31 213
Belastingheffing overheidsbedrijven

nr. 4
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 november 2008

Tijdens het algemeen overleg, d.d. 20 mei jl. (Kamerstuk 31 213, nr. 3) over de belastingplicht van overheidsbedrijven heb ik toegezegd de Kamer in het najaar een nadere notitie hierover te doen toekomen.

Met betrekking tot de zogenaamde ondernemingsvariant in de vpb zal daarbij worden ingegaan op de voor- en nadelen daarvan. Kort gezegd houdt deze variant in dat directe overheidsbedrijven in beginsel op dezelfde wijze belastingplichtig worden als stichtingen en verenigingen, dat wil zeggen voor zover zij een onderneming drijven. Voor indirecte overheidsbedrijven heeft deze variant tot gevolg dat NV’s en BV’s die in handen zijn van de overheid integraal belastingplichtig worden; stichtingen of verenigingen worden dat alleen voor zover zij een onderneming drijven. Om ongewenste effecten te voorkomen, zouden in het kader van dit onderzoek bestaande vrijstellingen opnieuw tegen het licht worden gehouden.

Voor het in kaart brengen van zowel de directe als indirecte overheidsbedrijven is het onderzoek gedeeltelijk afhankelijk van andere ministeries en lagere overheden. In dat kader is in de afgelopen periode dan ook contact gezocht met betrokken partijen, om zo de benodigde informatie te verzamelen. Uit deze contacten is naar voren gekomen dat het verzamelen van de benodigde informatie tijdrovender is dan aanvankelijk gedacht. Het streven is nu de nota voor de zomer van 2009 aan de Kamer te doen toekomen.

De staatssecretaris van Financiën,

J. C. de Jager

Naar boven