nr. 2
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 oktober 2007
Tijdens een Algemeen Overleg met de Vaste Commissie voor Financiën
op 26 september 2007 heb ik toegezegd dat er nogmaals overleg zou worden
gevoerd met de gemeente Amsterdam, met als insteek dezerzijds dat aan de gemeente
het aanbod voor een bevrijdende eindheffing ten laste van de gemeente wordt
herhaald. En tevens, dat mocht tegenover de inspecteur aannemelijk worden
gemaakt dat er tegenover een deel van de periodieke uitkeringen alsnog wél
kosten blijken te staan, dat deel niet wordt meegenomen voor de heffing.
De afgelopen dagen heeft het bedoelde overleg plaatsgevonden. De Belastingdienst,
de gemeentelijke belastingdienst en de fiscaal adviseur van de bewoners zijn
gezamenlijk tot de conclusie gekomen – na overlegging van relevante «bonnetjes» –
dat inderdaad tegenover een deel van de periodieke uitkeringen feitelijk gemaakte
kosten staan.
De gemeente Amsterdam heeft daarbij aangegeven dat zij het aanbod om te
komen tot een bevrijdende eindheffing wil honoreren, teneinde de bewoners
te vrijwaren van belastingheffing.
Ik ben verheugd over de uitkomsten van dit overleg en de gemeente Amsterdam
evenzeer, naar zij mij heeft laten weten.
De inspecteur (van de landelijke Belastingdienst) kon indertijd het aanbod
van een bevrijdende eindheffing door de gemeente alleen doen omdat het perspectief
bestond op een aanpassing van de wetgeving door middel van een bij uw Kamer
ingediend wetsvoorstel Wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen
en van enige andere wetten, in het kader van het versterken van de fiscale
rechtshandhaving en het verkorten van beslistermijnen (Versterking fiscale
rechtshandhaving), nr. 30 322.
Het wetsvoorstel voorzag met de invoering van artikel 64 van de Algemene
wet inzake rijksbelastingen in een verruiming van de mogelijkheden om de belastingschuld
af te wikkelen. Voor de toekomst zijn soortgelijke praktische
oplossingen echter uitgesloten omdat deze bepaling gedurende de wetsbehandeling
is geschrapt.
Zoals ik tijdens het algemeen overleg op 26 september 2007 al heb
aangegeven, vind ik dat geen wenselijke situatie. Ook bij de behandeling van
het wetsvoorstel in de Eerste Kamer zijn vragen gerezen over mogelijke doelmatigheidsoplossingen
in de sfeer van de invordering.
Ik ben dan ook voornemens om door middel van een nota van wijziging op
het voorstel van wet houdende wijziging van enkele belastingwetten en enige
andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2008), nr. 31 206, aan uw
Kamer voor te stellen om genoemd artikel 64 in de wet op te nemen. Met dat
voorstel beoog ik zeker niet de bevoegdheden van de Belastingdienst te verruimen
en daarmee de rechtsbescherming te beperken, maar juist om praktische oplossingen
zoals in de casus van Bos en Lommer mogelijk te maken.
Met de opmerkingen die tijdens de behandeling in uw Kamer zijn gemaakt,
zal ik rekening houden.
Tevens heb ik de aan mij gerichte second opinion bijgevoegd van professor
Ch. P. A. Geppaart, die als formeel recht deskundige advieswerkzaamheden
verricht voor het directoraat-generaal voor Fiscale Zaken.1
De staatssecretaris van Financiën,
J. C. de Jager