31 224
Participatie van jongeren met een beperking

nr. 25
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 mei 2008

Het kabinetsstandpunt participatie van jongeren met een beperking (28 september 2007, 31 224, nr. 1) zet uiteen dat speciale aandacht nodig is voor de sterk groeiende groep jongeren met een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Ook het gebruik van andere regelingen voor jongeren met een beperking groeit. Het zijn signalen dat steeds meer jongeren op een zijspoor raken en niet meer zelfstandig meedoen in de samenleving, hoewel zij daar wel mogelijkheden voor hebben. Het kabinet vindt dit onaanvaardbaar. Het kabinet wil beleid en wetgeving zo inrichten dat deze jongeren meer kansen krijgen om te werken en actief deel te nemen aan de samenleving. Het krijgen van een baan bij een reguliere werkgever staat daarbij voorop. Niet het afschermen van mensen met een handicap of beperking is het uiteindelijke doel van het overheidsbeleid, maar hun emancipatie en integratie in de samenleving. Ook voor jonggehandicapten bij wie dit niet op voorhand is uitgesloten, geldt dat arbeid emancipeert, niet een uitkering.

Het huidige systeem gaat teveel uit van wat de jongere níet kan. Vanuit dat vertrekpunt komen mensen in aanmerking voor zorg, (financiering van) extra ondersteuning in het onderwijs en op 18-jarige leeftijd de levenslange Wajong-uitkering. Het kabinet wil dit omdraaien: wat een jongere wel kan, dient voorop te staan en het vertrekpunt te zijn. Dit vereist een omslag in het beleid en denken over jongeren met een beperking. Speerpunt om dit te bereiken is een veranderde uitvoeringspraktijk, die mogelijk wordt gemaakt door de hier voor te stellen wijziging van de Wajong.

Zoals ook aangegeven door de SER in zijn advies over de participatie van jongeren met beperkingen, is voor een omslag in de participatie meer nodig dan de aanpassing van de Wajong. De bijgevoegde nota1 bevat daarom ook voornemens ten aanzien preventie, onderwijs meer gericht op arbeidsparticipatie en een betere overgang van school naar werk.

Problematiek nader beschouwd

Sinds 1976 kent Nederland een aparte sociale voorziening voor personen die door vroege handicap of chronische ziekte niet door arbeid in eigen onderhoud hebben kunnen voorzien. De huidige regeling (Wajong) dateert van 1998. Deze regeling, evenals de regeling uit 1976, is vooral opgezet als een inkomensregeling voor personen met een zeer beperkt arbeidsvermogen zonder dat zij aangewezen zijn op de bijstand met alle beperkingen van dien (sollicitatieplicht, vermogenstoets, partnertoets).

Het beroep op de Wajong is in de eerste jaren gelijk gebleven aan het gebruik van de daaraan voorafgaande voorzieningen. In de afgelopen jaren is het beroep op de Wajong echter snel gegroeid; in vijf jaar tijd is de jaarlijkse instroom verdubbeld. Niets wijst er op dat de oorzaak van deze groei komt door een significante groei van ernstige ziektes of handicaps. Er is hooguit sprake van sterke groei van mensen met lichtere beperkingen1. De oorzaak ligt dan ook veeleer in de toenemende complexiteit van de samenleving, waar een lichte beperking al snel gezien wordt als een grote belemmering op de arbeidsmarkt, een aanzuigende werking omdat de regeling bekender is geworden, vroege indicatiestelling, en het school- en zorgsysteem voorafgaand aan het 18e jaar, dat vooral afgestemd is op wat een jongere niet kan en te weinig op het stimuleren van wat een jongere wel kan2.

Gevolg is dat de gebruikers van de Wajong een steeds diverser groep worden. Zij bestaat niet meer hoofdzakelijk uit mensen met een (zwaar) lichamelijke en geestelijke handicap die geen enkel perspectief op arbeid hebben, maar veel meer uit mensen die weliswaar niet zelfstandig arbeid kunnen vinden, maar die met gepaste ondersteuning en begeleiding heel wel arbeid kunnen verrichten. Dit blijkt ook. Van de huidige uitkeringsgerechtigden werkt een kwart: 9% bij een reguliere werkgever en 16% in sociale werkplaatsen. Onderzoek3 wijst uit dat van de jongeren die nu volledig arbeidsongeschikt worden verklaard een aanzienlijk deel wel mogelijkheden heeft om (meer) te participeren op de arbeidsmarkt. Voor ongeveer 50% van hen die momenteel instromen wordt ingeschat dat zij – met hulp en aanpassingen op de werkplek of bij studie – geheel of gedeeltelijk kunnen werken. Voor ongeveer 20% geldt dat op het moment van keuring de mogelijkheden nog onduidelijk zijn, maar dat een perspectief op arbeid niet is uitgesloten ook al is op dat moment werk bij reguliere werkgevers niet direct aan de orde.

In 2007 maakten al 167 000 personen gebruik van de Wajong. Volgens de meest recente ramingen zullen dit er bij ongewijzigd beleid 450 000 zijn in 20504. Nog los van de kosten is dit uit maatschappelijk oogpunt onaanvaardbaar; bijna een half miljoen mensen die vanaf hun jeugd geheel arbeidsongeschikt worden verklaard en daardoor van een uitkering afhankelijk zijn.

Deze ontwikkeling laat zich niet ombuigen door de instroom te beperken tot de traditionele groep van (zwaar) lichamelijke en geestelijke gehandicapten zonder enig perspectief op arbeid. Want ook voor de bredere groep gebruikers geldt dat zij niet zelfstandig in staat zijn om door arbeid 75% van het minimumloon te verdienen. Zij hebben steun en begeleiding nodig om het gedeelte dat ze wel kunnen werken te benutten en te ontwikkelen. De bestaande regeling voorziet hier weinig in. In dit systeem wordt, al op een moment dat velen nog volop in ontwikkeling zijn, begonnen met een definitieve keuring van het verdienvermogen, zonder dat eerst grondig is onderzocht welke mogelijkheden er wel zijn of in de toekomst kunnen worden ontwikkeld. Na vaststelling van de arbeidsongeschiktheid volgt direct een recht op een volledige inkomensondersteuning. Voor personen die, zoals beoogd bij de regeling, duurzaam geen arbeidsvermogen hebben, is het terecht om direct die bescherming te bieden. Voor de groeiende groep jongeren echter, die wel degelijk gedeeltelijk mogelijkheden hebben, leidt de vaststelling van de volledige arbeidsongeschiktheid en het verstrekken van een volledige uitkering tot het zelfbeeld dat men niets kan en wordt afgeschreven door de samenleving. Beginnen met iemand volledig arbeidsongeschikt te bestempelen, zoals nu in 98% van de gevallen gebeurt, om pas dan te kijken wat iemand kan, miskent het verlammend zelfbeeld dat dit oplevert en het negatief stigma bij mogelijke werkgevers. Het schept een negatieve vicieuze cirkel. In gesprekken met Wajongers wordt dit bevestigd.

Dat de huidige Wajong primair gericht is op inkomensondersteuning laat onverlet dat het UWV samen met andere betrokkenen steeds meer doet aan participatiebevordering, onder andere via de Wajongteams. Resultaten van de uitvoering kunnen verder verbeteren indien de regeling zelf meer op werk gericht wordt.

Wie kan, moet meedoen; wie echt niet kan, krijgt zorg

Het voorkomen dat een steeds verder groeiende groep jongeren met een beperking maar mét (gedeeltelijk) perspectief buiten de arbeidsmarkt valt, vergt een aanpassing van de Wajong. Uitgangspunt daarbij moet zijn dat eerst gekeken wordt naar wat mensen wél kunnen en naar de steun die ze daarbij behoeven. Een ieder wordt geacht naar vermogen door arbeid in eigen onderhoud te voorzien, onverminderd dat wie geen perspectief heeft om geheel door arbeid in zijn onderhoud te voorzien nog steeds (aanvullend) op inkomensondersteuning kan rekenen. Voor (zwaar) lichamelijke en geestelijke gehandicapten zonder enig perspectief op arbeid zal de huidige regeling dan ook ongewijzigd gehandhaafd blijven.

Gegeven dit uitgangspunt heeft de wijziging primair betrekking op de nieuwe instroom. Voor het zittend bestand aan Wajongers wordt uitgegaan van de huidige regeling. Dat laat onverlet dat op basis van de inzichten en ervaring die verkregen worden met de aanpak van jongeren met (gedeeltelijk) perspectief op arbeid, ook de mogelijkheden van mensen die nu al een Wajong-uitkering hebben zullen moeten worden gestimuleerd.

Voorlopige en definitieve beoordeling

Zwart-wit oordelen over mensen zijn nooit goed mogelijk. Als het gaat om de arbeidsgeschiktheid bij mensen met een handicap, kan men helaas bij sommigen vaststellen dat zij nooit enig perspectief zullen hebben om ook maar gedeeltelijk in het eigen onderhoud te voorzien. Maar bij de meesten zal men wellicht moeten vaststellen dat zonder steun en begeleiding betrokkenen vermoedelijk niet op eigen kracht arbeid zal vinden of behouden, maar dat dit niet betekent dat er geen perspectief is. Dit is a fortiori het geval indien dat oordeel gegeven moet worden op 18-jarige leeftijd wanneer betrokkene net van school komt. Op die leeftijd is men niet «af» maar nog volop in ontwikkeling; fysiek, psychisch en qua maatschappelijke vorming. Oordelen over iemands arbeidsongeschiktheid is bovendien lastiger naarmate iemand die wel (gedeeltelijk) perspectief op arbeid heeft, minder ervaring heeft kunnen opdoen.

Tegen deze achtergrond zal in de toekomst onderscheid gemaakt moeten worden tussen een voorlopige beoordeling bij eerste aanvraag van een Wajong-uitkering en een definitief oordeel op een later moment. Bij het voorlopige oordeel gaat het om het aanbrengen van een driedeling. Eerst wordt bepaald, zoals thans1, of iemand met een arbeidsbeperking als gevolg van handicap of chronische ziekte, daardoor niet (volledig) in staat is om door middel van arbeid het minimumloon te verdienen. Dat bepaalt of de Wajong van toepassing is. Vervolgens wordt bepaald of de arbeidsbeperking zodanig is dat betrokkene geen perspectief heeft ooit arbeid te kunnen verrichten. Dat bepaalt of men in aanmerking komt voor de maatregelen ter ondersteuning en begeleiding bij werk, dan wel onmiddellijk inkomensondersteuning krijgt op voet van de huidige Wajong-regeling. Voor deze laatste categorie geldt echter dat niemand zonder eigen instemming volledig arbeidsongeschikt kan worden verklaard als hij of zij zelf nog meent perspectief op arbeidsparticipatie te hebben. Deze jongere kan dan opteren voor de werkregeling (zie hieronder) en wordt op grond daarvan op gelijke voet als anderen geholpen bij het ontwikkelen van mogelijkheden.

Bij ieder van wie niet al bij eerste keuring is vastgesteld dat hij geen enkel reëel perspectief heeft om arbeid te verrichten, vindt pas op een later tijdstip een definitieve beoordeling plaats over de arbeidsmogelijkheden en -beperkingen, nadat eerst op basis van ervaring is gebleken of en zo ja, welke mogelijkheden er zijn. Voor het tijdstip van die definitieve beoordeling kan men in aansluiting op de beoogde regeling voor de werk-leerplicht voor jongeren denken aan de leeftijd van 27 jaar.

Meedoen naar vermogen: de Wajong werkregeling

Voor jongeren bij wie in eerste instantie is gebleken dat er mogelijk perspectief is op het verrichten van arbeid (= circa 70% huidige instroom), verandert de opzet van de Wajong. Deze moet in eerste instantie gericht worden op het vinden, begeleiden bij en behouden van arbeid. Hiervoor wordt een Wajongwerkregelinggecreëerd1. Op het aspect van de inkomensondersteuning wordt hierna ingegaan. Inkomensondersteuning blijft mogelijk, maar het ontwikkelen van de mogelijkheden die jongeren hebben staat centraal.

De Wajong wordt daarmee voor deze jongeren in de eerste plaats een regeling gericht op ondersteuning en begeleiding bij het vinden en behouden van arbeid. Gegeven dat toelating tot de Wajong de vaststelling inhoudt dat iemand niet in staat is om op eigen kracht arbeid te vinden, impliceert dat bij het vinden van arbeid hulp en begeleiding nodig is. Bij deze personen zal voortaan een participatieplan onderdeel zijn van de toelating tot de Wajong. Daarin omschrijft het UWV, in overleg met betrokkene, diens ouders en eventueel diens school, wat, al dan niet met behulp van re-integratie-instrumenten, kan of zou kunnen, en welke ondersteuning daarbij nodig is. Het plan zal ook inzicht moeten bieden in de activiteiten die van de Wajonger verwacht worden bij het zoeken naar werk en de ondersteuning die daarbij kan worden geboden. Het kan dan gaan om werkplekaanpassingen, de inzet van een jobcoach, gebruik van loondispensatie etc. maar bovenal om het bieden van werk als betrokkene niet in staat is dit zelf te vinden. Het UWV beoordeelt nut en noodzaak van ondersteuning, indiceert in het participatieplan de benodigde ondersteuning en doet waar nodig een werk- of leeraanbod. Het uitgangspunt daarbij is wat de betrokken jongere wel kan aan taken en activiteiten.

Meer werk en ander werk

Uitgangspunt is dat voor iedereen arbeid moet kunnen worden gevonden. Er moeten voldoende stageplaatsen en banen zijn voor deze jongeren. Dat betekent het openstellen van bestaande functies, maar ook het creëren van nieuwe functies, door werk anders te organiseren, functies te differentiëren en voorzieningen te treffen voor ondersteuning van jongeren met een beperking. Dit zal nadere afspraken met werkgevers en werknemers vergen. In dat verband is het verheugend dat de partijen in de Stichting van de Arbeid de urgentie van deze aanpak onderschrijven en de bereidheid hebben uitgesproken om daar zonodig in CAO’s nader afspraken over te maken en meer in het algemeen beschikbaar zijn voor overleg over de aanpak van de inschakeling van Wajongers. Sociale partners en kabinet hebben in het voorjaarsoverleg de noodzaak van overleg hierover bevestigd.

Om meer werk te bevorderen, wil het kabinet het in dienst nemen van Wajongers voor werkgevers eenvoudiger maken. De huidige regelgeving is complex en zal worden vereenvoudigd. Aanvraagformulieren worden gedigitaliseerd. Vanaf oktober 2008 heeft het UWV één aanspreekpunt voor werkgevers. Het servicecentrum Wajong regelt alle (aan)vragen voor het in dienst nemen en houden van jongeren met een beperking. Het servicecentrum neemt niet alleen werk uit handen van werkgevers, maar draagt ook bij aan kortere doorlooptijden van de verzoeken.

Het is de bedoeling om de werkregeling vanaf 2010 toe te passen op de nieuwe instroom in de Wajong.

Inkomensondersteuning jonggehandicapten

Deze aanpak betekent dat de Wajonger in de werkregeling zich maximaal moet inzetten om werk te vinden, dan wel een werk- of leeraanbod moet aanvaarden. Werk staat voorop, maar waar nodig kan de Wajong voorzien in inkomensondersteuning. Dat daaraan behoefte kan bestaan, ligt besloten in de toelating tot de Wajong, te weten de vaststelling dat iemand vanwege een arbeidsbeperking niet op eigen kracht door arbeid een minimumloon kan verwerven. Indien echter bijvoorbeeld met aanpassing van de werkplek of begeleiding normaal arbeid kan worden verricht is er voor inkomensondersteuning geen aanleiding. Ook kan het voorkomen dat iemand met arbeidsbeperkingen wel ondersteuning en begeleiding wenst, maar geen inkomensondersteuning1.

Inkomensondersteuning in het kader van de werkregeling is derhalve mogelijk, maar vormt een zelfstandig onderdeel daarvan en zal als zodanig separaat aangevraagd moeten worden. Het uitgangspunt is daarbij dat arbeidsinkomen te prefereren valt boven een uitkering. Ervan uitgaande dat voor iedere aanvrager in de werkregeling arbeid beschikbaar is, zal de inkomensondersteuning het karakter hebben van loonaanvulling en afhankelijk zijn van de eigen inzet bij het vinden of aanvaarden van werk. De rechten en plichten, inclusief het sanctieregime, voor Wajongers in de werkregeling zullen in dit kader worden aangescherpt.

Vanuit de gedachte dat arbeidsinkomen te prefereren valt boven uitkering zal de inkomensondersteuning vorm gegeven moeten worden. In de werkregeling staan werk en een werkaanbod voorop, gegeven dat het hier jongeren betreft die mogelijkheden daartoe hebben. In de vaststelling dat betrokkenen niet zelfstandig in staat zijn werk te vinden dat hen in staat stelt het minimuminkomen te verdienen, ligt besloten dat in veel gevallen inkomensondersteuning nodig zal zijn. In het kader van de huidige Wajong-regeling zouden jongeren die mogelijkheden hebben tot participatie en niet volledig arbeidsongeschikt zijn aanspraak hebben op een uitkering 70% WML als basis2. Dit sluit aan bij het onderscheid in de huidige arbeidsongeschiktheidsregelingen tussen personen die duurzaam volledig arbeidsongeschikt zijn en personen bij wie dit niet het geval is.

Het scheppen van perspectief op arbeid houdt in dat veel minder mensen dan thans als volledig arbeidsongeschikt worden «bestempeld». In de nieuwe werkregeling zal een groot deel van degenen die onder de bestaande Wajong regeling volledig arbeidsongeschikt zouden zijn verklaard, voortaan worden ingedeeld als personen met participatiemogelijkheden.

Zolang niet is gebleken dat de nieuwe aanpak werkt en veel meer perspectief voor deze jongeren schept door het arbeidsaanbod dat wordt gedaan en de arbeidsmogelijkheden die ontstaan, blijft dit vooral een definitiekwestie. Om dat te voorkomen zal totdat blijkt dat de werkregeling daadwerkelijk werkt bij de inkomensondersteuning van deze jongeren van 75% worden uitgegaan hoewel zij niet duurzaam volledig arbeidsongeschikt zullen zijn.

Of de nieuwe werkregeling in dit opzicht werkt, zal te zijner tijd een nader kabinetsbesluit vergen. Alsdan kan aan de orde komen of voor deze groep het niveau van 75% WML blijvend moet worden gehandhaafd. Met het oog hierop zal via monitoring en evaluatie de werking van de nieuwe regeling en de effecten ervan ten aanzien van de doelstelling en het sociaal stelsel worden gevolgd.

In de werkregeling wordt ingecalculeerd dat betrokkene ook inkomen verdient en dat (meer) werk moet lonen. Voor betrokkene zal bovendien steeds duidelijk moeten zijn wat het oplevert om meer te gaan werken. Dit leidt tot de volgende systematiek. Afhankelijk van de daadwerkelijke verdiensten, varieert de inkomensaanvulling. Voor iemand met een loon van 20% WML zal de inkomensaanvulling het niveau van inkomensondersteuning zijn minus 20% WML. Bij een loonwaarde van minder dan 20% van het WML is veelal sprake van dusdanig zware beperkingen dat de werkregeling niet aan de orde zal zijn. Voor wie meer verdient dan 20% van het WML, zal het inkomen toenemen volgens een glijdende schaal, waarbij de Wajonger voor iedere euro meer loon 50% overhoudt, tot een maximum van 100% WML. Deze systematiek versterkt dat Wajongers zoveel mogelijk zelf in hun inkomen voorzien, maakt het aantrekkelijk en lonend om te werken.

20% WML is normerend, dat betekent dat als het UWV een baan aanbiedt waarbij die 20% niet verdiend kan worden, dat dan een aanvulling wordt gegeven tot het niveau van de inkomensondersteuning. Dit geldt ook voor jongeren in de werkregeling die buiten hun schuld geen werk of werkaanbod hebben. Een weigering van een werkaanbod of het niet meewerken aan re-integratie leidt tot geen inkomensondersteuning. Zolang er geen werkaanbod is gedaan (en betrokken buiten zijn of haar schuld geen werk heeft), bestaat een recht op de inkomensondersteuning.

Inkomensondersteuning tijdens school en studie

Jongeren met een beperking die in aanmerking komen voor de Wajong zullen in veel gevallen door school of studie hun mogelijkheden willen ontplooien en daarmee een perspectief op arbeidsparticipatie krijgen. Ook nu al hebben jongeren in voorkomende gevallen toegang tot de studiefinanciering of tegemoetkoming scholingskosten. Die cumuleert thans met een Wajong-uitkering. Dat berust op de veronderstelling dat een ieder zonder beperking vanaf zijn 18e een inkomen gelijk aan het minimumloon kan verdienen. Vanuit een gewijzigde optiek waarbij het ontwikkelen van mogelijkheden voorop staat, is er echter minder reden voor een dergelijke samenloop. Studiefinanciering is in die gevallen de meer voor de hand liggende maatstaf.

Wel is het mogelijk dat een Wajonger aanpassingen behoeft om te kunnen studeren, dat hij mogelijk langer doet over de studie en dat hij niet als anderen zijn studiefinanciering kan aanvullen met tijdelijke arbeid. In de extra kosten voor aanpassingen en in het – onder voorwaarden – langer mogen doen over de studie wordt reeds gedeeltelijk voorzien. Daarnaast zal de Wajong voorzien in een studietoelage, omdat de jongere met beperking niet of minder kan verdienen naast zijn studie. De studerende Wajonger kan hiertoe een (separaat aan te vragen) studietoelage op grond van de Wajong ter hoogte van 25% WML aanvragen. Voor het overige zou de studiefinanciering of tegemoetkoming scholingskosten in het inkomen moeten voorzien

Van ontwikkelingsfase naar definitieve regeling

In het kader van de Wajong-werkregeling blijkt of iemand alsnog zelfstandig arbeid kan verrichten, dan wel structureel een gedeeltelijke arbeidsbeperking heeft of ondersteuning behoeft door aanpassing of arbeidsbegeleiding. Dit kan leiden tot aanpassing van het participatieplan. Dit zal ook nodig zijn bij verandering van arbeidsplaats of van werk. Het gaat niet alleen om het vinden van een eerste baan, maar ook om de begeleiding bij verandering van werk nadien.

Op grond van de werkervaring en de verdere ontwikkeling van beperkingen respectievelijk de manier waarop iemand met zijn beperkingen heeft leren omgaan, ontstaat een stabieler beeld van iemands participatiemogelijkheden en of hij daarmee in staat moet worden geacht zelfstandig ten minste een minimumloon te verdienen. Pas dan zou een definitieve beoordeling plaats moeten vinden over blijvende toepassing van de Wajong. Bij jongeren die al op hun 18e in de Wajong zijn toegelaten, zou deze definitieve beoordeling plaats moeten vinden op hun 27e. Dat correspondeert met de voorgestelde periode van werk-leerplicht voor leeftijdgenoten. Dat laat onverlet dat als in het kader van de werkregeling blijkt dat iemand, anders dan aanvankelijk gedacht, in het geheel geen perspectief op arbeid heeft, een eerdere beoordeling mogelijk moet zijn.

In gevallen dat iemand eerst op oudere leeftijd in de Wajong is ingestroomd en (gedeeltelijk) perspectief op arbeid heeft, zou er tussen de voorlopige en definitieve beoordeling ook een periode van meerdere jaren moeten liggen om een adequaat beeld te krijgen. Gedacht zou kunnen worden aan een periode van zeven jaren voor wie de voorlopige beoordeling na hun 20e ligt.

De arbeidsongeschiktheidsbeoordeling aan het einde van de werkregeling zal afwijken van de voorlopige beoordeling. Voor degenen die al enkele jaren werken binnen de werkregeling, kan beoordeeld worden of zij arbeidscapaciteit hebben. Als hierbij sprake is van gangbare arbeid kan daaruit een gedeeltelijke of geen arbeidsongeschiktheid resulteren. De praktijk zal uitwijzen of door de werkervaring tijdens de eerste fase meer mensen op 27-jarige leeftijd helemaal geen Wajong nodig hebben. Verwacht wordt dat dit zo kan zijn. De verwachting is ook dat het aandeel gedeeltelijk arbeidsgeschikten groter zal zijn, omdat jongeren op hun 27e meer ervaring zullen hebben opgedaan en meer kunnen op het moment van beoordelen dan op hun 18e jaar. De beslissing in de vervolgfase zal daarnaast in die zin afwijken van de huidige beslissing, dat voor Wajongers bij het vaststellen van het verdienvermogen rekening gehouden kan worden met de veronderstelling van voortgaande ondersteuning (jobcoach etc). Iemand die zonder jobcoach volledig arbeidsongeschikt zou zijn kan met jobcoach bijvoorbeeld 65% WML verdienen.

Bij de beoordeling zal continuering van arbeid centraal staan. In de situatie na de definitieve beoordeling is arbeidsbemiddeling, teneinde bij uitval het snel hervinden van een passende baan te bewerkstelligen, een punt dat nader aandacht vergt. De ervaringen en afspraken die de komende jaren voor de eerste fase zullen worden gemaakt, zullen hiervoor belangrijk zijn. Mede gelet hierop zal overwogen kunnen worden om bij toegenomen arbeidsongeschiktheid en/of beëindiging van de arbeidsovereenkomst, de Wajong-uitkering direct te heropenen of te verhogen1. Dan hoeft met andere woorden, bij werkloosheid geen beroep gedaan worden op de bijstand.

Bij de definitieve beoordeling kan worden vastgesteld dat iemand weliswaar voor een deel door arbeid in inkomen kan voorzien, maar niet tot 75% van het minimumloon. In dat geval zal ook inkomensondersteuning mogelijk moeten zijn in de vorm van loonaanvulling. Deze loonaanvulling zou onder dezelfde voorwaarden en volgens dezelfde verrekeningssystematiek verstrekt kunnen worden als die in het kader van de werkregeling. In het kader van de wettelijke regeling zal overwogen moeten worden of het (onder voorwaarden) mogelijk moet zijn om loonaanvulling ook te ontvangen indien het totale inkomen hoger uitkomt dan 100% WML (bijvoorbeeld 120% WML). Afhankelijk van de precieze voorwaarden kan meer werken hierdoor beter worden gestimuleerd. Nadeel is echter dat dit tot hogere kosten leidt en de mogelijke overgang naar arbeid zonder aanvullende inkomensondersteuning wordt vertraagd.

Voor de jongere die met werk uit de werkregeling komt, blijft uiteraard recht bestaan op de re-integratie-instrumenten die hij nodig heeft om zijn werk te kunnen uitvoeren, zoals no risk polis bij ziekte, premiekorting, jobcoach, vervoersvoorzieningen, werkplekaanpassing en loondispensatie. Mocht hij onverhoopt (in een later stadium) zonder werk komen te zitten, dan kan de arbeidsdeskundige hem indien nodig of gewenst opnieuw begeleiden naar werk. Wel geldt dat de begeleiding in beginsel minder intensief zal zijn en dat ook minder snel een re-integratietraject zal worden ingezet (ten opzichte van werkregeling).

Tot slot

Deze brief gaat over de hoofdlijnen van de nieuwe Wajong, in het bijzonder de introductie van een werkregeling voor jonggehandicapten met (perspectief op) participatiemogelijkheden. Het kabinet heeft ook andere voorstellen en plannen. De bijgaande notitie geeft een nader inzicht in de reeds getroffen en voorgenomen maatregelen. Het kabinet streeft er naar nog dit jaar een wetsvoorstel tot wijziging van de Wajong bij de Tweede Kamer in te dienen. Een aantal van de concrete maatregelen gericht op het vergroten van de beschikbaarheid van werk zal eerder worden doorgevoerd. Vanaf oktober komt er bij het UWV een centraal aanspreekpunt voor werkgevers. Er komen ook snel internetvoorzieningen om vraag en aanbod beter op elkaar af te stemmen en om de gevolgen van (meer) werk voor de uitkeringsrechten van Wajongers transparanter te maken.

Ten slotte zal het kabinet overleg (blijven) voeren met sociale partners en andere betrokkenen, zoals cliëntenorganisaties, re-integratiebedrijven en gemeenten, teneinde de mogelijkheden voor jongeren met een beperking om te participeren op de arbeidsmarkt te vergroten.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Let wel. De criteria voor de Wajong zijn ongewijzigd. Rechthebbenden hebben voor hun 18e of tijdens hun studie een beperking gekregen en zijn niet in staat zelfstandig 75% van het WML te verdienen.

XNoot
2

Voor een meer uitgebreide beschrijving van de oorzaken zij verwezen naar het kabinetsstandpunt en daarbij betrokken TNO onderzoek.

XNoot
3

UWV, Dossieronderzoek participatiemogelijkheden, 2008.

XNoot
4

Dat is 5% van de beroepsbevolking op dat moment. De kosten nemen toe van bijna € 2 miljard nu tot € 5,3 miljard in 2050.

XNoot
1

Dit betekent niet dat niet ook, in het licht van de huidige ontwikkeling, gekeken moet worden naar de indicatiestelling.

XNoot
1

De werkregeling jonggehandicapten maakt integraal onderdeel uit van de Wajong. Het betekent derhalve niet dat er verschillende regelingen ontstaan.

XNoot
1

In de praktijk is dat nu soms aanleiding om geen Wajong aan te vragen.

XNoot
2

In de huidige regeling is de gedeeltelijke Wajonguitkering de resultante van 70% WML en het gemiddelde arbeidsongeschiktheidspercentage binnen de arbeidsongeschiktheidsklassen (zie hiervoor de bijlage bij de notitie).

XNoot
1

Tenzij betrokkene hogere rechten uit hoofde van werknemersverzekeringen (ZW en WW) heeft opgebouwd.

Naar boven