31 220
Uitvoering van richtlijn 2006/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 6 september 2006 (PbEU L 264) tot wijziging van richtlijn 77/91/EEG betreffende de oprichting van naamloze vennootschappen en de instandhouding en wijziging van hun kapitaal

nr. 9
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 7 maart 2008

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

In artikel I worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A

Het in onderdeel C voorgestelde artikel 94a wordt als volgt gewijzigd:

1. In de eerste zin van het vierde lid wordt de zinsnede «indien voor de inbreng bekend is» vervangen door: indien voor de oprichting bekend is.

2. In de eerste zin van het vijfde lid wordt de zinsnede «hetgeen wordt ingebracht» vervangen door: de inbreng.

3. In de tweede zin van het vijfde lid wordt de zinsnede «de waarde van hetgeen wordt ingebracht» vervangen door: de toegekende waarde.

4. In de tweede zin van het vijfde lid wordt de zinsnede «ten opzichte van de oorspronkelijke waardering» vervangen door: in de periode tussen de waardering en de inbreng.

B

Het in onderdeel D voorgestelde artikel 94b, vierde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de eerste zin wordt de zinsnede «de datum waarop het in artikel 96 lid 1 bedoelde besluit tot uitgifte zal worden genomen» vervangen door: de datum van het in artikel 96 lid 1 bedoelde besluit tot uitgifte.

2. In de tweede zin wordt de zinsnede «de waarde van hetgeen wordt ingebracht» vervangen door: de toegekende waarde.

3. In de tweede zin wordt de zinsnede «ten opzichte van de oorspronkelijke waardering» vervangen door: in de periode tussen de waardering en de inbreng.

C

Het in onderdeel E voorgestelde artikel 94c, vierde lid, wordt als volgt gewijzigd:

De eerste zin komt te luiden: Artikel 94b lid 3 is van overeenkomstige toepassing.

D

Het in onderdeel G voorgestelde artikel 98c wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt de zinsnede «als bedoeld in lid 1» vervangen door: als bedoeld in lid 2.

2. In de tweede zin van het zesde lid wordt de zinsnede «wordt aan de aandeelhouders een rapport toegezonden» vervangen door: wordt ten kantore van de vennootschap een rapport ter inzage van de aandeelhouders en de houders van met medewerking van de vennootschap uitgegeven certificaten van haar aandelen gelegd.

Toelichting

De nota van wijziging bevat enige technische aanpassingen van het wetsvoorstel die hierna per onderdeel worden toegelicht.

A

De gecombineerde commissie vennootschapsrecht van de Nederlandse Orde van Advocaten en de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (hierna: de gecombineerde commissie) heeft erop gewezen dat in de eerste zin van lid 4 van het voorgestelde artikel 94a de formulering niet consistent is, omdat ten aanzien van de bekendheid met omstandigheden die leiden tot een wijziging van de waarde in het eerste deel van die zin wordt gerefereerd aan bekendheid «voor de oprichting» en in het tweede deel aan bekendheid «voor de inbreng». Dit wordt thans hersteld door in de eerste zin van lid 4 te bepalen dat het ook bij waarderingen als bedoeld in lid 3, onderdelen b en c, gaat om bekendheid vóór de oprichting.

De in de tegenwoordige tijd geformuleerde zinsnede «hetgeen wordt ingebracht» (artikel 94a lid 5, eerste zin) past niet goed bij de omstandigheid dat het in lid 5 gaat om een verklaring achteraf. Daarom wordt deze zinsnede vervangen door «de inbreng».

De gecombineerde commissie heeft aangedrongen op verduidelijking van de in artikel 94a lid 5 geregelde verklaring. Deze verklaring behoeft, anders dan de beschrijving die zou zijn vereist bij een waardering met accountantsverklaring overeenkomstig artikel 94a leden 1 en 2, pas achteraf gepubliceerd te worden (binnen een maand na de dag van de inbreng). Door in artikel 94a lid 5, tweede zin, te spreken van «de toegekende waarde» (in plaats van: «de waarde van hetgeen wordt ingebracht») wordt verduidelijkt dat de verklaring betrekking heeft op de waarde die in het kader van de inbreng is toegekend en niet om de waarde ten tijde van de publicatie van de in artikel 94a lid 5 bedoelde verklaring. In dit verband wordt in de tweede zin tevens verduidelijkt dat de verklaring dat zich geen nieuwe bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan betrekking heeft op de periode tussen de waardering en de inbreng en wordt het woord «oorspronkelijke» geschrapt. Nadat de inbreng heeft plaatsgevonden, kan er immers geen verplichting tot herwaardering meer ontstaan (artikel 10bis lid 2, voorlaatste alinea, van de wijzigingsrichtlijn). De in artikel 94a lid 5 voorgeschreven verklaring dat zich geen nieuwe bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan houdt dus met andere woorden in dat men verklaart dat er op het moment van de inbreng geen aanleiding bestond om over te gaan tot een herwaardering. Er is dus geen sprake van een verplichte tweede waardering in het kader van de publicatie van de verklaring.

B

De gecombineerde commissie heeft er op gewezen dat het niet voor de hand ligt dat de in artikel 94b lid 4 geregelde aankondiging altijd vóór het besluit tot uitgifte plaats zal vinden. De wijzigingsrichtlijn eist dit laatste ook niet. De voorgestelde formulering van lid 4, waarin wordt gesproken van de datum waarop het besluit tot uitgifte zal worden genomen, wordt daarom vervangen door de neutrale formulering «de datum van het besluit tot uitgifte».

De overige aanpassingen in artikel 94b lid 4 komen overeen met de aanpassingen in artikel 94a lid 5. Verwezen wordt naar de toelichting op onderdeel A.

C

In de literatuur is door mw. mr. J.N. Schutte-Veenstra (Ondernemingsrecht 2008/3) opgemerkt dat het voorgestelde artikel 94c lid 4 beter kan verwijzen naar artikel 94b lid 3 in plaats van naar artikel 94a leden 3 en 4. Deze suggestie is overgenomen, omdat het bij de nachgründungsregeling in artikel 94c evenals in artikel 94b gaat om rechtshandelingen die na oprichting plaatsvinden en waarbij het initiatief bij het bestuur ligt en niet, zoals in het voorgestelde artikel 94a, bij de oprichters. De overeenkomstige toepassing van de uitzonderingen op de verplichte accountantsverklaring in het kader van de nachgründungsregeling wordt hierdoor verduidelijkt.

D

In artikel 98c lid 3 is een onjuiste verwijzing gecorrigeerd.

In de literatuur is door mw. mr. J.N. Schutte-Veenstra (Ondernemingsrecht 2008/3) opgemerkt dat het voorgestelde artikel 98c lid 6 geen rekening houdt met houders van toonderstukken, omdat is bepaald dat het rapport over de financiële steunverlening aan de aandeelhouders wordt toegezonden. Dit wordt thans hersteld door in lid 6 in aansluiting op andere bepalingen in boek 2 BW (o.a. artikel 114 en artikel 120) te bepalen dat het rapport ten kantore van de vennootschap ter inzage moet worden gelegd. De terinzagelegging ten kantore van de vennootschap kan ook plaatsvinden door de informatie ter beschikking te stellen via de website van de vennootschap (Kamerstukken II, 2004–2005, 30 019, nr. 3, blz. 12). In lid 6 wordt tevens bepaald dat de informatie niet alleen beschikbaar moet zijn voor aandeelhouders, maar ook voor bewilligde certificaathouders die met het oog op de uitoefening van hun vergaderrecht over de informatie moeten kunnen beschikken.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Naar boven