31 224
Participatie van jongeren met een beperking

nr. 30
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 november 2008

Inleiding

Op verzoek van uw commissie hebben het REA-College Nederland en EEGA onlangs hun visie op schrift gesteld met betrekking tot de toekomst en de bijbehorende financiering van de REA-scholingsinstituten. Mede namens de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart, bied ik u hierbij onze gezamenlijke reactie op de visie van beide organisaties aan.

In hun visie bepleiten de REA-scholingsinstituten op termijn een wijziging van de huidige financieringsmethodiek, met als belangrijkste elementen een overheveling van de financiering van het scholingsdeel, van SZW naar OCW en het garanderen van een structureel budget ten behoeve van de innovatie- en expertise-functie van de scholingsinstituten. Verder komt in de visie van de instituten het accent van de organisaties in de toekomst sterker op scholing te liggen. Tot slot pleiten de instituten in de overgangsperiode voor een verhoging van het subsidieplafond en een verschuiving van het gewicht van plaatsing naar scholing bij de subsidievaststelling.

Reactie

Het kabinet onderkent het grote belang van de problematiek van de sterk groeiende groep van jongeren met een beperking en de aandacht die hiervoor nodig is. In mijn brief van 30 mei 2008 (kamerstuk 31 224, nr. 26) over de participatie van jongeren met een beperking heb ik aangegeven welke maatregelen het kabinet wil nemen om te bereiken dat deze jongeren meer kansen krijgen om te werken en actief deel te nemen aan de samenleving. Het krijgen van een baan bij een reguliere werkgever staat daarbij centraal. Ook voor jonggehandicapten bij wie dit niet op voorhand is uitgesloten, geldt dat arbeid het meeste perspectief biedt. Centrale invalshoek in het kabinetsbeleid is dus participatie in regulier werk waar dat mogelijk is.

Tijdens de onderwijsfase wordt geprobeerd om jongeren zoveel mogelijk voor te bereiden op de arbeidsmarkt. Dit betekent dat scholen in het praktijk- en speciaal onderwijs zoveel mogelijk praktijkgericht zullen gaan werken al voor en voornamelijk na de invoering van Passend Onderwijs. Het beleid van het ministerie van OC&W en van SZW versterken elkaar zodat sprake is van een gezamenlijke aandacht.

Bij de overgang van school naar werk vervullen ook de REA scholingsinstituten een belangrijke rol.

Het kabinet spreekt zijn bijzondere waardering uit voor de expertise die bij de REA scholingsinstituten aanwezig is en de rol die zij daardoor kunnen spelen bij de overgang van school naar werk en de re-integratie in regulier werk. Bij de beoordeling door het kabinet van de door de REA scholingsinstituten geformuleerde visie en de door hen voorgestelde financieringswijze staat, gelet op het voorgaande, het uitgangspunt centraal dat de scholing moet bijdragen aan de re-integratie in regulier werk.

Tijdens het Algemeen Overleg over de Wajong van 2 juli jl. (kamerstuk 31 224, nr. 29) heb ik met uw commissie ondermeer gesproken over de financiering van de REA-scholingsinstituten. Dit naar aanleiding van de motie-Van Hijum1 waarin verzocht werd het beleid ten aanzien van de financiering van de instituten te heroverwegen en de brief2 die ik ter beantwoording van deze motie naar de TK heb verzonden.

In deze brief heb ik aangegeven de financiering zodanig te willen inrichten, dat deze bijdraagt aan de realisatie van de doelstellingen van het kabinetsbeleid, re-integratie naar regulier werk, met daarnaast oog voor een gezonde bedrijfsvoering van de aanbieders van de voorziening en het behoud van expertise. Op basis van deze uitgangspunten is gekozen voor een aantal verbeteringen in de financieringsmethodiek.

• Om de kabinetsdoelstelling op het terrein van de arbeidsparticipatie te ondersteunen heb ik gekozen voor een vergroting van het belang van plaatsing bij de subsidievaststelling.

• Verder heb ik naar aanleiding van de inbreng van de kamer tijdens het AO van 2 juli besloten om ten faveure van de expertisefunctie van de instituten een vaste voet in de subsidievaststelling te introduceren. Dit deel van de subsidie valt dus niet langer onder de outputfinanciering. Wel dient er in het betreffende jaar op het instituut een traject te zijn gestart om voor deze vaste voet in aanmerking te komen.

• Deze twee aanpassingen hebben geleid tot een nieuwe verdeling bij de subsidievaststelling, namelijk 60% wordt gebaseerd op plaatsingsresultaten, 20% op scholingsresultaten en 20% betreft een «vaste voet». In de oude situatie was de verdeling 40% plaatsing en 60% scholing.

• Ter vergroting van de budgetzekerheid van de scholingsinstituten heb ik verder besloten de subsidieperiode met 7 maanden te verlengen, zodat instituten langer de tijd krijgen om trajecten met resultaat af te ronden.

• Tot slot is gekozen voor het meerjarig vaststellen van het subsidieplafond, wat ook ten goede komt aan de budgetzekerheid.

In aanvulling op deze punten heb ik in de brief aangegeven dat ik de ontwikkelingen met betrekking tot de instroom bij de instituten en de mogelijke uitbreiding van het netwerk op de voet zal volgen, en deze ontwikkelingen mee zal nemen bij de vaststelling van het subsidieplafond in latere jaren. De scholingsinstituten adviseren het subsidieplafond voor 2009 en 2010 met 20% te verhogen. Op basis van de bevindingen van het eerder aan de Kamer toegezonden onderzoek naar de te verwachten volume-ontwikkelingen3, én de meest recente instroomcijfers van de instituten zie ik thans geen aanleiding om het huidige beschikbare budget van € 13,3 mln. nu reeds aan te passen.

Bovenstaande wijzingen komen tot uitdrukking in de «Wijziging Subsidieregeling scholing jonggehandicapten met ernstige scholingsbelemmeringen» en de «Regeling subsidieplafond scholingsinstellingen 2009 tot en met juli 2012/2010 tot en met juli 2013», zoals deze zijn gepubliceerd in de Staatscourant (4 september 2008, nr. 171). Per 1 november jl. is de aanvraagtermijn voor subsidie 2009 op basis van deze gewijzigde regelingen gesloten. Momenteel worden bij UWV de beschikkingen voor het nieuwe cohort voorbereid.

De uitgangspunten waarop de recente wijzigingen zijn gebaseerd zijn voor mij ook op dit moment onverminderd van kracht. Mijns inziens is met genoemde wijzigingen zowel invulling gegeven aan de kabinetsdoelstelling om de arbeidsparticipatie van jonggehandicapten te stimuleren, als aan de wens voor een grotere budgetzekerheid van de scholingsinstituten.

De instituten brengen naar voren dat zij een nieuw dienstverleningsconcept hebben ontwikkeld, gericht op jongeren met een handicap die ook recht hebben op een startkwalificatie èn een reëel uitzicht op de arbeidsmarkt. Het dienstverleningsconcept gaat uit van een drietal kernfuncties: scholing, expertise/innovatie en plaatsing, waarbij ook dienstverlening aan mbo-instellingen kan plaatsvinden, indien het gehandicapten betreft die aan een mbo-instelling een beroepsopleiding volgen. De REA-scholingsinstituten willen vanwege deze activiteiten onder de bekostiging van het ministerie van OCW worden gebracht. Financiering van deze dienstverlening aan mbo-instellingen voor deze doelgroep is echter een zaak tussen de REA-scholingsinstituten en de mbo-instellingen. De REA-scholingsinstituten zijn primair in het leven geroepen om scholing te verzorgen voor jongeren met ernstige scholingsbelemmeringen, gericht op duurzame plaatsing op de arbeidsmarkt. Daarbij wordt scholing als middel ingezet. Het opleiden voor een startkwalificatie is een taak van de mbo-instellingen, die kwalificerende middelbare beroepsopleidingen verzorgen gericht op het behalen van een erkend diploma.

De huidige (financiële) verantwoordelijkheidsverdeling tussen beide departementen is hiermee in overeenstemming: OCW is verantwoordelijk voor het beroepsonderwijs leidend tot een diploma en SZW voor scholing, gericht op instroom op de arbeidsmarkt. Dit komt ook tot uiting in de onderscheiden wet- en regelgeving. De Subsidieregeling scholing jonggehandicapten met ernstige scholingsbelemmeringen van het ministerie van SZW richt zich op de scholing van ernstig gehandicapte Wajongers met het oog op de re-integratie.

De Wet educatie en beroepsonderwijs van het ministerie van OCW regelt het beroepsonderwijs, gericht op het behalen van een diploma.

De staatssecretaris van OCW heeft diverse maatregelen genomen om jongeren met een handicap of beperking in staat te stellen een startkwalificatie te behalen.

1. Invoering leerlinggebonden financiering

Sinds 1 januari 2006 is ook voor gehandicapte deelnemers in het middelbaar beroepsonderwijs leerlinggebonden financiering (LGF) ingevoerd. Hierdoor is het mogelijk gemaakt dat geïndiceerde gehandicapte deelnemers met ambulante begeleiding door een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs en ondersteuning vanuit de instellingen een MBO-diploma kunnen halen. Doel hiervan is jongeren met een handicap zoveel mogelijk binnen het reguliere beroepsonderwijs te houden. LGF is per 1 augustus 2008 wettelijk verankerd in de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB). De staatssecretaris van OCW heeft zich ervoor ingezet dat de benodigde middelen hiervoor structureel beschikbaar zijn, zodat de instellingen voor alle deelnemers met een indicatie LGF kunnen krijgen. Het LGF-budget bestaat uit een deel bestemd voor interne begeleiding en een deel voor ambulante begeleiding. De (v)so-scholen kunnen, indien zij zelf niet over de gewenste deskundigheid beschikken – in overleg met de mbo-instelling – ambulante begeleiding inkopen bij de REA-scholingsinstituten.

2. Samenwerking (v)so-scholen, mbo-instellingen en REA-scholingsinstituten

Om de samenwerking tussen (v)so-scholen, mbo-instellingen en REA-scholingsinstituten te intensiveren heeft de staatssecretaris van OCW een subsidie verstrekt aan de WEC-Raad. Dit heeft geleid tot een oproep tot samenwerking die alle partijen, te weten de MBO Raad namens de mbo-instellingen, de WEC-Raad als belangenbehartiger van het speciaal onderwijs en de REA-scholingsinstituten op 13 februari jl. hebben ondertekend. Hierdoor worden de REA-scholingsinstituten vanuit hun expertise op het gebied van handicap en arbeidstoeleiding meer betrokken bij het ondersteunen van deelnemers met een handicap, zodat zij hun beroepsopleiding succesvol kunnen afronden. De partijen werken nog aan onder meer regionale modellen voor samenwerking, een inventarisatie van good practices van samenwerking en een protocol om de LGF-middelen maximaal in te zetten.

3. Overige mogelijkheden

De mbo-instellingen ontvangen jaarlijks extra middelen – afkomstig van de middelen naar aanleiding van het Interdepartementaal Beleidsonderzoek BVE – om maatwerk en extra ondersteuning te bieden aan jongeren die extra zorg nodig hebben om hen zo hun opleiding te laten afronden. De mbo-instellingen mogen zelf beslissen op welke wijze zij deze zorg vorm geven. Het past bovendien niet in de systematiek van de WEB om de mbo-instellingen voor te schrijven van welke tweedelijnsvoorzieningen zij gebruik maken. Zij kunnen met deze middelen voor deelnemers die in het reguliere onderwijs niet of moeilijk kunnen meekomen vanzelfsprekend deskundigheid en scholing inkopen bij REA-scholingsinstituten.

Overigens bestaat er voor jongeren met een handicap nog een andere mogelijkheid om binnen het door OCW bekostigde onderwijs te worden opgevangen. Jongeren met een ernstige handicap of stoornis kunnen tot het 20e jaar worden opgevangen binnen het voortgezet speciaal onderwijs. Indien voortgezet verblijf wenselijk is ter voltooiing van hun opleiding kan de inspectie deze leerlingen ontheffing verlenen om de opleiding af te ronden. Tevens kan de inspectie leerlingen ontheffing verlenen ter voltooiing van een behandeling, gericht op verhoging van zijn arbeidsgeschiktheid.

Conclusie

Gelet op het hierboven gestelde, worden er binnen het OCW-domein voldoende mogelijkheden geboden om jongeren met een handicap of beperking op een adequate wijze op te vangen en zo mogelijk op te leiden tot een startkwalificatie. Samenwerking tussen mbo-instellingen en REA-scholingsinstituten is al in de huidige situatie mogelijk. Ik zie dan ook geen aanleiding om de huidige financiering van de scholing door de REA-scholingsinstituten van het ministerie van SZW over te hevelen naar het ministerie van OCW. De specifieke rol van de REA-scholingsinstituten betreft het bieden van een ultimum remedium voor jongeren met ernstige scholingsbelemmeringen, waarbij scholing wordt ingezet om een plaats op de arbeidsmarkt te bemachtigen.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Kamerstukken II 2007/08, 31 200 XV, nr. 32.

XNoot
2

Brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart van 30 mei 2008 (Kamerstukken II 2007/08, 31 224, nr. 26).

XNoot
3

TNO Kwaliteit van Leven, april 2008; «Scholing en arbeidsintegratie van Wajongers met ernstige scholingsbelemmeringen: volume-ontwikkeling en effectiviteit.» Aan de Kamer aangeboden bij brief van 30 mei 2008 (Kamerstukken II 2007/08, 31 224, nr. 26).

Naar boven