nr. 12
GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN HET LID HAVERKAMP TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT
ONDER NR. 8
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
In artikel II wordt artikel 11.15 als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. In afwijking van artikel 1:8, eerste lid, van de Algemene wet
bestuursrecht wordt een krachtens het eerste lid, onderdeel b, vast te stellen
ministeriële regeling niet eerder vastgesteld dan vier weken nadat het
ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
Toelichting
Onderhavig wetsvoorstel past artikel 11.15 van de Wet luchtvaart zodanig
aan dat door middel van bestuursdwang te handhaven EG-verordeningen voor de
luchtvaart bij ministeriële regeling worden aangewezen. Hiermee wordt
de keuze voor de wijze van handhaving van EG-verordeningen voor de luchtvaart
bij de regering gelegd. De indiener is van mening dat echter ook het parlement
bij deze keuze dient te worden betrokken. Dit amendement regelt derhalve dat
deze ministeriële regelingen bij het parlement voorgehangen dienen te
worden. Er is gekozen voor zogenaamde gecontroleerde delegatie, hetgeen betekent
dat het ontwerp van een vast te stellen ministeriele regeling aan het parlement
dient te worden overgelegd.
Om te voorkomen dat de voorgestelde voorhangbepaling met een beroep op
artikel 1:8 Awb opzij kan worden gezet, bepaalt het amendement
dat het niet mogelijk is om van de voorgestelde voorhangbepaling af te wijken
met een beroep op artikel 1:8 Awb.
Artikel 1:8 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) maakt het
namelijk mogelijk om een dergelijke voorhangbepaling opzij te zetten voor
zover de ministeriële regeling uitsluitend strekt tot implementatie van
een bindend EG-besluit. De achterliggende gedachte hiervan is dat het in veel
gevallen omwille van een snelle implementatie van bindende EG-besluiten onvoldoende
doelmatig en zinvol is om een dergelijke regeling voor te hangen. Bindende
EG-besluiten laten immers veelal geen beleidsruime voor de lidstaat en het
voorhangen hiervan heeft dan geen toegevoegde waarde. Artikel 1:8 Awb staat
in dergelijke gevallen alleen een zogenaamde voorwaardelijke delegatie toe.
In het geval van voorwaardelijke delegatie wordt een vastgestelde ministeriële
regeling voorgehangen bij het parlement en treedt deze vervolgens vier weken
later in werking, tenzij 30 leden van één der Kamers het onderwerp
van de ministeriële regeling toch bij wet wil regelen.
In onderhavig geval is er echter sprake van beleidsvrijheid bij de wijze
waarop EG-verordeningen voor de luchtvaart gehandhaafd moeten worden. Er zijn
immers meerdere keuzes mogelijk, waarvan bestuursdwang er slechts één
vormt. De indiener is van mening dat het parlement steeds bij deze keuzes
betrokken moet worden. De voorgestelde voorhangbepaling maakt dit mogelijk
en het voorhangen van genoemde ministeriële regelingen heeft hier dus
wel degelijk toegevoegde waarde. Bovendien voorziet de voorgestelde voorhangbepaling
volgens de indiener in een snellere implementatie van EG-verordeningen voor
de luchtvaart dan de door artikel 1:8 Awb toegestane voorhang middels voorwaardelijke
delegatie.
Het zou volgens de indiener dan ook niet juist zijn, wanneer met een beroep
op artikel 1:8 Awb de voorgestelde voorhangbepaling buiten toepassing kan
worden gelaten.
Haverkamp