering van een levensverzekeraar die uitsluitend het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar als bedoeld in dat artikel uitoefent;

6°. beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;

7°. beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;

8°. financiëledienstverlener als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht, voor zover deze bemiddelt in verzekeringen;

9°. bijkantoor in Nederland van een instelling als bedoeld onder 1° tot en met 8° met zetel buiten Nederland;

10°. trustkantoor als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Wet toezicht trustkantoren;

11°. registeraccountant, accountant-administratieconsulent of belastingadviseur, voor zover deze zijn beroepsactiviteiten uitoefent dan wel een natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap, voor zover die anderszins zelfstandig onafhankelijk beroeps- of bedrijfsmatig daarmee vergelijkbare activiteiten verricht;

12°. natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap die als advocaat, notaris, of kandidaat-notaris of in de uitoefening van een gelijksoortig juridisch beroep of bedrijf zelfstandig onafhankelijk beroeps- of bedrijfsmatig advies geeft of bijstand verleent bij:

a. het aan- of verkopen van onroerende zaken;

b. het beheren van geld, effecten, munten, muntbiljetten, edele metalen, edelstenen of andere waarden;

c. het oprichten of beheren van vennootschappen, rechtspersonen of soortgelijke lichamen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;

d. het aan- of verkopen dan wel overnemen van ondernemingen;

e. werkzaamheden op fiscaal gebied die vergelijkbaar zijn met de werkzaamheden van belastingadviseurs;

13°. natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap die als advocaat, notaris of kandidaat-notaris dan wel in de uitoefening van een gelijksoortig juridisch beroep optreedt in naam en voor rekening van een cliënt bij enigerlei financiële transactie of onroerendezaaktransactie;

14°. tussenpersoon als bedoeld in artikel 62 van het Wetboek van Koophandel, voor zover deze bemiddelt bij het tot stand brengen en het sluiten van overeenkomsten inzake onroerende zaken en rechten waaraan onroerende zaken zijn onderworpen;

15°. beroeps- of bedrijfsmatig handelende verkoper van zaken, voor zover betaling van deze zaken in contanten plaatsvindt voor een bedrag van € 15 000 of meer, ongeacht of de transactie plaatsvindt in een handeling of door middel van meer handelingen waartussen een verband bestaat;

16°. natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap die beroeps- of bedrijfsmatig een speelcasino in de zin van artikel 27g, tweede lid, van de Wet op de kansspelen organiseert;

17°. onderneming die creditcards uitgeeft, tenzij de door haar uitgegeven creditcards uitsluitend kunnen worden gebruikt bij haarzelf of bij een onderneming die deel uitmaakt van dezelfde groep;

18°. natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorie beroepen of bedrijven;

b. cliënt: natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap met wie een zakelijke relatie wordt aangegaan of die een transactie laat uitvoeren;

c. politiek prominente persoon: persoon als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Uitvoeringsrichtlijn, tenzij deze de in dat lid bedoelde functie ten minste gedurende één jaar niet meer heeft uitgeoefend, diens directe familieleden en naaste geassocieerden in de zin van artikel 2, tweede en derde lid, van de Uitvoeringsrichtlijn;

d. uiteindelijk belanghebbende:

1°. natuurlijke persoon die een belang houdt van 25 procent of meer van het kapitaalbelang of 25 procent of meer van de stemrechten in de aandeelhoudersvergadering kan uitoefenen van een vennootschap, dan wel op andere wijze feitelijk zeggenschap kan uitoefenen in deze vennootschap, tenzij deze vennootschap is onderworpen aan openbaarmakingsvereisten als bedoeld in richtlijn nr. 2004/109 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (PbEU L 390) of aan voorschriften van een internationale organisatie die gelijkwaardig zijn aan die richtlijn;

2°. begunstigde van of degene die bijzondere zeggenschap heeft over 25% of meer van het vermogen van een stichting of een trust als bedoeld in het Verdrag inzake het recht dat toepasselijk is op trusts en inzake de erkenning van trusts (Trb. 1985, 141);

e. zakelijke relatie: zakelijke, professionele, of commerciële relatie tussen een instelling en een natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap, die verband houdt met de bedrijfsmatige activiteiten van die instelling en waarvan op het tijdstip dat het contact wordt gelegd, wordt aangenomen dat deze enige tijd zal duren;

f. transitrekening: door een bank aangehouden bankrekening in een staat die geen lidstaat is en die door een cliënt van de bank die niet in die staat is gevestigd gedebiteerd of gecrediteerd kan worden zonder tussenkomst van de bank;

g. financieren van terrorisme:

1°. het opzettelijk verwerven of voorhanden hebben van voorwerpen met geldswaarde, bestemd tot het begaan van een misdrijf als bedoeld in artikel 83 van het Wetboek van Strafrecht;

2°. het opzettelijk verschaffen van middelen met geldswaarde tot hetplegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 83 van het Wetboek van Strafrecht; of

3°. het verlenen van geldelijke steun, alsmede het werven van geld ten behoeve van een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 83 van het Wetboek van Strafrecht;

h. shellbank: bank of een onderneming die zich met vergelijkbare activiteiten bezig houdt, opgericht in een staat waar zij geen fysieke aanwezigheid heeft en die geen onderdeel uitmaakt van een onder toezicht staand financieel conglomeraat in de zin van de Wet op het financieel toezicht of een daarmee vergelijkbare groep;

i. lidstaat: staat die lid is van de Europese Unie alsmede een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;

j. correspondentbankrelatie: vaste relatie tussen banken in verschillende landen voor de afwikkeling van transacties of de uitvoering van opdrachten;

k. transactie: handeling of samenstel van handelingen van of ten behoeve van een cliënt in verband met het afnemen of het verlenen van diensten;

l. Uitvoeringsrichtlijn: Richtlijn nr. 2006/70/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 1 augustus 2006 tot vaststelling van uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de definitie van politiek prominente personen en wat betreft de technische criteria voor vereenvoudigde cliëntenonderzoeksprocedures en voor vrijstellingen op grond van occasionele of zeer beperkte financiële activiteiten (PbEU L 214);

m. bank: een bank als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht.

Artikel 2

1. Een instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, 2°, 3°, 5°, 6°, 7° of 8°, die een bijkantoor of een dochtermaatschappij heeft in een staat die geen lidstaat is, draagt er zorg voor dat het bijkantoor onderscheidenlijk de dochtermaatschappij cliëntenonderzoek verricht dat gelijkwaardig is aan dat, geregeld in artikel 3, eerste tot en met vierde lid, en gegevens met betrekking tot het cliëntenonderzoek vastlegt en bewaart op een wijze die gelijkwaardig is aan hetgeen is geregeld in artikel 7e.

2. Indien het recht van de betrokken staat toepassing van het eerste lid niet toelaat, stelt de instelling degene die ingevolge artikel 8a belast is met het toezicht op de naleving van deze wet daarvan in kennis en neemt zij maatregelen om het risico van witwassen en financieren van terrorisme te voorkomen.

Artikel 3

1. Een instelling verricht ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme cliëntenonderzoek in de gevallen, genoemd in het derde lid.

2. Het cliëntenonderzoek stelt de instelling in staat om:

a. de identiteit van de cliënt vast te stellen en de gegevens van de cliënt te verifiëren;

b. indien van toepassing, de identiteit van de uiteindelijk belanghebbende vast te stellen en op risico gebaseerde, adequate maatregelen te nemen om diens identiteit te verifiëren, alsmede indien het een rechtspersoon, een stichting of een trust als bedoeld in het Verdrag inzake het recht dat toepasselijk is op trusts en inzake de erkenning van trusts (Trb. 1985, 141) betreft, op risico gebaseerde en adequate maatregelen te nemen om inzicht te verwerven in de eigendomsen zeggenschapsstructuur van de cliënt;

c. het doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie vast te stellen;

d. voor zover mogelijk, een voortdurende controle op de zakelijke relatie en de tijdens de duur van deze relatie verrichte transacties uit te voeren, teneinde te verzekeren dat deze overeenkomen met de kennis die de instelling heeft van de cliënt en van zijn risicoprofiel.

3. De instelling verricht het cliëntenonderzoek in de volgende gevallen:

a. indien zij in of vanuit Nederland een zakelijke relatie aangaat;

b. indien zij in of vanuit Nederland een incidentele transactie verricht ten behoeve van de cliënt van ten minste € 15 000, of twee of meer transacties waartussen een verband bestaat met een gezamenlijke waarde van ten minste € 15 000;

c. indien er indicaties zijn dat de cliënt betrokken is bij witwassen of financieren van terrorisme;

d. indien zij twijfelt aan de betrouwbaarheid van eerder verkregen gegevens van de cliënt; of

e. indien het risico van betrokkenheid van de cliënt bij witwassen of financiering van terrorisme daartoe aanleiding geeft.

4. Een instelling kan het cliëntenonderzoek afstemmen op de risicogevoeligheid voor witwassen of financieren van terrorisme van het type cliënt, zakelijke relatie, product of transactie.

5. Het eerste tot en met het vierde lid zijn niet van toepassing op instellingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 10°.

6. Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden geregeld van het eerste of tweede lid.

7. Onze Minister van Financiën kan, op verzoek van een instelling, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste of tweede lid.

8. Aan een vrijstelling en ontheffing kunnen beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden.

Artikel 4

1. Het is een instelling verboden een zakelijke relatie aan te gaan of een transactie uit te voeren, indien zij geen cliëntenonderzoek heeft verricht als bedoeld in artikel 3 dat heeft geleid tot het in artikel 3, tweede lid, aanhef en onderdelen a, b en c, bedoelde resultaat. Indien de instelling reeds een zakelijke relatie met de cliënt heeft en de instelling niet kan voldoen aan het bepaalde in artikel 3, eerste lid en tweede lid, aanhef en onderdelen a, b en c, beëindigt de instelling de desbetreffende zakelijke relatie.

2. Het is een bank verboden een correspondentbankrelatie aan te gaan of voort te zetten met een shellbank of met een bank waarvan bekend is dat deze een shellbank toestaat van haar rekeningen gebruik te maken.

Artikel 5

1. Artikel 3, eerste lid, derde lid, aanhef en onderdelen a, b en d, en vierde lid, artikel 4, eerste lid, en artikel 7a, eerste lid, zijn niet van toepassing ten aanzien van de volgende cliënten:

a. instellingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1° tot en met 8°, met zetel in Nederland of in een andere lidstaat;

b. instellingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1° tot en met 8°, met zetel in een op grond van het derde lid aangewezen staat;

c. rechtspersonen die effecten hebben uitgegeven die in een lidstaat zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;

d. rechtspersonen die effecten hebben uitgegeven die zijn toegelaten tot een met een gereglementeerde markt vergelijkbaar systeem in een staat die geen lidstaat is en die daar zijn onderworpen aan openbaarmakingsvereisten die overeenkomen met die van richtlijn nr. 2004/109 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (PbEU L 390);

e. cliënten, voor zover het betreft het tijdelijk door hen aanhouden van gelden op rekeningen op naam van notarissen, advocaten en andere onafhankelijke beoefenaren van juridische beroepen. Voor zover de rekeninghouders niet in een lidstaat gevestigd zijn, is deze bepaling slechts van toepassing indien op hen wettelijke voorschriften van toepassing zijn ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme die overeenkomen met het bepaalde in deze wet, er toezicht wordt uitgeoefend op de naleving van deze voorschriften en de informatie over de identiteit van de cliënten op verzoek beschikbaar is voor de desbetreffende instelling;

f. Nederlandse overheidsinstanties;

g. instanties:

1°. die zijn belast met openbare functies uit hoofde van het Verdrag betreffende de Europese Unie, de verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen of de afgeleide communautaire wetgeving;

2°. waarvan de identiteit publiekelijk bekend, doorzichtig en ondubbelzinnig is;

3°. waarvan de activiteiten en boekhoudkundige praktijken doorzichtig zijn; en

4°. die verantwoording schuldig zijn aan een Europese instelling of aan een overheidsinstantie van een lidstaat of ten aanzien waarvan andere gepaste procedures bestaan om de activiteiten te controleren.

2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere categorieën cliënten worden aangewezen waarop de in het eerste lid genoemde bepalingen niet van toepassing zijn.

3. Onze Minister van Financiën kan een staat die geen lidstaat is aanwijzen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, indien in die staat op de instelling wettelijke voorschriften van toepassing zijn die gelijkwaardig zijn aan het bepaalde in de artikelen 3, tweede lid, derde lid, aanhef en onderdelen a, b en d, en vierde lid, en artikel 7a, eerste lid, en er toezicht wordt uitgeoefend op de naleving van die voorschriften.

4. Een instelling verzamelt voldoende gegevens om te kunnen vaststellen of het eerste lid op een cliënt van toepassing is.

Artikel 6

1. Artikel 3, eerste lid, derde lid, aanhef en onderdelen a, b en d, en vierde lid, artikel 4, eerste lid, en artikel 7a, eerste lid, zijn niet van toepassing voor zover het betreft zakelijke relaties of transacties met betrekking tot:

a. overeenkomsten van levensverzekering als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht, waarvan het bedrag van de jaarlijks te betalen premie € 1 000 of minder bedraagt of waarvan het bedrag van de eenmalige premie € 2 500 of minder bedraagt;

b. individuele pensioenverzekeringsovereenkomsten die geen afkoopclausule bevatten en niet als zekerheidsstelling kunnen dienen;

c. producten met betrekking tot een pensioen als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet;

d. elektronisch geld als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht, waarvan:

1°. indien de geldswaarde die is opgeslagen op de elektronische drager of die op afstand is opgeslagen in een centrale rekeningadministratie niet kan worden heropgeladen, het maximumbedrag niet meer dan € 150 bedraagt; of

2°. indien de geldswaarde die is opgeslagen op de elektronische drager of die op afstand is opgeslagen in een centrale rekeningadministratie kan worden opgeladen, het totaalbedrag van de transacties die in een kalenderjaar kunnen worden verricht niet meer dan € 2 500 bedraagt, tenzij de houder een bedrag van € 1 000 of meer heeft laten terugbetalen in datzelfde kalenderjaar.

2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen producten of transacties worden aangewezen waarop het eerste lid van overeenkomstige toepassing is.

Artikel 7

1. Een instelling verricht, afgestemd op het risico van de zakelijke relatie of transactie en onverminderd artikel 3, tweede, derde en vierde lid, aanvullend cliëntenonderzoek indien de zakelijke relatie of transactie naar haar aard een hoger risico op witwassen of financieren van terrorisme met zich brengt, alsmede in bij algemene maatregel van bestuur te bepalen situaties.

2. Onverminderd het eerste lid draagt een instelling, indien een cliënt niet fysiek aanwezig is voor identificatie, er door toepassing van één of meer van de volgende maatregelen zorg voor dat:

a. de identiteit van de cliënt wordt vastgesteld aan de hand van aanvullende documenten, gegevens of informatie;

b. de overgelegde documenten worden beoordeeld op echtheid; of

c. de eerste betaling die met de zakelijke relatie of transactie verband houdt, wordt gedaan ten gunste of ten laste van een rekening van de cliënt bij een bank met zetel in een lidstaat of in een staat die door Onze Minister van Financiën is aangewezen en die beschikt over een vergunning om haar bedrijf te mogen uitoefenen.

3. Onverminderd het eerste lid draagt een bank die een correspondentbankrelatie aangaat of is aangegaan met een bank in een staat die geen lidstaat is er zorg voor dat:

a. zij voldoende informatie over de betrokken bank verzamelt om een volledig beeld te krijgen van de aard van haar bedrijfsactiviteiten, en op basis van openbaar beschikbare informatie de reputatie van de bank en de kwaliteit van het toezicht dat op de bank wordt uitgeoefend bepaalt;

b. zij de procedures en maatregelen ter bestrijding van witwassen en financieren van terrorisme van de betrokken bank beoordeelt;

c. indien het een nieuwe correspondentbankrelatie betreft, de beslissing tot het aangaan van die relatie wordt genomen of goedgekeurd door personen die daartoe zijn gemachtigd;

d. de verantwoordelijkheden van beide banken schriftelijk worden vastgelegd;

e. dat de respondente bank de identiteit heeft vastgesteld van en doorlopend toezicht houdt op de cliënten die rechtstreeks toegang hebben tot de transitrekeningen en dat deze in staat is om haar op verzoek de relevante cliëntgegevens te verstrekken.

4. Onverminderd het eerste lid, draagt een instelling die een zakelijke relatie aangaat met of een transactie verricht voor een politiek prominente persoon die niet in Nederland woont, er zorg voor dat:

a. zij over een op risico gebaseerd beleid beschikt om te bepalen of de cliënt een politiek prominente persoon is;

b. de beslissing tot het aangaan van die relatie of het verrichten van die transactie is of wordt genomen of goedgekeurd door een persoon die daartoe is gemachtigd;

c. zij adequate maatregelen treft om de bron van het vermogen vast te stellen dat bij de zakelijke relatie of transactie wordt gebruikt; en

d. zij doorlopend controle uitoefent op de zakelijke relatie.

B

Na artikel 7 worden zeven artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 7a

1. Een instelling stelt de identiteit van een cliënt en, indien van toepassing, die van de uiteindelijk belanghebbende vast voor het aangaan van de zakelijke relatie of het uitvoeren van een incidentele transactie als bedoeld in artikel 3, derde lid, onderdeel b.

2. In afwijking van het eerste lid is het een instelling toegestaan de vaststelling van de identiteit van de cliënt en, indien van toepassing, de uiteindelijk belanghebbende te voltooien tijdens het aangaan van de zakelijke relatie, indien dit noodzakelijk is om de dienstverlening niet te verstoren en indien er weinig risico op witwassen of financieren van terrorisme bestaat. In dat geval voltooit de instelling de vaststelling van de identiteit zo spoedig mogelijk na het eerste contact met de cliënt.

3. In afwijking van het eerste en tweede lid is het een instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 5°, toegestaan de identiteit van de begunstigde van een polis vast te stellen nadat de zakelijke relatie is aangegaan. In dat geval vindt de vaststelling van de identiteit plaats op of voor het tijdstip van uitbetaling, dan wel op of voor het tijdstip waarop de begunstigde zijn rechten krachtens de polis wil uitoefenen.

4. In afwijking van het eerste en tweede lid is het een instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, toegestaan een rekening te openen voordat de vaststelling van de identiteit van de cliënt is voltooid. In dat geval voltooit de instelling de vaststelling van de identiteit voordat de rekening wordt gebruikt.

5. In afwijking van het eerste en tweede lid is het een notaris of kandidaat-notaris als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 12°, toegestaan de vaststelling van de identiteit van de cliënt en, indien van toepassing, de uiteindelijk belanghebbende te voltooien op het moment dat identificatie op grond van artikel 39 van de Wet op het notarisambt is vereist.

Artikel 7b

1. Artikel 3, eerste lid, is niet van toepassing ten aanzien van cliënten van wie de identiteit reeds ingevolge artikel 3 of op daarmee overeenkomende wijze is vastgesteld door:

a. een instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 11° tot en met 13°, met zetel in Nederland of een andere lidstaat; of

b. een instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1° tot en met 3° of 5° tot en met 10°.

2. Een instelling als bedoeld in het eerste lid stelt, op verzoek van de instelling waar zij een cliënt introduceert, de identificatie- en verificatiegegevens en overige gegevens en bescheiden inzake de identiteit van de cliënt of de uiteindelijk belanghebbende ter beschikking aan die instelling.

Artikel 7c

1. Een instelling kan het cliëntenonderzoek, bedoeld in artikel 3, eerste lid, voor zover het betrekking heeft op het in het tweede lid, onderdelen a, b, en c, van dat artikel bepaalde, laten verrichten door een derde, onverminderd haar verplichting om te voldoen aan het in die onderdelen bepaalde.

2. Indien de in het eerste lid bedoelde uitbesteding een structureel karakter heeft legt de instelling de opdracht daartoe schriftelijk vast.

Artikel 7d

1. Indien de cliënt een natuurlijke persoon is, wordt diens identiteit vastgesteld aan de hand van documenten, gegevens of inlichtingen uit betrouwbare en onafhankelijke bron. Bij ministeriële regeling kunnen documenten worden aangewezen op basis waarvan kan worden voldaan aan het in de vorige volzin bepaalde.

2. Indien de cliënt een rechtspersoon is die is opgericht naar Nederlands recht en in Nederland zijn zetel heeft of een buitenlandse rechtspersoon is die in Nederland is gevestigd, wordt diens identiteit vastgesteld aan de hand van documenten, gegevens of inlichtingen uit betrouwbare en onafhankelijke bron. Bij ministeriële regeling kunnen documenten worden aangewezen op basis waarvan kan worden voldaan aan het in de vorige volzin bepaalde.

3. Indien de cliënt een buitenlandse rechtspersoon is die niet in Nederland is gevestigd, wordt diens identiteit vastgesteld op basis van betrouwbare en in het internationale handelsverkeer gebruikelijke documenten, gegevens of inlichtingen of op basis van documenten, gegevens of inlichtingen die bij wet als geldig middel voor identificatie zijn erkend in de staat waar de cliënt zijn zetel heeft.

4. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het vaststellen van de identiteit van andere cliënten dan bedoeld in het eerste tot en met het derde lid.

Artikel 7e

1. Een instelling die op grond van deze wet de identiteit van een cliënt of zakelijke relatie heeft vastgesteld, legt op toegankelijke wijze de volgende gegevens vast:

a. van natuurlijke personen:

1°. de geslachtsnaam, de voornamen, de geboortedatum, het adres en de woonplaats dan wel plaats van vestiging van de cliënt alsmede van degene die namens die natuurlijke persoon optreedt of een afschrift van het document dat een persoonsidentificerend nummer bevat en aan de hand waarvan de identificatie heeft plaatsgevonden;

2°. de aard, het nummer en de datum en plaats van uitgifte van het document met behulp waarvan de identiteitsvaststelling heeft plaatsgevonden;

3°. de aard van de dienstverlening;

b. van naar Nederlands recht opgerichte rechtspersonen:

1°. de rechtsvorm, de statutaire naam, de handelsnaam, het adres met huisnummer, de postcode, de plaats van vestiging, het land van statutaire zetel en, indien de rechtspersoon bij een Kamer van Koophandel is geregistreerd, het registratienummer bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken en de plaats van vestiging van de Kamer van Koophandel en Fabrieken die het desbetreffende handelsregister houdt;

2°. de aard van de dienstverlening.

c. van andere rechtspersonen:

1°.de documenten aan de hand waarvan de identiteit is vastgesteld;

2°. de aard van de dienstverlening.

2. De instelling bewaart de in het eerste lid bedoelde gegevens gedurende vijf jaar na het tijdstip van het beëindigen van de zakelijke relatie of het uitvoeren van de desbetreffende transactie op een toegankelijke wijze.

Artikel 7f

Een instelling draagt er zorg voor dat haar werknemers, voor zover relevant voor de uitoefening van hun taken, bekend zijn met de bepalingen van deze wet.

C

Artikel 8 vervalt.

D

Artikel 8a komt te luiden:

Artikel 8a

1. Bij besluit van Onze Minister kunnen een of meer personen worden aangewezen die zijn belast met het toezicht op de naleving door de instellingen van de artikelen 2, eerste lid, 3, eerste, tweede, derde, vierde en achtste lid, 4, 7 en 7a tot en met 7f van deze wet.

2. Ten aanzien van personen die door een op grond van het eerste lid aangewezen persoon belast zijn met het toezicht op de naleving van de artikelen, genoemd in het eerste lid, zijn de bepalingen van hoofdstuk 5, afdeling 5.2, van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.

3. Van een besluit tot aanwijzing op grond van het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

E

Artikel 8b, eerste lid komt te luiden:

Artikel 8b

1. Onze Minister kan een last onder dwangsom opleggen ter zake van overtreding van voorschriften gesteld bij of krachtens de artikelen 2, eerste lid, 3, eerste, tweede, derde, vierde en achtste lid, 4, en 7, 7e en 7f van deze wet en van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht.

F

Artikel 8c, eerste lid komt te luiden:

Artikel 8c

1. Onze Minister kan een bestuurlijke boete opleggen ter zake van overtreding van voorschriften gesteld bij of krachtens de artikelen 2, 3, eerste, tweede, derde, vierde en achtste lid, 4, 7, 7a, 7e en 7f van deze wet en van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht.

ARTIKEL II

De Wet melding ongebruikelijke transacties wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:

a. instelling: instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet identificatie bij dienstverlening.

2. Het eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:

b. cliënt: de natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap die een transactie laat uitvoeren;

3. Het tweede en derde lid vervallen.

B

Artikel 9 komt te luiden:

Artikel 9

1. Een instelling meldt een verrichte of voorgenomen ongebruikelijke transactie binnen veertien dagen nadat het ongebruikelijke karakter van de transactie bekend is geworden, aan het meldpunt.

2. Het eerste lid geldt niet voor instellingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 11°, 12° en 13°, van de Wet identificatie bij dienstverlening, wanneer zij werkzaamheden verrichten betreffende de bepaling van de rechtspositie van een cliënt, diens vertegenwoordiging in rechte, het geven van advies voor, tijdens en na een rechtsgeding, of het geven van advies over het instellen of vermijden van een rechtsgeding.

3. Bij een melding als bedoeld in het eerste lid verstrekt de meldingsplichtige de volgende gegevens:

a. de identiteit van de cliënt;

b. de aard en het nummer van het identiteitsbewijs van de cliënt;

c. de aard, het tijdstip en de plaats van de transactie;

d. de omvang en de bestemming en herkomst van de gelden, effecten, edele metalen of andere waarden die bij de transactie betrokken zijn;

e. de omstandigheden op grond waarvan de transactie als ongebruikelijk wordt aangemerkt;

f. indien de meldingsplichtige een instelling is als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 15°, van de Wet identificatie bij dienstverlening, een omschrijving van de desbetreffende zaken; en

g. aanvullende, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen, gegevens.

4. Een instelling bewaart de gegevens, bedoeld in het vierde lid, op toegankelijke wijze gedurende vijf jaar na het tijdstip waarop de melding is gedaan.

5. Een instelling draagt er zorg voor dat haar werknemers, voor zover relevant voor de uitoefening van hun taken, bekend zijn met de bepalingen van deze wet en opleidingen genieten die hen in staat stellen een ongebruikelijke transactie te herkennen.

C

In de artikelen 10, eerste en tweede lid, 12, eerste, tweede en derde lid, en 13 wordt «degene» telkens vervangen door: de instelling.

D

In artikel 10, eerste lid, wordt de zinsnede «bij degene die door het verlenen van een dienst als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, sub 7°, bij een transactie is betrokken» vervangen door: de instelling die door middel van het crediteren of debiteren dan wel doen crediteren of debiteren van een rekening waarop een saldo in geld, effecten, edele metalen of andere waarden kunnen worden aangehouden is betrokken bij een transactie.

E

In artikel 17 wordt de zinsnede «het toezicht op financiële instellingen» vervangen door: het toezicht op de naleving van de Wet identificatie bij dienstverlening.

F

In artikel 17b, eerste lid, vervalt de zinsnede «door degene die beroeps- of bedrijfsmatig een dienst verleent».

G

Artikel 19 komt te luiden:

Artikel 19

1. Een instelling is verplicht tot geheimhouding van het feit dat:

a. zij een melding heeft gedaan ingevolge artikel 9;

b. zij gegevens of inlichtingen heeft verstrekt ingevolge artikel 10; en

c. een onderzoek naar witwassen of financieren van terrorisme wordt of kan worden uitgevoerd.

2. Het eerste lid is niet van toepassing voor zover uit deze wet of uit de Wet identificatie bij dienstverlening een verplichting tot het verstrekken van gegevens of inlichtingen voortvloeit.

3. De instelling die ingevolge artikel 3, aanhef en onderdeel c, gegevens of inlichtingen verkrijgt, is verplicht tot geheimhouding daarvan.

4. Het eerste lid is niet van toepassing op een mededeling aan een cliënt door een instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 11°, 12° of 13°, van de Wet identificatie bij dienstverlening, met als doel de cliënt te doen afzien van een onwettige activiteit.

5. Het eerste lid is niet van toepassing voor zover het betreft mededelingen tussen:

a. instellingen die behoren tot dezelfde groep als bedoeld in artikel 2:321 van de Wet op het financieel toezicht en die tenminste hebben voldaan aan de artikelen 2 en 3 van de Wet identificatie bij dienstverlening of, indien zij gevestigd zijn buiten Nederland, aan daarmee gelijkwaardige voorschriften;

b. instellingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 11°, 12° en 13°, van de Wet identificatie bij dienstverlening, waarop, indien zij gevestigd zijn in een staat die geen lidstaat is, regels van toepassing zijn die gelijkwaardig zijn aan die van deze wet en de Wet identificatie bij dienstverlening, en die hun werkzaamheden, al dan niet als werknemer, uitoefenen binnen dezelfde rechtspersoon of hetzelfde netwerk;

c. instellingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1° tot en met 12°, van de Wet identificatie bij dienstverlening, met zetel in een lidstaat, indien het een cliënt of transactie betreft waarbij beide instellingen betrokken zijn en de mededeling uitsluitend is bedoeld ter voorkoming van witwassen of het financieren van terrorisme;

d. instellingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1° tot en met 12°, van de Wet identificatie bij dienstverlening, met zetel in een staat die geen lidstaat is waar wettelijke voorschriften gelden die gelijkwaardig zijn aan die van deze wet en de Wet identificatie bij dienstverlening, die zijn onderworpen aan gelijkwaardige verplichtingen op het gebied van het beroepsgeheim en de bescherming van persoonsgegevens, en tot dezelfde beroepscategorie behoren, indien het een cliënt of transactie betreft waarbij beide instellingen betrokken zijn en de mededeling uitsluitend is bedoeld is ter voorkoming van witwassen of het financieren van terrorisme.

ARTIKEL III

De Wet op de economische delicten wordt als volgt gewijzigd:

In artikel 1, onder 2°, van de Wet op de economische delicten wordt in de zinsnede met betrekking tot de Wet identificatie bij dienstverlening «de artikelen 2, eerste, tweede en zevende lid, 5, 6, 7 en 8;» vervangen door: de artikelen 2, 3, eerste, tweede, derde, vierde en achtste lid, 4, 7, 7a en 7e;

ARTIKEL IV

De Wet toezicht trustkantoren wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het onderdeel i wordt geletterd j.

2. Er wordt een onderdeel ingevoegd luidende:

i. politiek prominente persoon: een persoon als bedoeld in artikel 2 van de Uitvoeringsrichtlijn 2006/70/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 1 augustus 2006 tot vaststelling van uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de definitie van politiek prominente personen en wat betreft de technische criteria voor vereenvoudigde cliëntenonderzoeksprocedures en voor vrijstellingen op grond van occasionele of zeer beperkte financiële activiteiten (PbEU L 214).

B

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

1. De onderdelen e tot en met g worden geletterd f tot en met h.

2. Er wordt een onderdeel ingevoegd, luidende

e. het trustkantoor:

1°. beschikt over een op risico gebaseerd beleid om te bepalen of de uiteindelijk belanghebbende een politiek prominent persoon is;

2°. de beslissing tot het aangaan van een relatie met een politiek prominent persoon laat nemen of laat goedkeuren door personen die daartoe door het trustkantoor gemachtigd zijn;

3°. adequate maatregelen treft om de bron van het vermogen vast te stellen die bij de zakelijke relatie worden gebruikt; en

4°. doorlopende controle uitoefent op de zakelijke relatie.

3. Onderdeel h komt als volgt te luiden:

h. door het trustkantoor geen dienst wordt verleend, indien niet wordt voldaan aan onderdeel a of f.

ARTIKEL V

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De minister van Financiën,

De minister van Justitie,

Naar boven