31 209
Schoon en zuinig

nr. 42
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 oktober 2008

Hierbij ontvangt u de eerste voortgangsrapportage 2008 van het programma «Nieuwe energie voor het klimaat». Hiermee ga ik in op verschillende toezeggingen aangaande dit onderwerp die door mij zijn gedaan tijdens eerdere AO’s.

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer

Voortgangsrapportage werkprogramma «Nieuwe energie voor het klimaat» 2007–2008

Inleiding

«Er gaat geen dag voorbij of de energie- en klimaatproblematiek haalt de media wel».

Deze openingszin van «Nieuwe energie voor het klimaat – werkprogramma schoon en zuinig» van september vorig jaar heeft nog niets aan actualiteit ingeboet. Hoge energieprijzen, een nieuwe speech van Al Gore in Nederland, berichten over hogere klimaatgevoeligheid en verhoogde kans op abrupte klimaatverandering, naar boven bijgestelde zeespiegelscenario’s van de Commissie-Veerman – het gaat maar door.

De ontwikkelingen die in het afgelopen jaar hebben plaatsgevonden zijn een permanente ondersteuning geweest voor het kabinetsbesluit een trendbreuk met energie en klimaat te willen realiseren. In het licht van de klemmende klimaatproblematiek en de zorgen rond de wereld-energievoorziening is een trendbreuk hard nodig.

Het werkprogramma «Nieuwe energie voor het klimaat» is erop gericht deze trendbreuk voor te bereiden en vorm te geven. Daartoe is een beleidsprogramma met drie «golven» aan maatregelen ontwikkeld:

1. «Meters maken»

2. «Meters voorbereiden»

3. «Verdergaande innovaties»

De fasering van deze golven in de tijd is belangrijk, om snel te kunnen realiseren wat nu al aan mogelijkheden «op de plank ligt» (eerste golf, meters maken) en gelijktijdig een begin te maken met verdergaande stappen die in eerste instantie minder gemakkelijk te zetten zijn.

De eerste golf kan relatief eenvoudig worden «geïnstrumenteerd», via een verscheidenheid aan wettelijke regels, financiële en fiscale prikkels en andere stimuli die de overheid nu al in portefeuille heeft. En aanvullend met vrijwillige afspraken met alle relevante sectoren.

Sinds «Nieuwe energie voor het klimaat» is vastgesteld, zijn alle 88 acties in gang gezet. In deze voortgangsrapportage wordt verslag gedaan van de stand van zaken. Van de 88 acties die in Nieuwe energie voor het klimaat zijn benoemd, is ongeveer 95% in daden omgezet. In juli is de innovatieagenda naar de Kamer gestuurd en er wordt gewerkt aan de implementatie.Daarnaast zijn met de meeste sectoren convenanten gesloten, enkele convenanten zullen dit najaar nog worden getekend, de overige zijn inmiddels in werking.

Het kabinet neemt waar dat bij marktpartijen en organisaties een grote hoeveelheid activiteiten gaande is of wordt ontwikkeld. Bij wijze van illustratie zijn in deze voortgangsrapportage hiervan voorbeelden opgenomen. Deze en andere activiteiten van bedrijven en maatschappelijke actoren, die mede door Nieuwe energie voor het klimaat zijn gekatalyseerd, zijn de voorafschaduwing van de veranderingen in gedragskeuzes, investeringen, technologieontwikkeling en andere maatregelen die nodig zijn om de trendbreuk te realiseren. De veranderingen in de praktijk van alledag van producenten, consumenten en maatschappelijk middenveld, die uiteindelijk tot CO2-vermindering en groei van duurzame energie leiden, begint zich af te tekenen, maar de effecten in termen van broeikasgasemissies en aandeel duurzaam als gevolg van alle beleidsinspanningen zullen pas in de komende jaren met de vereiste nauwkeurigheid kunnen worden bepaald.

Het is van belang hierbij te bedenken dat – uiteraard – niet alléén het kabinetsbeleid van invloed is op de energie- en klimaatgerelateerde beslissingen van bedrijven en andere actoren. Tal van andere – deels onbeïnvloedbare – factoren zijn bepalend, zoals de hoogte van de fossiele energieprijzen, de staalprijzen, de werking van de kapitaalmarkt (bijzonder actueel) en de mogelijkheden duurzame energie-investeringen gefinancierd te krijgen, en meer algemeen de economische ontwikkelingen. Sommige factoren, zoals hoge prijzen van fossiele brandstoffen dat kunnen doen voor duurzame energie werken mee, andere factoren kunnen tegenvallen.

Ook Europa zit niet stil. De maatregelen die daar worden getroffen zijn sterk medebepalend voor de realisatie van de Nederlandse ambities. Zo is de herziening van het stelsel van verhandelbare emissierechten (ETS, Emission Trading Scheme) cruciaal voor de emissiebeperkingen in de sectoren die onder ETS vallen. Van belang is hierbij dat doelen voor die sectoren op Europees niveau zullen worden vastgesteld, en dat sectoren die niet of minder gevoelig zijn voor wereldwijde concurrentie niet meer met gratis emissierechten zullen worden bedeeld maar de rechten via een veilingsysteem zullen moeten kopen. Hierop zijn wel enkele correctiemechanismen aangebracht, met name voor concurrentienadeel indien er geen mondiaal klimaatakkoord tot stand zou komen in Kopenhagen december 2009. Nationale allocatieplannen zullen hiermee komen te vervallen. Nederland zet via internationale klimaatdiplomatie sterk in op ambitieuze doelen voor het Europese klimaatbeleid via ETS. In december 2008 zullen de regeringsleiders een besluit over het klimaat- en energiepakket moeten nemen, terwijl de milieuministers bijeen zijn in Poznan (als tussenstop tussen Bali en Kopenhagen).

Duidelijk moge zijn dat in de komende jaren een objectieve monitoring van de ontwikkelingen van belang is, zodat het kabinet kan bepalen of en wanneer en op welke onderdelen moet worden bijgestuurd. Zo’n monitoringsysteem wordt thans op mijn verzoek voorbereid en zal begin 2009 gereed zijn en gebruikt worden voor de tussenevaluatie in 2010. In zo’n systeem moeten bovenbeschreven inzichten worden verwerkt: er zal een beeld moeten zijn van de min of meer autonome trends die het energie- en klimaatgedrag van bedrijven en andere spelers bepalen, van de beleidsmaatregelen en hun doorwerking op alle actoren, en uiteraard van de feitelijke ontwikkeling van broeikasgassen en duurzame energie zelf. Van belang is een scherp zicht te hebben op de tijd die nodig is voor een maatregel om ook tot daadwerkelijke CO2-reductie te leiden. Die kan groot zijn, zoals bij CCS (Carbon Capture and Storage), waar het gaat om omvangrijke projecten die een lange doorlooptijd hebben, maar die als ze eenmaal gestart zijn tot snelle en omvangrijke emissiereducties kunnen leiden. Andere maatregelen, zoals een fiscale gedragsprikkel, kunnen veel eerder effect sorteren. Ik hecht eraan dat in het monitoringsysteem dat thans in ontwikkeling is ook deze dynamiek en tijdshorizonten zichtbaar worden, zodat op de juiste momenten de juiste aanvullende maatregelen kunnen worden getroffen. Mede namens de ministers van Economische Zaken, Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Verkeer en Waterstaat, Wonen, Wijken en Integratie en de staatssecretarissen van Financiën en Buitenlandse Zaken, breng ik u hierbij op de hoogte van de voortgang van de uitvoering van «Nieuwe energie voor het klimaat, werkprogramma Schoon en Zuinig» over het jaar 2007–2008. Met deze brief schetst het kabinet de stand van zaken van de activiteiten die zijn ingezet met het werkprogramma Schoon en Zuinig

Samenvatting en conclusies

Sectorakkoorden

Het «Werkprogramma Schoon en Zuinig» is gericht op het halen van ambitieuze doelstellingen voor beperking van de emissies van broeikasgassen, de inzet van hernieuwbare energie en verbetering van de energie-efficiëntie. Het kabinet heeft ervoor gekozen om voor het realiseren van deze doelstellingen samenwerking te zoeken met maatschappelijke partijen. Concreet heeft dit geleid tot het afsluiten van sectorakkoorden met de relevante economische sectoren.Deze doelen worden door alle betrokken partijen onderschreven en de uitvoering van het werkprogramma is door deze partijen in het afgelopen jaar voortvarend opgepakt in het kader van sectorakkoorden. Inmiddels zijn de volgende akkoorden getekend: gebouwde omgeving (nieuwbouw, bestaande bouwen woningcorporaties), agrosectoren (land- en tuinbouw), industrie en een akkoord tussen Rijk en gemeenten. De akkoorden voor alle overige sectoren (de energiesector, benchmarkbedrijven, de sector verkeer en vervoer en een akkoord tussen Rijk en provincies) worden waarschijnlijk nog in het najaar van 2008 ondertekend.

Wegnemen belemmerende regelgeving

Er is in 2008 een start gemaakt met het wegnemen of aanpassen van regelgeving die belemmerend werkt voor de uitvoering van het werkprogramma. Met name bij relatief nieuwe activiteiten, zoals windmolens op zee of de inzet van biomassa voor energieopwekking, is een beter toegesneden regelgeving noodzakelijk. Inmiddels wordt voor de meeste knelpunten al aan een oplossing gewerkt.

EU energie en klimaatpakket

Begin 2008 publiceerde de Europese Commissie een pakket aan voorstellen over broeikasgas-reductie, herziening van het Europese Emissiehandelsysteem (ETS), CO2-afvang en opslag (CCS) en inzet van hernieuwbare energie. Dit pakket levert een belangrijke ondersteuning bij het halen van de nationale doelen. Om deze reden heeft het kabinet richting Brussel en lidstaten een intensieve energie- en klimaatdiplomatie op gang gebracht. Doel hiervan is om de Nederlandse wensen zoveel mogelijk opgenomen te krijgen in het klimaat- en energiepakket en een spoedige besluitvorming over het pakket te bewerkstelligen.

Mate van doelbereiking

Het Kabinet heeft in haar brief van 5 november 2007 (Kamerstukken II, 31 209, nr. 5) tussendoelen gesteld voor broeikasgasemissies, duurzame energie en energiebesparing. De doelstelling voor broeikasgasemissie is tijdens de begrotingsbehandeling van VROM 2007 gewijzigd in de doelstelling dat de uitstoot van broeikasgassen aan het eind van de kabinetsperiode niet hoger zal zijn dan aan het begin. Dit impliceert een doelstelling van 209 Mton. Voor energiebesparing geldt een doelstelling van 25 tot 61 PJ extra energiebesparing. Voor duurzame energie geldt een doelstelling van 2285 MW gecommitteerd vermogen ten gevolge van de SDE tot en met 2011 en 5,75% biobrandstoffen. Hiermee zou uiteindelijk 69 à 70 PJ fossiel brandstofverbruik vermeden worden.

Voor duurzame energie geldt dat het Kabinet naar verwachting meer dan de genoemde 2285 MW zal kunnen committeren via de SDE, terwijl de biobrandstoffenverplichting neerwaarts is aangepast van 5.75% naar 4%. Over deze verlaging is de Kamer onlangs geïnformeerd in de brief voor biobrandstoffen (Kamernummer 29 575, nr. 23).

Daarnaast is voor de middellange en lange termijn een innovatieagenda opgesteld. Deze agenda moet er toe leiden dat nieuwe technologische opties in beeld komen die tussen 2010 en 2020 ingezet kunnen worden. Ook moet de extra inzet voor innovatie leiden tot het meer concurrerend maken van duurzame energieopties. Dit kabinet heeft daartoe het energie-innovatiebudget met ruim 50% verhoogd. Met haar acties zet dit kabinet forse concrete stappen richting het bereiken van de gestelde doelen in 2020. In de eerder aangekondigde tussenevaluatie in 2010 zal worden gekeken hoe we op koers liggen naar de doelen van 2020 en welke extra maatregelen en middelen er eventueel nodig zijn. In 2009 worden hier voorbereidende stappen voor genomen.

Conclusie

2008 moet vooral worden gezien als het jaar waarin de basis is gelegd voor een trendbreuk door het tot stand brengen van de sectorakkoorden en door een start te maken met de uitvoering van de vele acties.

Na het eerste jaar van de uitvoering van het werkprogramma Schoon en Zuinig constateer ik een grote inzet en betrokkenheid van de diverse partijen Tekenend hierbij is dat ongeveer 95% van de acties uit het werkprogramma, welke voor 2007 en 2008 zijn gepland al, in gang zijn gezet. De overige acties zullen spoedig dit jaar volgen. Daarmee heeft het werkprogramma een goede eerste stap gezet richting het halen van de tussendoelen. In de tussenevaluatie in 2010 zal dit kabinet evalueren hoe het huidige pakket uitpakt en hoe wij koersen richting de doelen van 2020. Dit kan leiden tot besluiten over extra instrumenten en middelen.

1. Inleiding

In september 2007 stelde het Kabinet ambitieuze klimaatdoelen voor 2020 vast. Onder de titel «Nieuwe energie voor het klimaat, werkprogramma Schoon en Zuinig» werden de doelen met de bijbehorende maatregelen gepresenteerd. Met dit werkprogramma wil het kabinet dat Nederland één van de meest schone en zuinige energievoorzieningen in Europa krijgt.

De doelen van het programma zijn:

1. Reductie van broeikasgasemissies met 30% in 2020 ten opzichte van 1990;

2. Aandeel van hernieuwbare energiebronnen van 20% in 2020;

3. Geleidelijke toename naar jaarlijkse energie-efficiëntieverbetering van 2%.

Voor deze kabinetsperiode zijn de volgende tussendoelen beschreven:

4. Een emissie van maximaal 209 Mton CO2 in 2011;

5. 2285 MW duurzame elektriciteit gecommitteerd in 2011 en – onlangs neerwaarts bijgesteld – 4%, 4% biobrandstoffen in 2010

6. 29–61 PJ energiebesparing in 2011 (totaal voor alle sectoren

Deze eerste voortgangsrapportage geeft een beeld van de ingezette activiteiten en recente ontwikkelingen.

2. Opzet voortgangsrapportage

Het Werkprogramma Schoon en Zuinig omvat een periode van 12 jaar, dat zijn drie kabinetsperioden. We zijn nu één jaar onderweg. Een jaar waarin veel bereikt is als het gaat om inzet en betrokkenheid van maatschappelijke partijen en opstart van nieuw beleid. Hierover rapporteren we in deze voortgangsrapportage. De definitieve resultaten in termen van vermeden broeikasgasemissies, bijdrage van duurzame energie aan de energievoorziening en effecten op het energiebesparingpercentage komen uiteraard achteraf pas beschikbaar. Wel is het mogelijk om naarmate het zichtjaar dichterbij komt met ex ante monitoring de kans op doelbereiking steeds beter vast te stellen.

Zoals aangekondigd in het werkprogramma zal in 2010 de tussentijdse evaluatie van het werkprogramma plaatsvinden.

In het werkprogramma zijn drie golven van maatregelen aangekondigd: «meters maken», «meters voorbereiden» en «verdergaande innovaties». De eerste golf van meters maken houdt in het invoeren van de huidige maatregelen uit het werkprogramma die nu reeds op de plank liggen. In de tweede golf van meters voorbereiden wordt gewerkt aan opties die over enkele jaren voluit kunnen worden ingezet, maar die nog enige ontwikkelen aanlooptijd nodig hebben. De derde golf van verdergaande innovaties richt zich op de langere termijn. Deze rapportage beschrijft voor deze drie golven de ingezette activiteiten op hoofdlijnen, gevolgd door een aantal belangrijke nationale en Europese ontwikkelingen. Tenslotte wordt ingegaan op de activiteiten en ontwikkelingen voor de afzonderlijke sectoren.

3. Ingezette activiteiten op hoofdlijnen

De eerste golf: «Meters maken»

De eerste golf, «Meters maken», is gericht op het inzetten van beleidsinstrumenten die nu al op de plank liggen. Hiervoor zijn afspraken met sectoren gemaakt. Ook helpt de overheid waar nodig met het opruimen van belemmeringen van niet-technische aard.

Sectorakkoorden

Naast het actief implementeren van nieuwe beleidsmaatregelen heeft het kabinet dit jaar veel energie gestoken in het creëren van een breed draagvlak in de samenleving voor de doelen van het werkprogramma. Volgend op het duurzaamheidsakkoord gebeurde dit met name door op grote schaal afspraken te maken met alle relevante sectoren in de vorm van sectorakkoorden. Hierin committeren de relevante sectoren en de rijksoverheid zich aan de doelen van het werkprogramma. Ook geven de partijen uiting aan hun wens tot onderlinge samenwerking en wordt waar mogelijk geconcretiseerd welke maatregelen door de sectoren zullen worden genomen en welke instrumenten door de overheid zullen worden ingezet. Zo worden de optimale randvoorwaarden voor het behalen van de doelen vastgesteld. De akkoorden maken een snelle start van het werkprogramma mogelijk.

Inmiddels zijn de volgende sectorakkoorden getekend: gebouwde omgeving (nieuwbouw en bestaande bouw en woningcorporaties), agro (land- en tuinbouw), industrie en een akkoord tussen Rijk en gemeenten. De akkoorden voor alle overige sectoren (benchmarkbedrijven, de sector verkeer en vervoer en een akkoord tussen Rijk en provincies) zijn reeds in een vergevorderd stadium. Deze worden waarschijnlijk nog in het najaar van 2008 ondertekend. (Daarnaast zijn in een aantal akkoorden extra afspraken gemaakt met marktpartijen, bovenop de acties uit het werkprogramma. Zo is in het Klimaatakkoord met gemeenten afgesproken dat gemeenten vanaf 2010 streven naar 75% duurzaam inkopen en 100% in 2015. In het akkoord met de corporatiesector is, extra ten opzichte van het werkprogramma, afgesproken dat bij renovatie van een woning, de totale woonlasten voor bewoners op wooncomplexniveau gelijk blijven of lager worden. Hiermee neemt het draagvlak voor energiebesparende maatregelen toe. In het akkoord met de agrosectoren is bovenop het werkprogramma onder meer afgesproken dat de bos- en houtsector bijdraagt door restproducten van hout en snoeiafval, bermgras etc. te verwerken tot warmte en elektriciteit.

Beleidsmaatregelen

In het Werkprogramma Schoon en Zuinig is een groot aantal beleidsmaatregelen opgenomen. Het betreft zowel nieuw beleid als intensivering van bestaand beleid. Zo zijn bijvoorbeeld voor zon-PV, zonneboilers en duurzame warmte subsidies beschikbaar gekomen, kunnen gemeenten subsidie krijgen voor het ontwikkelen en uitvoeren van gemeentelijk klimaatbeleid, en kunnen huiseigenaren een stimuleringspremie krijgen bij het energiezuinig renoveren van hun huis. Bestaande regelgeving wordt aangepast zodat investeringen in energiebesparing en emissiereductie rendabeler worden. Ook wordt ingezet op voorlichting en communicatie met als doel draagvlak te creëren en gedragsverandering te bewerkstelligen.

Het werkprogramma kent zowel doelen voor de lange termijn (2020) als tussendoelen voor 2011. Voor het realiseren van de drie tussendoelen (zie inleiding) ligt het beleid goed op koers. Bij de besparingsdoelstelling geldt dat voor de besparing in de gebouwde omgeving (500 000 woningen energiezuiniger in 2011) extra inspanningen nodig zijn. Hetzelfde geldt bij duurzame energie in de gebouwde omgeving (100 000 woningen voorzien van duurzame energievoorzieningen) en voor de plaatsing van windenergie op land. De doelstelling van 9% duurzame elektriciteit in 2010 zal op basis van de huidige inzichten worden gerealiseerd.

De overheid werkt hieraan door een stimuleringsregeling gebouwde omgeving in 2009 te introduceren en door goede afspraken te maken met alle relevante partijen rond het plaatsen van windvermogen. Ook wordt gekeken wat de eventuele effecten kunnen zijn van de huidige kredietcrisis..In de tussenevaluatie in 2010 zal dit kabinet evalueren hoe het huidige beleidspakket uitpakt en hoe we koersen richting de doelen van 2020. Dit kan leiden tot besluiten over extra instrumenten en middelen.

De tweede golf: «Meters voorbereiden» en de derde golf: «Verdergaande innovaties»

De tweede golf, «Meters voorbereiden», houdt in het versneld werken aan opties die over enkele jaren voluit kunnen worden ingezet, maar die nog enige ontwikkel- en aanlooptijd nodig hebben.

De derde golf, «Verdergaande innovaties» richt zich op de lange termijn en hiervoor ligt de nadruk op onderzoek en ontwikkeling. Aan beide golven wordt gewerkt op basis van de innovatieagenda. Daarnaast is voor beide golven het wegnemen van belemmeringen in de regelgeving van belang.

Innovatieagenda

Het kabinet heeft op 27 juni 2008 de Innovatieagenda (Kamernummer 31 530, nr. 1) vastgesteld. Met de Innovatieagenda wordt een bijdrage geleverd aan de transitie naar een duurzame energievoorziening en daarmee aan de concrete doelen van Schoon & Zuinig. Innovaties zijn essentieel om op termijn nieuwe duurzame energieopties te kunnen introduceren. De doelen voor 2020 zijn uiteindelijk maar een tussenstap naar een volledig duurzame energiehuishouding. Daarom moet het duurzaam potentieel telkens opgerekt worden. Daarnaast leidt innovatie tot kostendalingen van duurzame opties zodat deze beter kunnen concurreren met fossiele brandstoffen. Ten slotte bieden innovaties kansen aan een ondernemend bedrijfsleven dat wil investeren in de groeimarkt voor duurzame producten en het biedt kansen voor de Nederlandse kenniseconomie. Met Schoon en Zuinig biedt de overheid een doel voor de lange termijn waarop investeerders kunnen inspelen.De Innovatieagenda sluit hierop aan en bepaalt de vormgeving en implementatie van het energieinnovatiebeleid voor de periode 2008–2020. Daarnaast biedt de overheid ook de middelen. Voor de uitvoering is 438 miljoen euro beschikbaar voor de periode tot 2012. Dit is een beleidsintensivering met meer dan 50% in deze kabinetsperiode. Vanuit de markt zal dit naar verwachting een investeringsimpuls opleveren van 3–4 miljard euro. De Innovatieagenda kent 7 centrale thema’s (een overzicht is te vinden in de bijlage). Per thema is voorlopig een minimumbedrag van circa 30 miljoen euro beschikbaar gesteld. De hoofdlijnen van deze Innovatieagenda worden nog dit jaar uitgewerkt tot innovatieprogramma’s. Hierbij wordt dankbaar gebruik gemaakt van de ervaringen die zijn opgedaan met de demonstratieprojecten die de afgelopen jaren al in gang zijn gezet. Nog binnen de huidige kabinetsperiode zullen jaarlijks één of meerdere tenders voor de verschillende programma’s worden georganiseerd, waarbij bedrijven of combinaties van bedrijven en kennisinstellingen hun projectvoorstellen kunnen indienen. Een aantal deelactiviteiten of tenders wordt al in 2008 geopend. Meer dan 130 innovatieve projecten zijn in deze kabinetsperiode reeds van start gegaan. De interdepartementale programmadirectie energietransitie (IPE) coördineert de uitvoering van de Innovatieagenda.

Acties in 2008

Na de presentatie van de innovatieagenda zijn er al enkele concrete programma’s gepresenteerd die in 2008 nog van start zullen gaan. Het gaat daarbij om:

– Voor Biobased Economy zal een SBIR (Small Business Innovation Program) voor 4,3 mln € worden uitgezet. Het betreft een innovatieprogramma waarbij bedrijven (met name het midden en klein bedrijf) voorstellen kunnen indienen. De voorstellen dienen betrekking te hebben op het gebruik van biomassa voor industriële niet-voedsel toepassingen.

– Daarnaast is in augustus een SBIR-oproep gedaan met 1,8M€ budget. Hierbinnen worden innovatieve (MKB)ondernemers gevraagd om nieuwe producten en diensten te ontwikkelen om de warmte en koudevraag in de industrie te verduurzamen.

– In 2008 is gestart met het «Versnellingsprogramma implementatie semi-gesloten kassen». Dit programma moet door een kennis- en ervaringsimpuls de doorontwikkeling van de veelbelovende semi-gesloten kassystemen veilig stellen en versnellen.

– In september is een UKR-tender van 10,8 M€ gestart gericht op hernieuwbare bronnen voor warmte- en koudelevering. Bijvoorbeeld bio-energie, aardwarmte, zonnewarmte of warmtepompen.

Opruimen van belemmeringen van niet-technische aard

Vanuit de rijksoverheid is gestart met het inventariseren van regelgeving die belemmerend werkt voor de uitvoering van het werkprogramma. Basis hiervoor zijn vooral signalen uit het bedrijfsleven, zoals die onder meer via het koplopersloket van het Interdepartementaal Platform Energietransitie zijn ontvangen. Met name bij relatief nieuwe activiteiten, zoals windmolens op zee of de inzet van biomassa voor energieopwekking, is de regelgeving nog niet altijd goed hierop toegesneden. Inmiddels wordt voor de meeste knelpunten al aan een oplossing gewerkt, meestal door het instellen van een speciale projectgroep. Samenwerking is er met het werkprogramma Slimmer Beter Minder (SBM) dat uw Kamer in november 2008 wordt aangeboden. Hier gaat het om het wegnemen van knelpunten en irritaties bij burgers en ondernemers in het algemeen en het stroomlijnen, harmoniseren en vereenvoudigen van regelgeving met het doel feitelijke beperking van administratieve lasten, bestuurlijke lasten, toezichtlasten en uitvoeringskosten.

4. Nationale en internationale ontwikkelingen

Nationaal

In het werkprogramma is een aanname gedaan over de te verwachten nationale economische groei in de periode tot 2020 (2,9%). De werkelijke economische ontwikkeling blijft hierbij iets achter. Mogelijk vallen hierdoor het energiegebruik en daarmee de broeikasgasemissies lager uit dan eerder berekend. Van de andere kant kan dit betekenen dat de investeringsbereidheid vanuit het bedrijfsleven lager is. Ook is de olieprijs sterker gestegen dan eerder ingeschat maar vervolgens ook weer sterk gedaald. Een hogere olieprijs heeft een remmende invloed op de vraag naar fossiele energie en maakt tevens hernieuwbare energiebronnen eerder rendabel. Het is moeilijk te zeggen of er een effect is van de wisselende olieprijs op het bereiken van de doelstellingen van het werkprogramma.

Internationaal

Een belangrijke ondersteuning van beleid en doelen van Schoon en Zuinig ziet het kabinet in het Europese Klimaat- en energiepakket dat begin 2008 door de Europese Commissie werd gepubliceerd. Het gaat hierbij om voorstellen over broeikasgasreductie, herziening van het Europese Emissiehandelsysteem (ETS), CO2-afvang en opslag (CCS) en inzet van hernieuwbare energie. Dit pakket gaat uit van een broeikasgasreductiedoelstelling van 20% in 2020 ten opzichte van 1990. Dit is lager dan de doelstelling van 30% die Nederland op dit moment hanteert. Of dit verschil blijft bestaan, is afhankelijk van het tot stand komen van een mondiaal klimaatakkoord. Op de klimaatconferentie van Kopenhagen (december 2009) wordt duidelijk of en in welke vorm een mondiaal klimaatakkoord zal worden bereikt en wat de Europese doelstellingen zullen worden. Het kabinet zet in op het totstandkomen van een mondiaal klimaatakkoord en op het verhogen van de doelstelling van het Europese pakket. In welke mate het Europese energie- en klimaatbeleid de Nederlandse doelen zal ondersteunen hangt sterk af van de vraag hoe het pakket er uiteindelijk uit zal zien. Met name het antwoord op de vraag hoe de prijs van CO2 zich gaat ontwikkelen in het vernieuwde ETS is cruciaal.

De Europese Raad heeft besloten in december 2009 het pakket vast te stellen, op de dag dat de milieuministers in de klimaatconferentie van Poznan bijeen zijn.

Er zijn nog meer Europese ontwikkelingen die effect zullen hebben op de verwachte emissies in 2020. Belangrijk is dat de Nederlandse lobby voor een ambitieus doel voor 2020 in het CO2- en autodossier effect sorteert.

Het Europese klimaat- en energiepakket moet in Poznan een grote bijdrage leveren aan het bereiken van een mondiaal klimaatakkoord over een jaar in Kopenhagen, waardoor de doelstelling van maximaal 2 graden Celcius temperatuurstijging binnen bereik blijft.Er zijn meer onderdelen waar ik initiatieven voor heb genomen. Eén van mijn ambtenaren is in nu hoofdonderhandelaar van de Europese Unie voor het nieuwe akkoord. Toen er na de bali Conferentie somberen berichten kwamen over de voortgang van de financiële afspraken, heb ik begin dit jaar in mijn gesprek met de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties het initiatief genomen om een financiële architectuur in en rond het klimaatverdrag tot stand te brengen. Sinds de Milieuraad van 20 oktober kan ik zeggen dat de Europese Unie mijn voorstellen helemaal hebben overgenomen. Daarnaast ben ik mijn initiatief gelanceerd tijdens de informele bijeenkomst in El Calafate (Argentinië) en ben nu met verschillende landen in overleg om hieraan uitwerking te geven. Tijdens de Ministeriële Ronde Tafel in Poznan zouden hieruit conclusies voor de onderhandelingen op weg naar kopenhagen moeten worden getrokken. Een eerder mondiaal initiatief was de introductie van duurzaamheidscriteria voor biobrandstoffen. Deze zijn niet alleen voor en belangrijk deel opgenomen in het klimaat- en energiepakket van de EU, maar vormen ook onderdeel van de besprekingen van verschillende multilaterale en bilaterale onderhandelingen over biobrandstoffen, zowel met ontwikkelingslanden (Indonesië, Mozambique) als met zich snel ontwikkelende landen (Brazilië, Maleisië).

De verantwoordelijke departementen zullen waar mogelijk anticiperen op de kansen en bedreigingen. In 2010 zullen we daarnaast al deze ontwikkelingen meenemen in de evaluatie en zal worden gekeken hoe het beleid eventueel aangepast zal moeten worden. Ook zal bij de evaluatie duidelijk worden of er financiële tekorten zijn voor de periode na 2011 en hoe we daarmee om zullen gaan.

5. Doelstelling Kyoto Protocol

De Nederlandse emissieruimte in het kader van het Kyoto Protocol bestaat uit twee onderdelen. In de eerste plaats de emissieruimte die Nederland toegewezen heeft gekregen. Deze ruimte bedraagt ongeveer 200 Mton per jaar. Daarnaast biedt het Kyoto Protocol de mogelijkheid om de emissieruimte te verhogen door inzet van Joint Implementation (JI) en Clean Development Mechanism (CDM) rechten. Naar aanleiding van de motie Samsom/ Atsma (Kamernummer 31 239, nr. 16) is de doelstelling van CDM en JI rechten vastgesteld op 13 Mton per jaar. Hiermee komt de totale Nederlandse emissieruimte op 213 Mton.

Tijdens het overleg met de Kamer Begrotingsbehandeling VROM 2007 heb ik de toezegging gedaan dat de uitstoot aan het eind van deze kabinetsperiode niet hoger zal zijn dan aan het begin. Inmiddels is bekend dat deze uitspraak betekent dat de uitstoot aan het eind van de kabinetsperiode niet boven de 209 Mton uit mag komen. Volgens de laatste ramingen van het ECN zullen de emissies in 2011 inderdaad niet hoger dan 209 Mton uitkomen. (ECN-O-08-023, augustus 2008) Op basis hiervan is de verwachting derhalve dat de Kyoto-doelstelling gehaald gaat worden, evenals mijn gedane toezegging van 209 Mton.

In de Milieubalans 2008 wordt geconcludeerd dat de kans dat Nederland de doelen uit het Kyoto Protocol haalt 50% bedraagt. Deze conclusie wordt getrokken omdat het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) in de Milieubalans de effecten van Schoon en Zuinig gedurende de Kyoto periode niet meeneemt (zoals ook in de Milieubalans aangegeven). PBL houdt namelijk alleen rekening met beleid dat in werking is getreden. Beleid dat in voorbereiding is wordt niet meegenomen in de ramingen. Daardoor spreekt PBL de verwachting uit dat de binnenlandse broeikasgasemissie in 2010 ongeveer even hoog zal zijn als wat is toegestaan onder het Kyoto Protocol en de ruimte die wordt gecreëerd door de aankoop van JI en CDM-emissierechten. Doordat er volgens PBL geen reserve zit tussen de verwachte emissies en de doelstelling wordt geconcludeerd dat de kans op het halen van de doelen 50% bedraagt. De verwachting van het kabinet dat de Kyoto-doelstelling gehaald wordt wijkt in positieve zin af van de conclusie van de Milieubalans omdat het kabinet de effecten van het werkprogramma Schoon en Zuinig wel meeneemt.

6. Voortgang acties werkprogramma

In het werkprogramma Schoon en Zuinig zijn 88 acties opgenomen die gedurende de periode 2007–2012 uitgevoerd zouden moeten worden. Hiervan zijn 74 acties gepland voor 2007 en/of 2008. Ongeveer 95% van deze acties is inmiddels in uitvoering. Daarmee staan vier acties nog open. Dit betreft één actie uit de sector industrie (toetreding energie-intensieve industrie tot MJA3), één actie uit de sector gebouwde omgeving (stimuleringsregeling eigenaar-bewoners) en twee acties voor het beleid ten aanzien van «Overige Broeikasgassen» (onderzoek en demonstratie financiële compensatiemechanismen voor waterpeilbeheersing in veenweidegebieden, en onderzoek naar de mogelijkheid van een heffing op het gebruik van HFK en SF6). Momenteel wordt nog onderhandeld met de energie-intensieve industrie over toetreding tot MJA3. De stimuleringsregeling eigenaar-bewoners gaat per 1 maart 2009 van start. De acties ten aanzien van «Overige broeikasgassen» zullen naar verwachting in het eerste kwartaal van 2009 resultaat opleveren.

In de bijlage wordt een gedetailleerd overzicht gegeven van de voortgang per actie.

7. Sectoroverzicht

Gebouwde omgeving

In het werkprogramma Schoon en Zuinig is een forse intensivering van beleid in de gebouwde omgeving opgenomen. De beleidsambitie voor deze sector is 6 tot 11 Mton CO2-reductie extra per jaar in 2020. Voor de nieuwbouw wordt gestreefd naar 25% zuiniger woningen per 2011, oplopend naar 50% in 2015 met als doel de energieneutrale woning in 2020. Voor utiliteitsbouw geldt een vergelijkbare aanscherping, zodat in 2017 de nieuwbouw 50% energie-efficiënter zal zijn.

Het is een zeer breed pakket van maatregelen dat vrijwel alle aspecten van energiegebruik in de gebouwde omgeving aanpakt: nieuwbouw, bestaande bouw en apparaten.

Het afgelopen jaar zijn drie akkoorden afgesloten voor de gebouwde omgeving: Meer met Minder voor de bestaande bouw, het Lente-Akkoord voor de nieuwbouw en het akkoord Energiebesparing in de Sociale Huursector met Aedes en de Nederlandse Woonbond. Alle partijen geven voortvarend uitvoering aan de akkoorden en de andere maatregelen en instrumenten uit het werkprogramma.

Een belangrijk overheidsinstrument voor de gebouwde omgeving is het energielabel. Dit energielabel heeft als doel het stimuleren van het nemen van energiebesparende maatregelen bij mutatie (koop/verkoop en huur/verhuur). Een aantal energiebesparingsmaatregelen is hierop gebaseerd. De afgelopen periode is er kritiek geleverd op het label. Dit betreft zowel de kwaliteit van de adviseurs als de duidelijkheid van de labelpresentatie. Dit vermindert de acceptatiegraad van en het vertrouwen in het energielabel. De overheid heeft actie ondernomen om aan deze kritiek tegemoet te komen. Allereerst moeten vanaf 1 november 2008 adviseurs in het bezit zijn van een diploma. Daarnaast is door de minister voor WWI besloten om per 1 januari 2009 een verbeterd energielabel te introduceren. In dat label zal de classificatie van de woning worden gekoppeld aan het type woning. De Kamer is hier middels een brief nader over geïnformeerd (Kamernummer 30 196, nr. 37).

Woningcorporatie Oost Flevoland renoveert 82 woningen uit de jaren zestig, deels met subsidie uit de tijdelijke Unieke Kansen Regeling «Naar energiezuinig wonen». De woningen hadden voor renovatie een energielabel van E, F of G, na renovatie wordt dit A-label. Dit leidt tot 45% CO2-reductie. Naast isolatie, WTW en andere gebouwgebonden maatregelen, krijgt een deel van de woningen zonneboilers. Na renovatie wordt het energiegebruik gemonitord en krijgen bewoners terugkoppeling over hun energiegebruik.

Uit de Energielabeldatabase, in beheer bij SenterNovem worden alle afgegeven energielabels geregistreerd. Op 1 oktober 2008 bevatte de database 460 000 labels. Ten opzichte van eind juni 2008 is dit een groei van bijna 50%.

Alhoewel de aanpak van de bestaande bouw binnen het project Meer met Minder en daarbuiten voortvarend ter hand is genomen, lijkt de opstartfase van het project toch meer tijd te vergen dan voorzien. Ondanks deze vertraging is de verwachting dat met het aansluiten van de corporatiesector per 10 oktober 2008 de doelstelling van 10 000 energetisch verbeterde gebouwen in 2008 wordt gehaald. Ook de doelen van het akkoord Meer met Minder op langere termijn (20–30% energiebesparing in 500 000 woningen en bedrijfsgebouwen in 2011) zijn nog haalbaar, maar alleen als Meer met Minder op korte termijn op volle kracht gaat werken. Het Rijk verleent een bijdrage aan de bij Meer met Minder betrokken consumentenorganisaties en heeft SenterNovem en MilieuCentraal opdracht gegeven voor ondersteuning. Bovendien zullen de proefprojecten worden uitgebreid, zowel voor wat betreft de aanpak als voor wat betreft de aantallen gebouwen. Tevens worden in nauw overleg met partijen regelingen voor stimulering van verschillende doelgroepen binnen de bestaande gebouwen opgesteld, bijvoorbeeld voor eigenaar-bewoners, corporaties of voor utiliteitsgebouwen in de not-for-profitsector. Gestart is in 2008 met de eerste financiële stimulansen in de proefprojecten. In 2009 volgt een structurele regeling voor eigenaar-bewoners. Het voornemen is deze in januari te publiceren.

Om investeringen in energiebesparende maatregelen in de huursector te stimuleren, wordt in overleg met de betrokken partijen het Woning Waarderingsstelsel (WWS) aangepast. Het aangepast voorstel wordt in april 2009 naar de Kamer gezonden. De aanpassing zorgt er voor dat er een grotere stimulans komt voor het investeren in energiebesparende maatregelen.

In de nieuwbouw zijn drie acties gestart. De branche-organisaties in de bouwsector hebben een intensief kennisoverdracht- en stimuleringsprogramma opgezet. Dit wordt mede gefinancierd door WWI. Dit programma is erop gericht dat bouwende partijen in 2011 met 25% betere energieprestatie bouwen dan nu. Eind 2008 wordt een begin gemaakt met de uitvoering van dit programma. Tweede actie is herziening van de bepalingsmethode voor de energieprestatie van gebouwen (EPG) ten behoeve van vereenvoudiging en om een betere waardering van gebiedsmaatregelen mogelijk te maken. Ook wordt bezien of de EPG een betere afspiegeling kan zijn van het werkelijk te verwachten verbruik van nieuwe gebouwen. Ten derde is gestart met de voorbereiding van de 10 zogeheten excellente gebieden (de experimenteergebieden uit het Lente-akkoord). Deze gebieden zijn grotere nieuwbouwprojecten waar innovatieve concepten en processen worden toegepast voor zeer energiezuinige gebouwen. In 2009 worden de 10 gebieden aangewezen.

Op 10 oktober 2008 is het laatste akkoord voor de gebouwde omgeving gesloten, dat met de corporatiebranche. 35% van de Nederlandse woningvoorraad is bezit van corporaties, in deze 2,4 miljoen woningen kan nu ook hard gewerkt worden aan energiebesparing. Centraal in dit akkoord staat dat het draagvlak onder huurders voor energiebesparing moet worden vergroot. Aedes en de Woonbond gaan werken aan een woonlastenwaarborg voor huurders, zodat zij gaan profiteren van lagere woonlasten. Bijvoorbeeld de corporatie Woonbron in Rotterdam welke samen met de Woonbond en de Stichting Natuur & Milieu in 5 jaar tijd de CO2 uitstoot door het woninggebonden energieverbruik met 4,7% wil verminderen door 25 000 energielabelstappen te maken. Doordat de huurprijsstijging als gevolg daarvan, maximaal 75% bedraagt van de totale daling van de energiekosten voor huurders, gaan deze er gemiddeld op vooruit.

Energiesector

Het werkprogramma kent een gezamenlijke ambitie voor de energiesector en de industrie van 56 tot 61 Mton reductie van CO2 per jaar in 2020 (zie ook de paragraaf over Industrie). Voor de energiesector zijn in het werkprogramma verscheidene acties gedefinieerd. In 2008 is een forse start gemaakt met de implementatie hiervan. Zo is op 1 april van dit jaar de stimuleringsregeling voor duurzame energie (SDE) opengesteld. Hiermee is de financiële ruimte gecreëerd om meer dan 3000 MW aan duurzame energie te kunnen committeren in deze kabinetsperiode. (In de Kamerbrieven (nr. 31 239) is met de Kamer gecommuniceerd welke keuzes voor technieken gemaakt zijn). In 2010 moet er een percentage van minstens 9% duurzame elektriciteit gerealiseerd zijn.

In het werkprogramma is aangekondigd dat in deze kabinetsperiode 100 000 bestaande woningen zullen worden voorzien van hernieuwbare energievoorzieningen. In de SDE zijn daartoe subsidiemiddelen opgenomen voor zonnepanelen.

In 2008 zijn er in korte tijd circa 9000 aanvragen ingediend voor zon PV en in behandeling genomen. Deze aanvragen komen overeen met ruim 18 MW aan vermogen.

Daarnaast is in september een subsidieregeling van start gegaan voor kleinschalige duurzame energieopties zoals zonneboilers, warmtepompen en Hre-ketels.

Ten aanzien van het warmtebeleid is 3 juli een warmtewet aangenomen in de Tweede Kamer. Deze wet regelt de rechten en plichten voor warmteleveranciers en consumenten. Het onbenut potentieel aan warmte is groot. Om dit te benutten is extra inzet nodig. Dit kabinet zal in het najaar een werkprogramma warmte en koude presenteren. Hierin zullen de ambities en de instrumenten worden beschreven hoe warmte beter te benutten voor onze duurzame energie- en klimaatdoelstellingen... Ondermeer zal worden ingegaan op de mogelijkheden voor warmte/koudeopslag en geothermie. Daarmee is dit een aanvulling op het werkprogramma. Om de mogelijkheden van energie uit de bodem beter te kunnen benutten is een taskforce warmte/koude opslag opgericht die de potentiëlen zal onderzoeken alsmede de mogelijkheden dit te stimuleren. Het investeringsklimaat voor WKK is de afgelopen jaren zodanig verbeterd dat financiële ondersteuning vanuit de overheid niet meer nodig is. De subsidieregeling is dan ook afgebouwd en het hiermee gepaard gaande geld wordt op andere wijze ingezet ten behoeve van het halen van de doelstellingen. Om de informatievoorziening over de mogelijkheden voor warmtebenutting te verbeteren is er met de belangrijkste stakeholders gewerkt aan de oprichting van een expertisecentrum Warmte. Dit expertisecentrum zal in 2009 van start gaan.

In 2008 is er bijna 190 MW aan windvermogen op land bijgeplaatst en is voor de rest van het jaar nog ruim 150 MW in aanbouw. De voorraad windvermogen op land zal hierdoor in 2008 toenemen met ruim 20%. Dit zijn investeringsprojecten die voortkomen uit de voorgaande MEP-regeling. De voor 2008 gereserveerde middelen voor 500 MW windvermogen op land zullen naar alle waarschijnlijkheid niet volledig gecommitteerd worden dit jaar. De markt voor nieuwe projecten moet weer op gang komen na de sluiting van de MEP-regeling in 2006. Verwacht wordt dat in 2009 de markt een inhaalslag zal maken. Deze kabinetsperiode zijn middelen gereserveerd voor 2070 Mton windvermogen op land. De haalbaarheid van dit aantal zal mede afhangen van de mogelijkheden voor ruimtelijke inpassing in het landschap.

Dit kabinet werkt daarnaast aan het versterken van het draagvlak voor duurzame energie en met name windenergie. Voorbeeld hiervan is het Nationaal plan van aanpak Windenergie dat met alle betrokken partijen op 30 januari 2008 bekrachtigd is. Daarnaast dragen ook de sectorakkoorden hieraan bij die gesloten zijn met de agrosectoren, de VNG en komend met de energiesector en de provincies (IPO).

Dit kabinet heeft met de belangrijkste partijen uit de energiesector een sectorakkoord gesloten op 28 oktober. Hiermee zijn concrete afspraken gemaakt om gezamenlijk aan de duurzame en klimaatambities voor de energiesector uitwerking te geven. Voor de ontwikkeling en implementatie van duurzame technologieën zijn forse investeringen nodig.

Industrie

De gezamenlijke ambitie voor de industrie en de energiesector in 56 tot 61 Mton reductie van CO2 per jaar in 2020 (zie ook de paragraaf over de energiesector). Op 1 juli 2008 hebben de ministers van Economische Zaken, LNV en VROM en de staatssecretaris van Financiën met ruim 30 brancheorganisaties de Meerjarenafspraken 3 (MJA3) afgesloten. Het gaat hier vooral om middelgrote bedrijven die reeds onder de MJA2 vielen. Ook de provincies hebben in hun hoedanigheid als bevoegd gezag Wet milieubeheer de MJA3 getekend. Op 14 juli is een nieuwe sector, de ICT-branche, toegetreden tot de MJA3. «Onderhandelingen met VNO-NCW omtrent de toetreding lopen.»

De energie-intensieve industrie valt onder het europese systeem van emissiehandel, waarmee de doelstelling voor CO2-emissiereductie ook voor deze sector gelden. Het belang van toetreding van de energie-intensieve industrie tot MJA-3 ligt in het feit dat hiermee de energie-intensieve industrie zich ook committeert aan de doelen voor energiebesparing.

Door aluminium in vloeibare vorm te vervoeren, kan de metallurgische industrie veel energie besparen. Niet langer smelten, stollen en wéér smelten. In Duitsland wordt dit al jaren gedaan, daar zijn veel toeleveranciers van de automobielindustrie die aluminium van dezelfde legering nodig hebben. De Vereniging voor Nederlandse Metallurgische Industrie (VNMI) wil dit de komende tijd gaan uitproberen in Nederland. Bij een jaarlijks vervoer van zo’n 10 000 ton aluminium is de verwachte CO2-reductie ongeveer 4000 ton.

In de MJA3 zijn afspraken over energiebesparing vastgelegd die een intensivering van de MJA2 inhouden. Met ondertekening gaan de sectoren en deelnemende bedrijven een inspanningsverplichting aan waarbij de doelstelling 30% efficiencyverbetering is in de periode 2005–2020. Hierbij gaat het om efficiencyverbetering zowel in processen (binnen de poort) als in de keten (buiten de poort). De 30% doelstelling telt voor de deelnemende bedrijven in zijn geheel. Op bedrijfsniveau wordt uitgegaan van een gemiddelde van 2% efficiencyverbetering per jaar.

Een belangrijk nieuw onderdeel van de MJA3 zijn de routekaarten. Hiermee wordt bedoeld dat sectoren gaan onderzoeken op welke manier ze 50% minder energie per eenheid product kunnen gebruiken in 2030. Deze 50% is geen harde doelstelling maar een richtingsgetal voor de start van het onderzoek en een echte uitdaging waar conventionele oplossingen niet meer toereikend zijn. De inzet is om in minimaal 10 industrietakken dergelijke routekaarten op te zetten.

De rijksoverheid faciliteert via uitvoeringsorganisatie SenterNovem bedrijven en brancheorganisaties met de uitvoering van de MJA3. Door de latere ondertekening van de MJA3 is de start van deze actie uit het werkprogramma enigszins vertraagd, maar er wordt momenteel een inhaalslag gemaakt om weer op schema te komen.

Met de grote industrie lopen de gesprekken over toetreden tot de MJA3. Het gaat om de grote energie-intensieve bedrijven die veelal onder CO2 emissiehandel vallen en nu deelnemen aan het akkoord Benchmarking. Onderhandelingen met VNO-NCW omtrent de toetreding lopen. De energie-intensieve industrie valt onder het Europese systeem van emissiehandel, waarmee de doelen voor CO2-emissiereductie en duurzame energie ook voor deze sector gelden.

Voor de kleine mkb bedrijven is er een separaat beleid, omdat een instrument als de MJA 3 niet uitvoerbaar is voor een dergelijke groep bedrijven. Om het kleine mkb van informatie en advies te voorzien is enkele jaren geleden het Energiecentrum opgericht. Dit is een succesvol instrument gebleken. Daarom wordt momenteel gekeken naar de mogelijkheden om dit instrument, in combinatie met andere programma’s zoals Meer met Minder, voort te zetten en uit te breiden daar waar nodig. Daarnaast geldt de Wet milieubeheer als een stok achter de deur indien er onvoldoende actie wordt ondernomen.

Verkeer en vervoer

De ambitie van de sector verkeer is te komen tot mobiliteit die schoon, comfortabel, veilig en slim is. In het werkprogramma Schoon en Zuinig heeft het kabinet voor de sector verkeer en vervoer de ambitie geformuleerd in 2020 de CO2-uitstoot met 13–17 Mton te verminderen ten opzichte van de verwachte ontwikkeling bij ongewijzigd beleid, waardoor de sector ongeveer terugkeert op het niveau van 1990. Dit is een ambitieus doel, te meer daar de mobiliteit (en het goederenvervoer over de weg in het bijzonder) de komende jaren verder zal groeien. De acties die in het werkprogramma gepland stonden voor 2008, zijn alle opgepakt.

De ondertekening van het sectorakkoord Mobiliteit, Logistiek en Infrastructuur 2008–2020 heeft vertraging opgelopen, maar vindt naar verwachting in het najaar van 2008 plaats. Het akkoord wordt ondertekend door de Rijksoverheid en de belangrijkste partijen uit de verkeer- en vervoerssector. Hierin worden de doelen van Schoon en Zuinig onderschreven en nader uitgewerkt. Belangrijk aspect bij het streven naar de duurzaamheidsdoelen is structurele samenwerking tussen partijen.

Door middel van publiekscampagnes wordt duurzaam consumentengedrag gestimuleerd. Een voorbeeld is de campagne «Het Nieuwe Rijden», gericht op duurzaam autogebruik voor personen- en goederenvervoer.

In mei 2008 heeft het Kabinet de Tweede Kamer geïnformeerd over de plannen voor verdere fiscale vergroeningsmaatregelen. In het Belastingplan 2009 zijn onder meer de volgende voorstellen opgenomen: het omzetten van de aanschafbelasting (BPM) van een belasting op catalogusprijs naar een belasting op emissies, de invoering van een extra verlaagde bijtellingcategorie van 20% voor zuinige auto’s van de zaak, een verlaging van de motorrijtuigenbelasting (MRB) voor zeer zuinige personenauto’s en bestel- en personenauto’s op aardgas en een verhoging van de MRB voor eigenaren van vieze dieselvrachtauto’s (EURO 0,1 en 2).

In 2011 wordt de kilometerprijs ingevoerd voor vrachtauto’s en in de periode 2012–2016 voor personenauto’s. Daarom worden in de periode tot en met 2018 de MRB en BZM (belasting zware motorrijtuigen) én de BPM volledig afgebouwd (zie Kamerbrief over Fiscale aspecten van Anders Betalen voor Mobiliteit (Kamernummer 31 305, nr. 35)). Het besluit om de BPM op termijn af te bouwen naar een kilometerprijs levert een belangrijke bijdrage aan het bereiken van de doelstellingen van Schoon & Zuinig.

Door middel van verschillende innovatieprogramma’s worden innovaties rond duurzame mobiliteit bevorderd. Voorbeelden zijn het innovatieprogramma «De Auto van de Toekomst Gaat Rijden», waarvoor diverse demonstratie- en marktintroductieprogramma’s zijn opgestart, o.a. gericht op hybride en elektrisch rijden en de toepassing van waterstof. Andere voorbeelden zijn het programma «Duurzame Logistiek», gericht op verbetering van de logistieke efficiency en het programma «Voortvarend Besparen», gericht op energiebesparing en in inzet van innovatie, zuinige technologieën in de Binnenvaart.

De overheid wil het goede voorbeeld geven op het gebied van schoner openbaar vervoer. Daarom stimuleert het Rijk vanuit het programma «De Auto van de Toekomst Gaat Rijden» innovatieve technieken die bijdragen aan schonere bussen. Voor de regeling is een budget beschikbaar gesteld van € 10 miljoen. Inmiddels zijn vijf projecten gehonoreerd, het merendeel voor proeven met hybride aandrijfsystemen. De eerste bussen komen al in 2009 op de weg. Het uiteindelijk doel is dat de concessieverlenende overheden in de voorwaarden voor OV-concessies duurzaamheidscriteria opnemen, waardoor innovaties daadwerkelijk grootschalig worden toegepast. Hiertoe worden de komende maanden akkoorden ondertekend tussen het Rijk en de concessieverlenende overheden die bij de vijf demonstratieprojecten betrokken zijn.

De Europese Commissie heeft een aantal wetgevingsvoorstellen gedaan om invulling te geven aan de EU-strategie om in 2012 te komen tot een CO2-norm van 120 g CO2/km voor personenauto’s. Helaas zijn er ook minder ambitieuze standpunten waarneembaar. Zo streven Frankrijk en Duitsland naar meer aanpassingsruimte voor de auto-industrie in de verordening die de gemiddelde CO2 uitstoot van nieuwe personenauto’s per 2012 naar 130 gr/km zou moeten brengen door toepassing van zuiniger motortechnologie. Daarnaast boekt de Europese Commissie nog maar beperkt voortgang met de resterende reductie van 10 gr/km die moet voortkomen uit aanvullende maatregelen, zoals lagere rolweerstand van banden en verplichtstellen van bandendrukmeters, vastgelegd in separate voorstellen. Nederland is er inmiddels wel in geslaagd brede steun te verwerven onder lidstaten om tevens concrete lange termijn doelen (2020) in regelgeving te laten opnemen.

Over het beleid met betrekking tot biobrandstoffen is de Tweede Kamer separaat geïnformeerd (brief nr. 19 575, nr. 23 dd. 13-10-2008).

Agrosectoren

In het werkprogramma Schoon en Zuinig is een intensivering van beleid in de agrosectoren opgenomen, die jaarlijks moet leiden tot 1–2 Mton extra reductie van CO2-uitstoot in 2020. Het is een zeer breed pakket van maatregelen dat zich richt op verschillende aspecten van energiegebruik en -productie en CO2-reductie in de agrosectoren.

Andere maatregelen zijn duurzame energieproductie uit biomassa (o.a. mest en reststromen uit bos, natuur, landschap en de verwerkende industrie), energieproducerende kassen en windenergie geproduceerd door agrariërs. Maar ook besparingstrajecten zowel in de primaire sectoren als verderop in de agroketen. Daarnaast zijn de maatregelen gericht op reductie van de uitstoot van overige broeikasgassen, onder andere in de veehouderij en in de akkerbouw door middel van precisielandbouw.

Op 30 juni 2008 is de eerste pilot ELKAS officieel in gebruik genomen. De ELKAS is ’s werelds eerste elektriciteit producerende kas. De ingebruikname van deze onderzoekkas is een belangrijke stap in het nog duurzamer maken van de Nederlandse Glastuinbouw. In de ELKAS worden op een slimme manier plantenproductie en elektriciteitsproductie gecombineerd.

Het algemene beeld voor de sector is positief. In 2008 is gewerkt aan een akkoord tussen rijksoverheden en de agrosectoren, waarin de doestellingen van het werkprogramma voor de agrosectoren zijn uitgewerkt. Het akkoord is op 10 juni 2008 ondertekend door partijen uit de voeding- en genotmiddelenindustrie, de glastuinbouw, de veehouderij en akkerbouwsector, de bloembollen en paddenstoelensector en de sector bos, natuur, landschap en de houtketen. De diervoederindustrie zal het convenant binnenkort alsnog ondertekenen tegelijkertijd met een aantal nieuwe toetreders zoals de Nederlandse Zuivelorganisatie (NZ), Belangenvereniging Organische Reststromen (BVOR) en de vereniging van Groothandelaren in Bloemkwekerijproducten (VGB). In het convenant is vastgelegd hoe partijen de in het werkprogramma vastgelegde CO2-reductie willen bereiken in 2020. Ook de aanpak van de te bereiken reductie overige broeikasgassen is vastgelegd. Zie hiervoor de paragraaf Overige broeikasgassen.

Daarnaast hebben partijen de ambitie neergelegd om een forse bijdrage te gaan leveren aan het nationale aandeel duurzame energie. In 2020 kan circa 200 PJ duurzame energie uit binnenlandse biomassa geproduceerd worden. Dit moet onder andere bereikt worden door in te zetten op (co)vergisting van mest met andere organische materialen. Daarnaast worden de minder waardevolle reststromen en bijproducten uit het primaire land- en tuinbouwproces en de verwerkende industrie ingezet. Verder is een nationaal project gestart om meer energie uit binnenlandse houtachtige biomassa te produceren. De agrarische sector verwacht tot slot een forse bijdrage te leveren aan het aandeel windenergie op land (1500 MW in 2020).

De verdere uitwerking van het convenant is voortvarend opgepakt. Per jaar zullen jaarwerkprogramma’s per subsector worden uitgewerkt. De jaarwerkprogramma’s voor 2009 zullen dit najaar gereed komen. Tevens komt dit najaar een zevental innovatieprogramma’s gereed gericht op de agrosectoren, als onderdeel van de Innovatieagenda Energie. Vanuit deze innovatieprogramma’s zullen concrete nieuwe subsidies, onderzoeksprojecten, demoprojecten opgestart worden. Een aantal van deze activiteiten start al dit najaar, zoals een nieuwe openstelling van de SBIR voor groene grondstoffen.

Overige broeikasgassen

In het programma Schoon en Zuinig zijn doelstellingen opgenomen voor de beperking van emissies van overige broeikasgassen gebaseerd op een reductie van 8–10 Mton CO2/jaar in 2020 ten opzichte van ongewijzigd beleid. Naast het stimuleren van ontwikkeling van emissiereducerende technieken, wordt vooral ingezet op het doorvoeren van maatregelen. Ter ondersteuning dienen vooral het ROB (ROB= reductieplan Overige Broeikasgassen] en de SDE-regeling.

Qua voortgang is het beeld voor overige broeikasgassen positief. Enkele mijlpalen zijn inmiddels bereikt, zoals in de reductie-installaties voor lachgas die in gebruik zijn genomen bij DSM en YARA (salpeterzuurproductie). Verder zijn emissie-eisen voor methaan bij WKK-motoren opgenomen in de SDE regeling en GLK (criteria voor Groenlabel Kassen). Ook in de wetgeving (BEES B) zal een emissie-eis voor methaan worden ingevoerd. Er is onderzoek gedaan naar innovatieve technologie waarmee verdergaande reducties mogelijk zijn.

Doordat lachgas emissies bij salpeterzuurproductie nu onderdeel uitmaken van emissiehandel zijn investeringen gedaan in reductiemaatregelen. Deze leiden tot een reductie van 4 Mton CO2 -eq per jaar.

In de deelsectoren Koel en Vrieshuizen en Visserij is sprake van een forse toename (met tientallen installaties) van het aantal bedrijven met een NH3-CO2-koelinstallatie. Hier is sprake van de meest economische en energie-efficiënte oplossing, die bovendien via onderzoeks- en subsidieprogramma’s stevig gepromoot wordt, daarbij ondersteund door de fiscale instrumenten EIA en MIA/Vamil. In de sector Slachterijen en vleesverwerking is het gebruik van natuurlijke koudemiddelen al jarenlang gemeengoed. De bedrijven in deze sector spannen zich met succes in om het energieverbruik van hun huidige installaties nog verder terug te dringen. Met de sector «Datahotels» is in juli 2008 een meerjarenafspraak gesloten. De dialoog met de supermarkten over het treffen van maatregelen gericht op de koeling is gaande.

In de landbouwsector is eveneens een grote omslag bereikt. Een voorlichtingscampagne over de bijdrage van de sector aan de uitstoot van broeikasgassen is gestart in de melkveehouderij. In het sectorakkoord Schone en Zuinige Agrosectoren zijn afspraken vastgelegd om ook hier slagen te maken. Reductie van methaanemissies zal vooral vorm krijgen via een verhoogde inzet van co-vergisting/mestgisting en maatregelen op het gebied van veevoeding. De zuivelsector is begonnen met de opzet van een energieneutrale zuivelketen, dat tevens moet leiden tot een afname van de methaanemissies. Andere mogelijkheden in de landbouwsector liggen bij de precisielandbouw, via een beperking in het gebruik van nutriënten worden de lachgasemissies teruggedrongen.

Provincies en gemeenten worden gestimuleerd in hun klimaatbeleid ook aandacht te besteden aan de reductie van overige broeikasgassen en kunnen hiervoor een financiële bijdrage krijgen.

Er zijn enkele knelpunten benoemd op het vlak van wet- en regelgeving (gebruik van digestaat als kunstmest, methaanemissie eisen). Het komende jaar zal gewerkt worden aan de oplossing van deze knelpunten. In 2009 zal onderzoek worden gestart naar andere maatregelen zoals veevoermaatregelen, verdergaande maatregelen op stortplaatsen en maatregelen in de chemische industrie.

Overheid

Lokaal en regionaal

Bij de beoogde transitie naar een meer duurzame energiehuishouding spelen provincies en gemeenten een cruciale rol. Op regionaal en lokaal niveau zijn veel initiatieven te zien die dicht bij de burger staan, voornamelijk op het terrein van energiebesparing in gebouwde omgeving en duurzamer openbaar vervoer. Meerdere gemeenten hebben al eigen ambities geuit en vormen zo koplopers waar innovatieve ideeën een goede voedingsbodem krijgen.

De Klimaatakkoorden die het Rijk met de gemeenten in november 2007 heeft gesloten, respectievelijk met de provincies gaat sluiten in november 2008 spelen hierop in. Hierin worden ook afspraken gemaakt hoe gemeenten en provincies de optimale randvoorwaarden kunnen creëren voor een forse groei van het duurzaam vermogen.

De uitvoering van de akkoorden richt zich op de drietrapsraket opschalen, versnellen en vernieuwen. Opschalen richt zich op het grootschalig toepassen van maatregelen die weinig kosten of zelfs geld opbrengen. Versnellen richt zich op het met een hoger tempo verspreiden van met succes toegepaste nieuwe maatregelen. Vernieuwen richt zich op innovatieve maatregelen.

Vijf themateams van koplopergemeenten zijn gevormd die de uitvoering aanjagen en de doelstellingen bewaken. Ieder themateam wordt aangevoerd door een wethouder die de rol van ambassadeur heeft. De themateams zijn Duurzame Overheid, Duurzame Energieproductie, Schone en Zuinige Mobiliteit, Energiezuinige Gebouwde Omgeving en Duurzame Bedrijven.

De inzet van het Rijk richt zich op het versterken van de initiatieven van gemeenten, bedrijven en burgers op het lokale niveau. Daarnaast op het ontzorgen van de gemeenten, burgers en bedrijven bij het nemen van de maatregelen.De website www.platformduurzameoverheden.nl s bedoeld als inspiratiebron voor gemeenten, met voorbeeldprojecten van gemeenten, waar andere gemeenten weer van kunnen leren.

Een voorbeeld van versterken is de subsidieregeling SLOK (Stimulering van Lokale Initiatieven) die in de zomer 2008 van start is gegaan. Een bedrag van € 35 MLN is beschikbaar en richt zich op de professionele uitvoering van lokale maatregelen. De subsidie wordt via het Gemeentefonds en het Provinciefonds uitgekeerd, om de administratieve lasten zo minimaal mogelijk te houden. Tot en met 3 oktober zijn 47 aanvragen ingediend. De verwachting is dat de subsidie ruimschoots voor de sluitingsdatum (1 september 2009) uitgeput zal zijn. Als de huidige trend zich doorzet is er voldoende geld beschikbaar voor 200–250 gemeenten.

Ook zijn er diverse innovatieregelingen beschikbaar, zoals het Unieke Kansen Programma Verduurzaming Warmte en Koude Opslag. Ook worden meerdere innovatieprogramma’s voorbereid die gefinancierd worden uit de Energie-innovatie Agenda. Een voorbeeld is het innovatieprogramma de «Auto van de toekomst gaat rijden», waarin pilots ondersteund gaan worden op het gebied van elektrisch vervoer.

De stad Groningen heeft sinds 11 september 2008 een aantal taxi’s die op aardgas rijden, in plaats van op diesel. Aardgas is op dit moment milieuvriendelijker dan benzine of diesel omdat er tijdens de verbranding minder fijn stof (t.o.v. diesel) en CO2 (t.a.v. benzine) vrijkomt. Als bovendien gebruik gemaakt wordt van groen gas, kan nog meer CO2 winst worden behaald. De gemeente Groningen wil minder en schoner verkeer. Zelf heeft de gemeente onlangs elektrische scooters aangeschaft, waarvan de medewerkers gebruik kunnen maken voor hun werk. Dit in plaats van dienstauto’s.

Een voorbeeld van ontzorgen is het bieden van meer lange termijn zekerheid voor investeringen in alternatieve brandstoffen. Met het Belastingplan 2009 geeft het rijk namelijk fiscale zekerheid over kortingen op de alternatieve brandstoffen aardgas en elektriciteit.

Minstens zo belangrijk is het feit dat heel veel gemeenten, ook zonder subsidie, actief aan de slag zijn (gegaan) met klimaatbeleid. Het aantal gemeenten met de ambitie om klimaatneutraal te worden groeit nog steeds. In 2009 zal het tempo voor de uitvoering worden opgevoerd. Dat kan ook nu het instrumentarium klaar staat. Het aantal gemeenten met de bestuurlijk gedragen ambitie om klimaatneutraal te worden groeit nog steeds.

De Eindhovense gemeenteraad heeft 22 september 2008 unaniem ingestemd met het uitvoeringsprogramma Klimaatbeleid 2009–2013, met daarbij de intentie dat «De gemeente Eindhoven streeft naar het bereiken van energie neutraliteit in de periode 2035–2045». Energieneutraliteit betekent voor de gemeente Eindhoven dat de gehele energievraag van woningen, bedrijven, instellingen en de eigen organisatie duurzaam wordt opgewekt, bij voorkeur binnen de eigen gemeentegrenzen. De gemeente Eindhoven heeft SLOK-subsidie aangevraagd voor de verdere uitwerking van het Klimaatprogramma.

Een akkoord tussen Rijk en provincies (IPO) wordt waarschijnlijk in oktober 2008 getekend. De provincies zullen daarmee hun verantwoordelijkheid nemen voor het behalen van de klimaat- en energiedoelstellingen uit het werkprogramma Schoon en Zuinig.

Rijksoverheid

Vanzelfsprekend neemt de Rijksoverheid zelf ook haar verantwoordelijkheid voor de kabinetsdoelen. Zo wil de Rijksoverheid vanaf 2010 100% duurzame producten en diensten inkopen. Ter ondersteuning hiervan worden door het Programma Duurzaam Inkopen duurzaamheidscriteria opgesteld voor de belangrijkste 80 productgroepen. De Rijksgebouwendienst heeft het programmaplan Energieambitie 2020 opgesteld. Dit programma heeft tot doel de rijksdiensten te ondersteunen bij het halen 2% energiebesparing per jaar, met als einddoel 25% reductie in 2020. Daarbij wordt gestreefd naar een klimaatneutrale energievoorziening per 2012. Voor de periode 2008–2011 is 20 miljoen euro beschikbaar gesteld voor innovaties en pilotprojecten in de rijkshuisvesting. Er zijn 20 kansrijke technologieën geselecteerd. In 2008 worden voor deze technologieën pilotprojecten en haalbaarheidsonderzoeken gestart en uitgevoerd. Enkele innovaties zullen in het gebouw van het ministerie van VROM worden getest.

Verlichting

Op basis van het rapport van de Taskforce Verlichting wordt een uitvoeringsprogramma Verlichting voorbereid. Het programma kent drie onderwerpen, te weten huishoudelijke verlichting, utiliteit en openbare verlichting.

Voor Huishoudelijke verlichting geldt dat de detailhandel vanaf 2011 geen gloeilampen van 60W en meer zal verkopen. Bij verlichting in de utiliteit wordt ingezet op een wettelijke verplichting en handhaving door het bevoegd gezag.

50 koplopersgemeenten zullen energiezuinige openbare verlichting invoeren, en zullen andere gemeenten stimuleren dit ook te doen. Dit programma gaat in 2009 van start.

BIJLAGE Overzicht per maatregel uit het werkprogramma Schoon en Zuinig

Sector Gebouwde omgeving

Maatregelen en instrumenten (tekst werkprogramma)Producten/ResultaatPlanning
Bestaande Bouw  
1. Per 2008 wordt het energielabel verplicht op mutatiemomenten (koop/huur)Vanaf 1 januari 2008 zijn gebouweigenaren verplicht om bij verkoop of verhuur een energielabel te laten opstellen en deze te verstrekken aan de koper of huurder. Het energielabel geeft inzicht in de energetische kwaliteit van het gebouw. Vanaf 01/11/08 moeten adviseurs een examen hebben afgelegd om energielabels te mogen afgeven. Per januari 2009 wordt een nieuw, verbeterd label in de markt gezet.
2. Het kabinet levert een financiële bijdrage aan de stimulering van energie- besparing bij eigenaar-bewoners/kleine particuliere verhuurders, als onderdeel van het plan Meer met Minder. In 2011 ongeveer 500 000 gebouwen energiezuiniger, en daarna ongeveer 300 000 gebouwen per jaar.M € 121 beschikbaar voor stimulering energiebesparing, waarvan M€ 14 in 2008. Akkoord Meer met Minder op 23/1/08 ondertekend. Stichting Meer met Minder 21/5/08 opgericht. Stichting richt zich in 2008 op het opzetten en begeleiden van proefprojecten en het uitwerken van het MmM-programma.   Stimuleringsregeling voor eigenaren wordt voorbereid indien renovatie woning leidt tot minimaal 2 labelstappen, of label B. Kaderregeling doelgroepenstimulering bestaande bouw wordt in januari 2009 gepubliceerd en treedt in het voorjaar van 2009 in werking. Daarvoor wordt de werking van diverse vormen van financiële incentives getest in de Meer met Minder proefprojecten. WWI levert hieraan een eenmalige financiële bijdrage. Deze is in oktober 2008 beschikt.
3. Subsidieregelingen voor stimulering van duurzame energieopties in de bestaande bouw (zonneboilers, warmte- pompen, zon-pv). In 2011 zijn 100 000 bestaande woningen voorzien van hernieuwbare energievoorzieningen. Subsidieregeling Duurzame Energie (SDE). Subsidie mogelijk voor Zon-PV, afvalverbranding. Subsidieregeling Duurzame Warmte voor zonneboilers, warmtepompen en micro-warmtekrachtcentrales.SDE is per 1/8/08 gesloten. Subsidieregeling Duurzame Warmte gaat open op 1/9/08.
4. Normstelling aan de energieprestatie van bestaande gebouwen verkennen, juridische implicaties.Een eerste verkenning is uitgevoerd. Uitkomst is dat dit juridisch lastig is. Logische invulling is om normstelling te verplichten bij verkoop van het gebouw. Echter, dat leidt tot problemen met het recht op eigendom (Europees Verdrag van de Rechten van de Mens). Oplevering tweede fase 2009.
5. Afspraken met woningcorporaties over verbetering van de energieprestatie van huurwoningen.Akkoord Woonbond/Aedes met Rijk over invulling doelstellingen Schoon en Zuinig door corporaties.Akkoord is op 10 oktober 08 afgesloten.
6. Woningwaarderingsstelsel aanpassen per 2009. Overige aanpassingen aan de huurregelgeving worden verkend. De maximale huurprijs van een woning wordt gekoppeld aan het energielabel van de woning. Het energielabel wordt opgenomen in het woningwaarderingsstelsel. In juni 2008 bij brief ABC 2008060424 aan TK gepresenteerd. Nog in 2008: onderhandelingen met LOHV, 1 juli 2009 inwerkingtreding.   Mogelijk in 2011 verdere aanscherping van WWS.
7.Verruiming EIA voor energiebesparing in gebouwen.De EIA-lijst is per 1/1/08 uitgebreid met EPA-u maatwerkadvies.   ESCO’s kunnen gebruik maken van de EIA. Non-profit sector kan via lease-constructies beperkt gebruik maken van EIA. Woningcorporaties kunnen, doordat zij vpb-plichtig zijn geworden, gebruik maken van EIA voor investeringen in energiebesparing in eigen gebouwen (kantoren e.d.). Per 1/1/09 wordt de EIA uitgebreid met een systematiek voor een ambitieus maatregelpakket dat leidt tot labelverbetering van minimaal B of C bij bestaande utiliteitsgebouwen.
8. Pakket stimulering energiebesparing; verkenning hoe de Regeling Groenprojecten toegankelijker kan worden voor energiebesparing in gebouwen. De regeling Groenprojecten is per 15 juli 2008 aangepast, zodat renovatie van bestaande woningen hier onder valt. Afhankelijk van de mate waarin het energielabel van de woning verbetert, is het mogelijk tegen een gunstig rentetarief 25 000 tot 100 000 euro te lenen voor een groene hypotheek. Ook toepassingsmogelijkheden voor niet-woningen worden substantieel uitgebreid.Per 15 juli 2008 is de regeling Groenprojecten aangepast.   Grotere herziening gepland waardoor energieleveranciers worden toegelaten bij duurzame bouw en verbouw van woningen. Ligt momenteel ter notificatie in Brussel. Beoogde inwerkingtreding: 1 januari 2009.
9. Inzet op Europese aanscherping van energiegebruik van elektrische apparaten (EU): richtlijn Ecodesign. Minimum efficiency eisen voor 20 producten worden opgesteld. 7/7 zijn als eerste eisen voor standby-gebruik vastgesteld. Op 26/9 zijn minimum efficiency eisen voor eenvoudige settopboxen, straatverlichting en kantoorverlichting vastgesteldVoor huishoudelijke verlichting en externe voedingen worden in 2008 nog producteisen vastgesteld, de overige volgen in 2009.
10. Wenselijkheid en mogelijkheden van een cap en trade systeem worden onderzocht als alternatieve route. Deelname aan werkgroep GO en Green4Sure, met Stichting Natuur en Milieu, en EnergieNed.Planning 2009.
Nieuwbouw
11. Aanscherping EPC voor woningbouw. Doel: de energieneutrale woning in 2020. Voor de utiliteitsbouw geldt een vergelijkbare aanscherping met als doel alle nieuwe utiliteitsbouw 50% energie-efficiënter in 2017. In het Lente-akkoord is afgesproken dat er een herziene EPC-methodiek komt, in overleg met marktpartijen. De nieuwe EPC moet meer zeggen over het werkelijke energiegebruik in gebouwen, en waardering geven aan gebouwgebonden, installatietechnische maatregelen en maatregelen op gebiedsniveau.   Indien marktpartijen niet slagen in het halen van energiebesparingsdoelstellingen uit Lente-akkoord, zal VROM alsnog de EPC (of andere methodiek) als volgt aanscherpen: Voor woningbouw in 2011 naar 0,6 en in 2015 naar 0,4 met als doel een energieneutrale woning in 2020.1 januari 2009 moet er een concept norm zijn, waarin gebiedsmaatregelen beter gewaardeerd worden. Deze wordt in 2009 getest, en gebruikt naast de bestaande EPC. Er wordt gewerkt aan (concept) herziene EPG- norm en een concept (nieuwe) EPL-norm.   Tussentijdse evaluatie van behalen doelstellingen begin 2010. Indien de markt niet voldoende in beweging is gekomen om de nieuwbouw 25% energiezuiniger te maken in 2011, dan wordt aanscherping EPC in gang gezet.
12. Rijksgebouwendienst geeft voor- beeld en loopt één fase vooruit met nieuwbouw.De Rijksgebouwendienst streeft naar gebouwen die tenminste 25% zuiniger zijn dan de vige- rende norm 
13. Programma voor innovatie en opschaling van nieuwe technieken nieuwbouw en bij renovatie van bestaande bouw.Innovatie-agenda goedgekeurd door ministerraad. Beschikbaar voor GO: M€ 30 voor 5 jaar. Uitvoeringprogramma wordt opgesteld. Doelen 2020: – energieneutrale nieuwbouw – totaal energieverbruik gebouwde omgeving in 2020 gehalveerd t.o.v. 1990. Eind 2008 is uitvoeringsprogramma GO gereed.

Sector Energie

Maatregelen en instrumenten EnergiesectorProducten/resultatenPlanning
14. Het kabinet maakt afspraken met exploitanten van nieuwe kolencentrales voor een inspanningsverplichting voor de nu voorziene nieuwe kolencentrales als aanvulling op het ETS. Vanaf 2015 dient zeer substantieel CO2 gereduceerd te zijn in het centrale bestand van de betreffende exploitant van kolencentrales. Deze afspraken moeten het kabinet de zekerheid geven dat de noodzakelijke reducties worden gehaald. De investeerders moeten aantonen hoe zij die reducties substantieel realiseren.Het sectorakkoord energie dat met de branche-organisaties wordt gesloten biedt het kader voor structureel overleg met energiebedrijven over CO2-reducties, waarbij onder meer de inspanningen van exploitanten van nieuwe kolencentrales gemonitored worden. Parallel hieraan is er op initiatief van RWE intensief contact over een af te sluiten intentieverklaring 
Duurzame energie  
SDE (nieuwe MEP) 15. Meters maken en meters voorbereiden. Snelle groei van technologieën die bijna rendabel zijn zoals wind op land en het met beperktere volumes toepassen van technologieën die nog verder van zelfstandige marktintroductie afstaan zoals zon pv. De SDE is vanaf 1 april 2008 opengesteld voor subsidie-aanvragenJaarlijks zullen de subsidiabele categorieën opnieuw worden bezien en zal een nieuwe ministeriële regeling worden opgesteld
16. Ondersteuning nieuwe WKK installaties.Communicatie aan TK over warmtekorting in onrendabele-top-berekeningen WKK. November 2008 (samen met aanvalsplan Warmte).
 Communicatie aan TK over of er een SDE-subsidieregeling komt voor WKK in 2009 en 2010. Als dit zo is dan ook tevens oplevering regeling. (Dit is alleen bij drastische wijzigingen in de markt die dit noodzaken)Januari 2009
17. In de gebouwde omgeving wordt onderzocht hoe de potentie van micro- WKK kan worden benut.Micro-WKK is onderdeel van de technieken die ondersteund worden met de stimuleringsregeling voor kleinschalige duurzame energieopties. 
Warmte 18. Heldere afwegingscriteria zodat bij nieuwbouw en renovatie het de norm wordt om altijd te onderzoeken of warmtetoepassing mogelijk is. De mogelijkheid van een stimuleringsprogramma wordt verkend. Met behulp van de energieprestatiecoëfficiënt worden energetische eisen aan nieuwbouw en renovatie gesteld. Hiermee ligt er een helder afwegingskader. Op basis van de EPC zal een investeerder dus altijd een afweging maken tussen verschillende warmtetoepassingenEPC wordt in de komende jaren verder aangescherpt. Daarmee biedt het een grotere stimulans voor duurzamere warmtetoepassingen.
19a. Warmtewet   19b. Voor innovatieve, kleinschalige opties een op maat gesneden fiscaal instrumentarium.Is door de Tweede Kamer aangenomen, ligt nu voor in de 1e Kamer. Het is niet wenselijk gebleken om specifiek fiscaal beleid te voeren op kleinschalige opties. Dit blijkt te veel administratieve lasten te geven en is daarmee niet doelmatig. In plaats daarvan is voor kleinschalige warmteopties op 1 september een subsidieregeling geopend (subsidieregeling Duurzame Warmte). Eind oktober behandeling in de 1e Kamer   1 september van start gegaan
20. Ter ondersteuning wordt bekeken of er in het bouwbesluit een verplichting kan worden opgenomen voor onderzoek naar het beste alternatief voor warmtevoorziening vanuit een financieel en milieu-oogpunt. Een extra onderzoeksverplichting zou naast de EPC-normering geen extra effect sorteren. Om deze reden wordt hiervan afgezien.\
21. De mogelijkheid van een stimule- ringsprogramma wordt verkend. Regeling stimulering kleinschalige duurzame energieopties (warmtepomp, zonneboilers, HRe) is per 1 september van start gegaan. 
22. Met de energiesector en andere stakeholders wordt gewerkt aan de inrichting van een Kenniscentrum Warmte, ondergebracht bij SenterNovemHet expertisecentrum warmte gaat kennis en expertise verzamelen en overdragen over het verduurzamen van de warmte- en koudevoor- ziening aan partijen die investeringsbeslissingen beïnvloeden en nemen. Speciaal voor het exper- tisecentrum worden instrumenten ontwikkeld die inzicht geven in de prestaties van het totaal aan energievarianten waardoor de varianten op uniforme wijze onderling vergeleken kunnen worden.Begin 2009 start expertisecentrum
Windenergie 23. Op land: zal 2000 MW extra gecom- mitteerd worden en een plan van aanpak om dit ruimtelijk goed in te passen. Januari 2008 hebben betrokken partijen een nationaal Plan van Aanpak Windenergie bekrachtigd. Van belang zijn ook de 3 gesloten klimaatakkoorden (agro, energie, vng; ipo volgt nog).Specifiekere afspraken met alle bij wind op land betrokken partijen zijn voorzien oktober a.s.
24. Op zee: zal 450 MW extra nodig zijn en het oplossen van problemen rondom locatiekeuze op Noordzee. Er worden eind 2009 vergunningen afgegeven voor locaties om parken te bouwen. Daarna zullen via een tender een of meerdere subsidie beschikkingen worden afgegeven. 
Biomassa 25. In Schoon en Zuinig is gesproken over 500MW extra biomassa. Op dit moment is voorzien het grootste deel daarvan via de SDE te stimuleren in de vorm van kleinschalige installaties en AVI’s. Met de brieven van 31 januari resp 23 mei 2008 en 24 juni 2008 van MEZ aan de Kamer zijn de via de SDE totaal realiseerbare potentiëlen gedurende deze kabinetsperiode voor de verschillende duurzame categorieën gemeld. Extensiveringen en intensiveringen zoals gecommuniceerd met deze brieven resulteren per saldo tot een via de SDE te stimuleren potentieel van 408 MW. In de tweede helft van 2008 zal in overleg met de sector worden bezien of we tot een efficiëntere inzet van de beschikbare biomassa kunnen komen. Mogelijk worden de resultaten hiervan verwerkt in de SDE
26. Implementatie Akkoord van Schokland.Millennium-Ontwikkelingsdoelen behalen voor 2015. S&Z draagt bij aan doelstelling voor duurzaam leefmilieu. 
27a. Afspraken over certificering en toepassing van de in Nederland opgestelde duurzaamheidscriteria.        27b. Het kabinet zal zich internationaal inzetten voor een certiciferingssysteem.a) Ontwikkelen van een CO2 tool. (nodig nav Eur. Richtlijn) b) Formaliseren van de Cramer criteria. De Cramer criteria worden in een formele norm (Nederlandse Technische Afspraak – NTA) [eind 2008 gereed] omgezet. Benchmark van de Cramer criteria met bestaande certificatiesystemen [eerste systemen gereed]. Het kabinet zet in op samenwerking met andere EU-lidstaten (de koplopers) en het toepassen van duurzaamheidscriteria in de EU Tender voor pilot voor testen van Cramer criteria in ODA-landen gaat van start in september. Bilaterale samenwerking met Indonesië, Brazilië, Maleisië, Mozambique (zie verder plan van aanpak biomassa mondiaal, naar TK gestuurd) 
Energie infrastructuur
28. De vergunningverlening in relatie tot netverzwaring, balanshandhaving en marktkoppeling zal worden gestroomlijndWetsvoorstel Rijkscoördinatieregeling is aangenomen door TK   Balanshandhaving ed is onderwerp aangekondigde heroriéntatie regulering. In werking per naar verwachting begin 2009   Projectadvies: 1H2009
29. De overheid neemt samen met TenneT en projectontwikkelaars de regie voor netverzwaring.Kabinet heeft SEV-III, deel 1 uitgebracht. Pkb Randstad 380kV afgerond, verdere proce- dures gestart; Andere grote projecten op 380kV ook gestart. Verschillende deelprojecten zijn in uitvoering TenneT heeft «visie 2030» opgesteld. Permanente taak.
30. Streven naar vergaande internationale koppeling van elektriciteitsmarkten evenals internationale oplossingen voor het netwerk. Aanleiding voor oprichten van EU-regionaal overleg: Pentalateraal Forum (Du, B, Lux, F, UK, ...). 
31. De overheid verricht in overleg met marktpartijen en Energietransitie een studie naar de mogelijkheden van grootschalige energieopslag.TK-brief met resultaten van deze studie: 26 feb 2008 (http://www.ez.nl/dsresource?objectid=155557&type=PDF)Gereed.
Schoon Fossiel 32–36. Samen met de sector en de regio’s Eemshaven en Rijnmond worden plannen voor grote demo’s voorbereid in het kader van het EU-programma. Nederland zal met de Europese Commis- sie bezien of ten behoeve van de grote demo’s een garantieregeling voor CCS mogelijk is, waaraan vanuit Europa financieel wordt bijgedragen. Andere randvoorwaarden (wet- en regelgeving, etc.) worden aangepast teneinde obsta- kels voor CCS op te ruimen, waarvoor vanaf 2010 financiële middelen beschik- baar zijn. Samen met de sector wordt een task force opgericht die de grote demo’s gaat voorbereiden met inbegrip van het transport en de opslag. Inzet op CCS in het ETS en een verplichting in EU verband zodra CCS stand der techniek is.Opzet Nederlands project CCS voor praktische aanpak (zie verder hieronder en zie Energierapport 2008). 
Nederlands project CCS: doel project Nederlandse CCS: ontwikkelen van zodanige condities dat in 2015 CCS wordt toegepast in grootschalige demonstratieprojecten– oprichting Task Force CCSTask Force is opgericht
a. forse stap naar marktrijpe technologie door samenhangende demonstratieprojectenportfolio– kleinschalige en grootschalige demo’s tot stand brengen – innovatie en onderzoek gebundeld in CATO II– kleinschalige demo’s: tot 2015 – grootschalige demo’s: 2015 e.v. – CATO II (2009–2013) eind 2008 afgerond
b. Organisatievorm voor CO2-infrastructuurDuidelijkheid rolverdeling2009 (verband met financieringsvraagstukken)
c. Adequate bestuurlijke condities en juridisch kader gereed– duidelijke regels – implementatie EU Richtlijn-CCS – opname CCS in ETSoordeelsvorming overdracht opslaglokaties eind 2008 afgerond – implementatie RL: 2009 – opname CCS in ETS: via Richtlijn ETS – geldt v.a. 2012, tot dan opt-in mogelijkheid
d. Financiële arrangementen beschikbaar– financiële arrangementen– 2008 inventarisatie – 1e helft 2009 besluitvorming
e. Creëren van maatschappelijke draagkracht– website – duidelijke boodschap nut en noodzaak – goede kennisdelingwebsite: voorjaar 2008

Sector industrie

Maatregelen en instrumenten (tekst werkprogramma)Producten/mijlpalenPlanning
37. Voor de grootschalige, energie-intensieve industrie is het systeem van emissiehandel leidend. Nieuw allocatieplan ETS voor de periode na 2012. 2012
38. De industriesectoren doen mee aan het duurzaamheidsakkoord met de over- heid en zeggen een verbetering toe van de energie-efficiëntie van 20% in 2020 t.o.v. 2005 en daar bovenop de ambitie van 10% besparing op fossiele brandstoffen in de keten. Voor een aantal indus- triesectoren zal die verbetering veel hoger kunnen uitkomen. In de sectorafspraak industrie wordt het duurzaam- heidsakkoord voor deze doelgroep verder vormgegeven. De MJA3 is op 1 juli 2008 getekend. Inspanningsverplichting van 30% energie-efficiëntie in 2020, tov 2005. De onderhandelingen met de energie-intensieve industrie over het toetreden tot MJA3 lopen nog. Naar verwachting worden de onderhandelingen dit najaar afgerond.
39. Voor alle industriële sectoren wordt een technologiepad uitgestippeld. Per industriesector zal nader worden geana- lyseerd wat mogelijk is qua besparing, CO2-reductie en duurzame technologieën en zullen scenario’s worden ontwikkeld die een goed langetermijnbeeld geven. Hierbij wordt zowel gekeken naar kansen «binnen de poort» als in de keten. Hierbij wordt nauw aangesloten bij de aanpak van de Energietransitie. Daarnaast zal er ook worden gekeken hoe er voor de MKB-bedrijven een intensiever besparingsbeleid ontwikkeld kan worden. Per sector wordt een technologiepad opgesteld ter voorbereiding op de routekaarten. Op basis van deze technologiepaden wordt bepaald welke sectorale of themagerichte routekaarten gefaciliteerd wordenIs van start gegaan nu MJA3 is ondertekend. 5 november is de startbijeenkomst voor alle deelnemers. Voor benchmarkbedrijven wordt dit traject gestart na ondertekening akkoord.
40. Stimulering door kennisoverdracht (bijvoorbeeld elektromotorenprogram- ma) en voorbeeldprojecten gericht op de totale industrie via de akkoorden en een kennisloket voor niet akkoorddeelnemers.In aanvulling op het MJA programma zal SenterNovem kennis, ervaring en instrumentarium uit het akkoord bedrijfsleven breed beschikbaar stellen, ook aan niet-akkoord- deelnemers en intermediairen. Kennisoverdracht naar MKB wordt door MJA in samenwerking met Energiecentrum vorm gegeven. Dit gaat van start in 2009.
41. Stimulering energiebesparing in de keten (buiten de poort). Er wordt een forse extra inspanning gedaan om met de akkoordsdeelnemers MJA/Benchmarking tot concrete ketenprojecten te komen.Ten aanzien van de genoemde 30% inspanningsverplichting binnen de MJA wordt gestreefd naar een verdeling van 20% binnen de inrichting en 10% buiten de inrichting van de bedrijven. Energiebeparing in de keten was binnen MJA2 ook al een aandachtspunt, in MJA3 wordt de aanpak geïntensiveerd.Voorbereidingen voor de intensivering van energiebesparing in de keten zijn getroffen.
42. Verkenning om vergelijkbare inspanningen af te dwingen voor (niet ETS-)bedrijven die niet deelnemen aan de akkoorden, of deelnemers die zich niet aan de afspraken houden.Het Bevoegd gezag, geeft bij controles prioriteit aan niet MJA-deelnemers. Tevens werkt zij mee aan pilots over een gelijkwaardige behandeling. Is gestart met ondertekening van het Klimaatakkoord (gemeenten)   Met provincies zijn afspraken gemaakt
43. Op de langere termijn zijn belangrijke veranderingen noodzakelijk met behulp van een ketenbenadering zoals in de papierindustrie. Koplopers worden uitgedaagd en gestimuleerd om een voorbeeldrol te spelen. De overheid zal deze activiteiten ondersteunen. Er komen extra stimulansen voor 10 koploperbranches, gericht op 50% energiebesparing in 2030.Er worden minimaal 10 zogeheten routekaarten uitgevoerdGaat van start in 2009.
44. Inzet op EU normering en participatie in EU energiebesparingsprojecten. Ecodesign: zie sector GO articipatie in diverse EU-projecten rond meerjarenafspraken 
45. Groene grondstoffen: waar mogelijk zullen ook voor industriële toepassingen groene, duurzame grondstoffen worden ingezet ter vervanging van fossiele brandstof en. Reststromen en bijproducten uit de voedselindustrie maar ook mest en hout kunnen als biomassa worden ingezet voor energetische toepassingen. In 2020 kan dit 200 PJ opleveren.Binnen de MJA3 is een specifiek ketenprogram- ma DKE voor LNV-sectoren. Van 2002 tot 2005 zijn pilotprojecten uitgevoerd, van 2006 tot 2012 staat het programma in het teken van verdieping en verbreding. Lopend, 8 ketenprojecten in 2008

Sector Verkeer en vervoer

Maatregelen en instrumenten (tekst werkprogramma)Producten/mijlpalenPlanning
Alternatieve brandstoffen
46. Hogere inzet duurzame biobrandstoffen in EU kader (evenals eventueel andere klimaatneutrale brandstoffen) via een verplichting, inclusief het verbeteren en verbreden van biobrandstoffen naar andere brandstoffen en modaliteiten.Nieuwe afspraken over de inzet van duurzame biobrandstoffen in 2020 in het kader van de EU-richtlijn «Voorstellen voor Brandstofkwaliteit en Hernieuwbare Energie». Over beleid m.b.t. biobrandstoffen wordt de Tweede Kamer separaat geïnformeerd. Europese besluitvorming wordt eind 2008 verwacht. In september beginnen de onderhandelingen met het Europees Parlement.
47. Tender voor introductie van innova- tieve biobrandstoffen.Opstellen programma Innovatieve Biobrandstoffen (IBB). Uitschrijven tenders en afwikkelen subsidieaanvragen. 2006: start programma, eerste tender 2008: uitkering subsidiemiddelen eerste tender 2009: realisatie eerste productiefaciliteiten 2009: openstellen vervolgtender   Toelichting: De afhandeling van de bezwaarprocedures rond de eerste tender wordt naar verwachting in de tweede helft van 2008 afgerond. Daarna kunnen subsidiemiddelen uitgekeerd worden en kunnen marktpartijen starten met de realisatie van productiefaciliteiten. In de tweede helft van 2008 wordt gestart met de voorbereidingen voor een tweede tender, die naar verwachting open zal worden gesteld in de eerste helft van 2009.
48. Bevordering van alternatieve brand- stoffen waaronder aardgas, bio-ethanol. Ondersteuning investeringen in de infrastructuur voor alternatieve brandstoffen middels de regeling Tankstations Alternatieve Brandstoffen. 2008: eerste tender (€ 1,8 mln.) 2009–2010: tweede tender (naar verwachting € 3,0 mln.)   Toelichting: In het kader van de subsidieregeling Tankstations Alternatieve Brandstoffen is in 2008 een eerste tender uitgeschreven, waarbij de aanvragen het beschikbare budget ver overstijgen. In het najaar is bekend welke aanvragen gehonoreerd worden. In 2009 volgt een tweede tender, waarbij aanslui- ting wordt gezocht bij provinciale initiatieven gericht op realisatie van infrastructuur voor alter- natieve brandstoffen. Ook wordt verkend of de scope van de regeling verbreed kan worden naar laadpunten voor elektrische voertuigen.
Beprijzen/volumebeleid
49. De kilometerprijs gedifferentieerd naar tijd, plaats en milieukenmerken.30 november 2007: kabinetsstandpunt «Starten met de kilometerprijs» 30 mei 2008: «Fiscaal plan Anders Betalen voor Mobiliteit» 30 mei 2008: «Anders Betalen voor Mobiliteit» 30 juni 2008: Partieel uitvoeringsbesluit, implementatieplan en mobiliteitsprojecten.Begin 2009 Wets-voorstel ingediend bij Tweede Kamer Tweede helft 2009: Uitvoeringsbesluit 2010: Uitvoering test-programma en proof of concept 2011: Implementatiebesluit en start uitrol
50. In samenhang met EU-onderzoek zal voor het goederenvervoer worden bezien of de externe kosten, waaronder milieu, op termijn verwerkt kunnen worden in de prijs.Een herziene Eurovignetrichtlijn met de moge- lijkheid voor het internaliseren van bepaalde externe kosten (o.a. luchtkwaliteit). Rapport van Kennisinstituut voor het Mobili- teitsbeleid (KiM) over de effecten van het inter- naliseren van maatschappelijke kosten en effec- ten op modal split, effecten op de concurrentiepositie van de Nederlandse wegvervoersector). 8 juli 2008: presentatie pakket duurzaam vervoer door Europese Commissie 25 juli: start behandeling in raadswerkgroep 29 augustus: BNC fiche in Ministerraad 1–2 september: informele transportraad Daarna: vervolg onderhandelingen in raadswerkgroep
51. Inzet op verdergaande Europese normering voor CO2-efficiency van personenauto’s (120–130 gr/km in 2012 en 80 gr/km in 2020); verbreding naar bestelauto’s.19 december 2007: verordeningsvoorstel over efficiency nieuwe personenauto’s (130gr/km). 23 mei 2008: voorstel over o.a. lagere rolweerstand banden en verplichtstelling bandendrukmeters (onderdeel aanvullende 10 gr/km reductiepakket)Verordeningsvoorstel 130 gr/km: • december: beoogd eerste lezingsakkoord. • Nieuwe voorstellen aanvullende 10 gr/km reductiepakket verwacht in najaar 2008.   Toelichting: De lidstaten en het Europees Parlement zijn verdeeld over het verordeningsvoorstel (130 gr/km), al lijkt er brede steun te zijn ontstaan voor opname van lange termijn doelen.
52. Innovatie in het programma «De auto van de toekomst», waaronder duurzaam inkopen en demonstratie en marktintroductieprogramma’s. Duurzaam InkopenHet Rijk is gecommitteerd aan de doelstelling om met ingang van 1/1/ 2010 100% duurzaam in te kopen. De criteria voor duurzaam inkopen gelden ook voor het Rijkswagenpark. De duurzaamheidscriteria voor dienstvoertuigen zijn opgesteld door de Interdepartementale Programmadirectie Duurzaam Inkopen. In 2009 zal een nieuw Rijksbreed Mantelcontract worden afgesloten voor dienstwagens. In 2008 vindt besluitvorming plaats over de vraag door welk departement de aanbesteding van het Rijksbrede Mantelcontract zal worden verzorgd.
 In het kader van het programma «De Auto van de Toekomst Gaat Rijden» worden diverse demon- stratie- en marktintroductieprogramma’s opge- start. De regeling Innovatieve OV-bussen is hier een eerste voorbeeld van. Daarnaast worden voorstellen ontwikkeld voor een programma gericht op hybride en elektrische rijden in de stad en op toepassing van waterstof voor mobiliteit. Bovendien wordt een programma ontwikkeld dat specifiek ingaat op de samenhang tussen mobili- teit en de energieinfrastructuur (aansluiting met de gas- en elektriciteitsproductie en -voorziening).
53. Onderzoek naar instrumentatie van verdere efficiencyverbetering in het goederenvervoer: stimulering, normering of ETS.Rapport Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) over effectiviteit van beleidsinstrumenten voor CO2-emissiereductie in het goederenwegvervoerOktober 2008.
54. Versterkte inzet op fiscale vergroening mobiliteit inclusief verkenning gedifferentieerde heffing op vrachtauto’s. Differentie MRB voor vracht.   Toelichting: MRB wordt met in totaal jaarlijks ongeveer € 20 miljoen verhoogd voor EURO 0, 1 en 2. Tegelijk trekt het kabinet t/m 2011 extra middelen uit voor de stimulering van en schoner wegtransport. (o.a. EURO 5 en affabriek roetfilters in bestelauto’s)Belastingplan 2009 e.v.
55. Het concessiestelsel voor openbaar vervoer/busvervoer zal worden open- gesteld voor beproeving van innovaties, zoals de inzet van hybride bussen. Opstellen en uitvoeren Innovatieprogramma duurzaam openbaar busvervoer   Toelichting: De inzet is erop gericht innovatieve, duurzame en veelbelovende technologieën, die momenteel wel beschikbaar maar nog niet (geheel) marktrijp zijn, te beproeven in bussen binnen een bestaande of nieuwe concessie voor het verrichten van openbaar vervoer in een dienst- regeling. Het doel van de pilotprojecten is het verkrijgen van gedegen en openbaar beschikbare operationele informatie over de inzet van deze bussen en hun milieueffecten. In november 2007 heeft het Innovatieprogramma duurzaam openbaar busvervoer gepresenteerd. Een budget van € 10 mln. is beschikbaar gesteld voor de eerste tender voor innovatieve technieken die bijdragen aan schone bussen. 2007: presentatie Innovatieprogramma duurzaam openbaar busvervoer 2008: beoordeling/besluitvorming over ingediende voorstellen 2009: eerste bussen op de weg 2010: vervolgtender
Gedrag
56. Voorlichting voor gedragsverandering met betrekking tot personenauto’s; goederenvervoer over de weg; railvervoer etc.Fiscale vergroeningVoorstellen Belastingplan 2009
Het Nieuwe RijdenDe meerjarige campagne Het Nieuwe Rijden is in 2008 gecontinueerd en zal ook in 2009 een vervolg krijgen.
Frisse Wielen De campagne «Frisse Wielen» is een initiatief van ANWB en WNF gericht op duurzaam aan- koopgedrag en richt zich op personenauto’s. Streven is campagne te verbreden met andere sectorpartijen. Als onderdeel van de campagne worden Top-10-overzichten gepubliceerd van schone en zuinige auto’s. Deze auto’s zullen ook in de showrooms herkenbaar onder de aandacht van het publiek worden gebracht. Start campagne september 2008. Campagne loopt door in 2009.
Veilige, stille en zuinige banden De in 2007 gelanceerde campagne «Het wordt de helft stiller op straat» stimuleert het publiek tot een actieve keuze voor stille banden. De ministeries van VenW en VROM kiezen voor hun voertuigen inmiddels alleen veilige, stille en zuinige banden. Voor 2008 volgt een nieuwe radiospot, waarbij aansluiting bij «Het Nieuwe Rijden» wordt gezocht en waarbij de drie aspecten: veilig, stil en zuinig aan bod komen. 2007: start campagne. Campagne loopt door in 2008 en wordt ook in 2009 vervolgd.
Clean Car Contracts Stichting Natuur en Milieu inventariseert op Europese schaal met behulp van een financiële bijdrage vanuit het programma «De Auto van de Toekomst Gaat Rijden» de vraag naar ultra schone en zuinige auto’s. De resultaten worden gepresenteerd aan de grote Europese autofabrikanten zodat zij een stimulans krijgen zeer schone en zuinige auto’s versneld naar de markt te brengen.Het project «Clean car Contracts» start in het najaar van 2008 en loopt door tot december 2009.
 c,mm,n Het project c,mm,n is een initiatief van de 3 TU’s en Stichting Natuur en Milieu. De c,mm,n is een «open source» auto waarbij toekomstige vor- men van schone en zuinige automobiliteit centraal staan. De overheid levert vanuit het programma «De Auto van de Toekomst Gaat Rijden» een bijdrage aan het c,mm,n-project en de presentatie daarvan tijdens de Auto RAI 2009.Doorlopend vanaf zomer 2008. Mijlpaal is presentatie c,mm,n tijdens Auto RAI in maart 2009
57. Verkenning nieuw instrumentarium voor het stimuleren van zuinigere vervoersmodaliteiten zoals: fiets, trein, scheepvaart etc. Ketenmobiliteit: bevordering OV- en fiets door: verbetering P+R-voorzieningen betere fietsvoorzieningen op overstappunten betere fietsverbindingen daar waar congestie hoog is.   Programma Voortvarend Besparen, looptijd 2007–2010. Het doel is om door gedragsveran- dering te komen tot een brandstofbesparing in de binnenvaart van ten minste 5% in de periode 2007–2010. Het programma wordt uitgevoerd door SenterNovem in opdracht van het V&W en er is € 4,2 mln voor uitgetrokken. Daarbij is het uitgangspunt dat de binnenvaartsector een vergelijkbaar bedrag investeert. In het kader van Fileproof worden 5 regionale fietsroutes voor woonwerkverkeer verbeterd. Afronding en evaluatie in 2009. Fileproofaanpak: interlokale fietsroutes inzetten in proefregio gecombineerd met demonstratieproject fietsstimulering met grote werkgevers (start 2009). Extra impuls in kader van «groei op het spoor» voor aanpak weesfietsen en extra stationsstallingen: € 20 mln Voorzetting programma Ruimte voor de Fiets om tekorten aan stallingsruimte bij stations aan te pakken. In kader van Taskforce mobiliteitsmanagement fietsstimulering meenemen in arbeidsvoorwaar- denpakket en regionale akkoorden. Quick wins tweede tranche: ca. € 24 mln aan fietsmaatregelen, waarvan 60% voor (stations) stallingen, daarnaast bijdragen voor fietssnelwe- gen, tunnels en kleinere fietsmaatregelen
58. Werkgerelateerde mobiliteit terugdringen of efficiënter laten plaatsvinden.Advies taskforce Mobiliteitsmanagement; advies heeft betrekking op afspraken in CAO’s en regionale akkoordenOpenbaar per 8 september 2008; uitvoering in daaropvolgende 2 jaar.

Sector land- en tuinbouw

Maatregelen en instrumenten (tekst werkprogramma)Producten/mijlpalenPlanning
Landbouw (exclusief glastuinbouw)
59. Besparingstrajecten in enkele kleine energie-intensieve sectoren (behorend bij de MJA-2) zoals paddenstoelen- en bloembollenteelt, pluimveehouderij of kalversector door innovaties en demon- straties, vervanging door energiezuinige koelsystemen en het vervangen van fossiele brandstoffen door groene grondstoffen. Convenant agrosectoren gesloten op 10-6-08MJA 2007–2011 bloembollen/bolbloemen- en paddenstoelensector voorziet in energie-efficiencyverbetering variërend van 2.2 tot 2.5% per jaar. De intensieve veehouderij heeft in convenant Agrosectoren vastgelegd dat er uiterlijk in 2010 MJA’n operationeel zijn t.b.v. de 2% besparing per jaar.
60. Co-vergisting voor methaanreductie en directe CO2-besparing indien rest- warmte wordt gebruikt en het restant als kunstmestvervanger wordt ingezet.Convenant agrosectoren gesloten op 10-6-08Er zijn 39 aanvragen voor co-vergistingsprojecten ingediend voor SDE-subsidie. Het is nog onzeker of al deze projecten ook worden gerealiseerd. Restwarmte wordt steeds vaker benut. Digestaatgebruik als kunstmestvervanger wacht op aanpas- sing EU-regelgeving.
Agrarische verwerkende industrie  
61. In de verwerkende agrarische indus- trie verdere besparing door innovatie en strakke meerjarenafspraken.Convenant agrosectoren gesloten op 10-6-08Agrarische industrie doet mee in MJA-3 (afgesloten 3-7-08) met innoverende besparingsprogram- ma’s.
62. Innovatietrajecten t.b.v. de ontwikkeling naar een groene economie, 5 transitiepaden uit het groenboek Energietransitie.Convenant agrosectoren gesloten op 10–6-08.Innovatie-agenda is gereed en voor 2008 is SBIR-regeling uitgebreid t.b.v. transitiepaden uit groene economie. Overige innovatieprogramma’s gereed eind 2008.
Glastuinbouw
63. (Extra) stimulering van kennisontwikkeling en -uitwisseling en investeringen in energiebesparende technieken.Convenant agrosectoren gesloten op 10-6-08. Doelen geïntegreerd in programma Kas als Energiebron. Voortzetting afspraken Kas als EnergiebronEr loopt een aanvullend vierjarig Versnellingsprogramma implementatie semi gesloten kassen (3 mln euro per jaar m.n. voor extra onderzoek vanuit LNV/PT over de jaren 2008 t/m 2011). De gemeenschappelijke financiering van energie- onderzoek wordt gecontinueerd (jaarlijks ruim 4 mln euro vanuit LNV/PT). De eerste elektriciteitsproducerende onderzoekskas is gerealiseerd. Ondernemersplatforms lopen. Communicatie resultaten en praktijkprojecten naar tuinders belangrijk. Jaarlijks wordt een jaarplan voor de 7 transitiepaden opgesteld binnen het kader van Kas als Energiebron (bedrijfsleven met LNV) met daarin visies, (tussen)doelen en ontwikkelingstraject (kennis(verspreidings)opgave, bestuurlijke en financiële zaken) tot doelrealisatie. Het jaarplan 2009 bevat tevens de acties voor Schoon en Zuinig en het innovatieprogramma en de acties voor de innovatie-agenda Energie (o.a. ontwikkelen aardwarmtegarantiestelling gereed 1-1-2009)
64. De groei van het areaal van de (semi-)gesloten kas zal worden gestimuleerd.In 2011 moet circa 700 ha (semi)gesloten kas gerealiseerd zijn. Programma Kas als Energiebron Subsidieregeling MEI is al enkele malen opengesteld. Aan tientallen bedrijven is subsidie toege- zegd. Sinds 1/9/2008 is er een nieuwe openstelling van de MEI.
65. De sector introduceert een eigen CO2 vereveningssyteem. Verkend wordt of dit systeem in de toekomst gekoppeld kan worden aan het ETS (na 2012) of onder- deel kan gaan vormen van een groter systeem, samen met niet-ETS sectoren. Programma Kas als Energiebron 2010 wordt proefjaar voor het systeem op collec- tieve basis. 2011/2012 wordt het systeem echt ingevoerd. In 2013 koppeling aan het ETS, waar nu al ca. 60 glastuinbouwbedrijven/clusters aan deelnemen.
66. Wet- en regelgeving en vergunningen: verkend wordt waar aanpassingen nodig zijn om het ruimtelijke ordeningsbeleid meer faciliterend te laten zijn: de lengte van vergunningtrajecten; Aanpassing voor de grootschalige toepassing van (semi-) gesloten kassen op basis van het principe van warmte- en koudeopslag in aquifers. Vergunningentraject voor aardwarmte wordt opnieuw bezien. Programma Kas als Energiebron Verkennende studie is uitgevoerd. Plan van aanpak opgesteld. Overleg met betrokken overheidspartijen moet nog verder gevoerd worden.
67. Clustering tussen glastuinbouwbedrijven onderling en clustering tussen glastuinbouw en andere functies en processen zoals landbouw, bedrijventerreinen en woningen zal worden gestimuleerd, met als perspectief de energieleverende kas. Wegnemen belemmeringen in ruimtelijk ordeningsbeleid. Met de subsidieregeling IRE wordt al enkele jaren subsidie verstrekt aan kleine clusters. De regeling grote Energienetwerken is binnen de TERM in ontwikkeling en de eerste openstelling is voorzien per 1/12/08.

Overige broeikasgassen

Maatregelen en instrumenten Overige broeikasgassenProducten/mijlpalenPlanning
Chemie
68. Vermindering lachgasemissie bij de productie van salpeterzuur (op basis van een door Nederland voorgestelde opt-in binnen het Europese systeem voor emis- siehandel, periode 2008–2012). Verkend zal worden of in de periode tot 2020 in de chemiesector verdere verlagingen moge- lijk zijn.In gebruikname reductie-installaties N2O salpeterzuurproductie bij DSM en YARAVerkenningen verdere verlaging uitstoot in de chemiesector (oa caprolactam productie) zal in 2009/2010 verder worden ingevuld.
Landbouw
69. (Co-)vergisting van mest beperkt methaanuitstoot van mestopslag en draagt bij aan doelstelling voor her- nieuwbare energie, hetzij in vorm van elektriciteit dan wel in vorm van groen gas dat aan aardgasnetwerk kan worden teruggeleverd. Onderzocht wordt wat een optimale instrumentkeuze is om co-vergisting van mest te bevorderena) terugleververgoeding elektriciteit in SDE b) Subsidiering Schoon Gas in SDEa) 2008 b) 2008
70. Co-vergisting ook langs niet-finan- ciële weg bevorderen, zoals via aanpas- sing wet- en regelgeving t.z.t. afschaffing van verplicht wegen, bemonsteren en analyseren van mest bij gezamenlijke mestopslagen en co-vergisters, toepas- sen van digestaat als kunstmestvervan- ger; verbetering van mogelijkheden van leveren van duurzaam opgewekte ener- gie aan verbruiker; onderzoek naar knel- punten op gebied van RO- en milieuvergunningen en naar nieuwe als duur- zaam aan te merken co-vergistings- productena) Klimaatakkoord gemeenten (2008); Gemeenten geven ruimte aan mestvergisting. Bovendien ondersteunen ze de ontwikkeling van groen gas en geven hun medewerking aan pilots. b) Convenant agrosectoren gesloten op 10-6-08; Zuivelsector werkt in het kader van private vergroening aan een energieneutrale zuivelketen, middels inzet van (co-)vergisting. Daarmee worden ook methaanemissies beperkt. Er zijn 3 pilotprojecten gestart. Branche zal in overleg met Rijksoverheid proberen resterende knelpunten op te lossen. a) 2008 b) 2008
71. In project precisielandbouw/preci- siebemesting wordt beoogd het gebruik van kunstmest, andere nutriënten en bestrijdingsmiddelen terug te dringen waarmee ook de lachgasemissie zal afnemen. Ook levert het project energie- besparing op. Dit project zal worden voortgezet waarbij aanschaf van precisieapparatuur via MIA-Vamil gestimuleerd kan wordeninnovatieprogramma precisielandbouw   Convenant agrosectoren gesloten op 10-6-08Op schema.
72. Onderzoeksprogramma voor implementatie van aanpassingen in stal (a) en veevoeding (pensfermentatie) (b) die leiden tot beperking van methaan- en lachgasemissiesConvenant agrosectoren gesloten op 10-6-08Opgenomen in de Maatschappelijke Innovatieagenda Energie, uitwerking in concreet innovatieprogramma in 2e helft 2008.
73. Onderzoek en demonstratie finan- ciële compensatiemechanismen voor waterpeilbeheersing in veenweidegebieden.Punt opgenomen in concept akkoord klimaat en energie Rijk-provincies: Hiertoe onderzoeken provincies in afstemming met de waterschappen de mogelijkheden van peilbeheersing in de Veenweidengebieden. Na 2009
Overige sectoren
74. Verdere beperking van de methaanuitstoot uit stortplaatsen via een herzie- ning van de afspraken met provincies en stortplaatsbeheerders.Reductie mogelijkheden van gesloten stortplaatsen zijn nog niet bekend. Verkennende studie naar enkele opties zijn in voorbereiding.2009/2010
75. Verplichte vergisting van rioolwaterzuiveringsslib.Na overleg met de Unie van Waterschappen is deze actie uit Schoon en Zuinig geschrapt.N.v.t.
76. Instrumenten waarmee de nuttige toepassing van stortgas en (co-)vergis- ting van slib uit rioolwaterzuiveringsinstallaties gestimuleerd kan worden.In 2010 wordt bezien of inzet nieuwe instrumenten voor stimulering nuttige toepassing stortgas wenselijk zijn voor verdere reductie voor onge- bruikt vrijkomen van biogas uit stortplaatsen en waterzuiveringsinstallaties. Na 2010
77. De emissies van F-gassen uit koelinstallaties zullen worden verminderd door in de EIA en VAMIL HFK-koelinstallaties te schrappen en in deze instrumenten en de Groenregeling de steun voor installaties met natuurlijke koelmiddelen te verhogen.Bij de energiezuinige koelinstallatie is het maximum investeringsbedrag verlaagd voor installaties die gebruik maken van HFK’s (fluorkoolwaterstofverbindingen) als koudemiddel. Tevens is een bovengrens voor het maximale vermogen ingevoerd. Dit betekent dat bij grotere installaties uitsluitend EIA kan worden verkregen als een natuurlijk koudemiddel wordt toegepast.Aanpassing EIA lijst gerealiseerd
78. De mogelijkheid van een heffing op het gebruik van HFK en SF6 zal worden onderzocht.Onderzoek is voorbereid en start in 2009. 2009
79. Nederland zal zich na de evaluatie van de F-gassen verordening inzetten voor aanscherping van de verordening voor stationaire en mobiele koelinstallaties. Na 2010?
80. Voor methaanemissies door methaanslip van WKK-installaties in de glastuinbouw zullen normen worden opgenomen in BEES-B (Besluit Emissie-eisen Stookinstallaties).VROM publicatie ontwerp BEES-B (tevens geldt een (strengere) eisen methaanemissies in kader van GLK en SDE). Eis van 1500 mg/Nm3 in ontwerp BEES-B in plaats van oorspronkelijk voorgestelde 1200 mg/Nm3. In het kader van SDE en GLK gelden strengere eisen [respectievelijk 1200 en 1100 mg/Nm3. 2009
81. In de subsidieregeling SDE zullen eisen worden gesteld aan luchtvervui- lende emissies van methaan. Eis in SDE-regeling; Eis van 1200 mg/Nm3 aan vluchtige organische stoffen (waar methaan onder valt) opgenomen in de Regeling aanwij- zing categorieën duurzame energieproductie 20082008

Sector overheid

Maatregelen en instrumenten (tekst werkprogramma)Producten/ResultaatPlanning
82. Rijksoverheid bespaart in zijn gebouwen gemiddeld 2% p.jr. Energiebesparing van 25% in 2020 tov 2006 wordt beoogd. Programma en programmaorganisatie in opbouw. Intussen is gestart met enkele pilots (Min. V&W, Raad voor de Rechtspraak, Belastingdienst en mogelijk Min VROM). Pilots zijn gestart. Start opschaling in 2009
83. Energiezuinige verlichting in openbare ruimtes wordt versneld ingevoerd. Uitvoeringsprogramma taskforce verlichting wordt voorbereid, concept wordt 2 sept bespro- ken in Taskforce Verlichting. Drie onderwerpen: 1. huishoudelijke verlichting 2. utiliteit 3. openbare verlichting ad. 1 Detailhandel zal vanaf 2011 geen gloeilampen van 60W en meer verkopen, en marketingstrategie opzetten indien overheid voorlichtingscampagne uitvoert. Ad. 2 Inzet op wettelijke verplichting en handhaving door bevoegd gezag. Ad. 3 50 koplopersgemeenten voeren energiezuinige openbare verlichting in, en stimuleren, via provinciale teams, andere gemeenten dit ook te doen. Uitvoering en uitwerking via Klimaatakkoord en IPO-akkoord. Programma uitvoering gepland voor 2009–10.
84. Er wordt een aanpak ontwikkeld voor belemmerende wet- en regelgevingInventarisatie knelpunten in de regelgeving en aanpak van deze knelpunten. Inmiddels wordt voor de meeste knelpunten al aan een oplossing gewerkt, meestal door het instellen van een speciale projectgroep. 2008/2009
85. Nieuwe subsidieregeling die lokale overheden stimuleert klimaat- en besparingsbeleid te intensiveren. Subsidieregeling Stimulering Lokale Klimaatinitiatieven (SLOK) voor gemeenten en provin- cies. M€35 beschikbaar via Gemeentefonds en Provinciefonds voor uitvoering van lokaal en regionaal klimaatbeleid en ter ondersteuning van het Klimaatakkoord (VNG)Subsidieregeling geopend op 14 juli 08, sluiting 1 sept 09
86. Verkenning van mogelijkheden van nieuwe financiële arrangementen. Pilot Energietender geopend in technostarter Seed faciliteit 
87. De overheid draagt bij aan de HIER-campagneOverheid ondersteunt HIER-Klimaatstraatfeest. Eind 2008 start een nationale energiebesparingscampagne in het kader van Schoon en Zuinig.
88. De overheid zal, om kennisbasis en netwerk in stand te houden, doorgaan met JI en CDM en er zullen post 2012 rechten worden aangekocht. Tijdens de klimaatconferentie in Nairobi in 2006 lanceerde de VN het Nairobi Framework, dat er voor moet zorgdragen dat landen in de Sub- Sahara meer profiteren van het Clean Development Mechanism (CDM). Via CDM kan wereld- wijd voor miljarden besteed worden aan duurzame ontwikkeling.   Zoals Nederland ook in jaren 2001/2002 (de beginjaren van het Kyoto Protocol) een voor- trekkersrol bij CDM speelde, wordt ook nu een vooraanstaande rol vervuld bij de concrete invulling van dit initiatief. VROM en SenterNovem zullen daartoe in nauwe samenwerking met de Financierings Maatschappij voor Ontwikkelingslanden (FMO) CDM-projecten in Afrika en least Developed Countries gaan ontwikkelen. Koopcontracten worden in 2009/2010 getekend en eerste leveringen zouden plaats kunnen vinden in 2011/2012.

BIJLAGE 2 Overzicht akkoorden Schoon en Zuinig

Energiesector

Het Energieakkoord zal naar verwachting 28 oktober afgesloten worden tussen de Ministeries van EZ en VROM, de Vereniging Netbeheer Nederland, de Nederlandse Vereniging voor Marktwerking in Energie (VME) en Energiened. In het akkoord worden de doelen van Schoon & Zuinig onderschreven en gezamenlijk uitwerking gegeven aan de klimaat en duurzame energieambities voor de energiesector.

Agrosectoren

Het Convenant Schone en Zuinige Agrosectoren is getekend op 10 juni 2008 door de ministers van LNV, VROM, EZ en Financiën en de belangrijkste partijen uit de sector, waaronder LTO, de Federatie Nederlandse LevensmiddelenIndustrie (FLNI), het Bosschap en het Productschap Tuinbouw. Het convenant bevat afspraken over beperken van de uitstoot van broeikasgasemissies, het besparen van energie en het produceren van duurzame energie, onder meer met biomassa en windmolens.

Gebouwde omgeving

In de gebouwde omgeving zijn drie akkoorden getekend:

Het akkoord Meer met Minder is getekend op 23 januari 2008 door de ministers van WWI, VROM, EZ en Vereniging Bouwend Nederland, UNETO-VNI, Energiened (als vertegenwoordiger van energieretailbedrijven)

Met het akkoord wordt beoogd in 2020 een additionele gebouw- en installatiegebonden energiebesparing in bestaande woningen en andere gebouwen te realiseren van ten minste 100 PJ. Tot en met 2011 wordt de energieprestatie van minimaal 500 000 bestaande woningen en andere gebouwen verbeterd naar energielabel B of met minimaal 2 klassen in het energielabel.

Het Lente-akkoord energiebesparing in de nieuwbouw is op 22 april 2008 getekend door de ministers van WWI, VROM en Vereniging Bouwend Nederland, NEPROM en NVB

De ambitie van de partners is dat per 2011 en per 2015 het gebouwgebonden energiegebruik 25%, respectievelijk 50% minder is ten opzichte van het gebouwgebonden energiegebruik in gebouwen die gebouwd zijn/worden conform de op 1/1/07 gelde bouwregelgeving. Het gaat om de totale nieuwbouwproduktie, dus woningen (excl. sociale huurwoningen), winkels, kantoren en eventuele andere gebouwen, waarvoor de marktpartners opdrachtgever zijn.

Het Akkoord energiebesparing corporatiesector is op 10 oktober 2008 getekend door de ministers van WWI en VROM en Aedes en de Woonbond.

In het akkoord is afgesproken dat in de komende 10 jaar in de bestaande bouw ten minste 20% wordt bespaard op gasgebruik. Voor nieuwbouw is de doelstelling het energiegebruik per 1/1/2011 te verlagen met 20%, en per 1 januari 2015 met 50%. Aedes en de Woonbond beogen om bij ingrijpende woningverbetering de woningen op het niveau van Energielabel B te brengen (of met minimaal 2 labelklassen te verbeteren). Centraal in de aanpak staat dat het draagvlak onder huurders voor energiebesparing moet worden vergroot. Aedes en de Woonbond geven huurders de garantie dat op wooncomplexniveau de verlaging van de maandelijkse energiekosten als gevolg van de energiebesparende maatregelen, groter is dan de huurverhoging.

Verkeer en vervoer

Voor de sector Verkeer en Vervoer kan het sectorakkoord naar verwachting getekend worden in het najaar van 2008. Het akkoord zal worden ondertekend tussen de rijksoverheid en de belangrijkste vertegenwoordigers uit de sector. In het akkoord wordt de doelstelling van Schoon en Zuinig onderschreven en worden afspraken gemaakt met betrekking tot de uitvoering van het werkprogramma en andere acties die tot doel hebben het realiseren van de doelen van Schoon en Zuinig.

Industriesector

Op 1 juli 2008 is het akkoord MJA-3 Meerjarenafspraak Energie-efficiëntie 2001–2020 getekend door de ministers van EZ, VROM en LNV, de staatssecretaris van Financiën, IPO en ruim 30 brancheverenigingen uit de industrie.

MJA3 is een inspanningsverplichting met als belangrijkste elementen een verbetering van de energie-efficiency met 2% per jaar en30% efficiencyverbetering in 2020 t.o.v. 2005. Met de grote industrie lopen de gesprekken over toetreden tot de MJA3. Het gaat om de grote energie-intensieve bedrijven

Provincies

Het klimaat en Energie akkoord tussen Rijk en provincies zal naar verwachting medio november worden getekend tussen de rijksoverheid en de provincies. In het akkoord worden de doelen uit Schoon en Zuinig door de provincies onderschreven en worden nadere afspraken gemaakt over de acties die de provincie en rijksoverheid zal ondernemen om deze doelen te realiseren.

Gemeenten

Het klimaatakkoord is op 12 november 2007 getekend door de ministers van WWI, VROM, EZ, V&W, LNV, de staatssecretarissen van Europese Zaken en Financiën en de VNG.

Met het klimaatakkoord bevestigen partijen dat ze zich extra inzetten voor het klimaat. Gemeenten onderschrijven de ambities van het kabinet: minder uitstoot van broeikasgassen in 2020, 2% energiebesparing per jaar en 20% duurzame energie in 2020.

De gemeenten streven naar 75% duurzaam inkopen voor de eigen diensten in 2010 en 100% in 2015. De overheid stimuleert hiermee de markt voor duurzame producten. Verder komt er een platform duurzame overheden, zodat gemeenten van elkaar kunnen leren. De VNG wijst minstens 10 woonwijken aan waarin geëxperimenteerd kan worden met innovatieve energiebesparende maatregelen en duurzame energiebronnen. Ook draagt de VNG in 2012 twintig klimaatneutrale gemeenten als voorbeeld aan.

BIJLAGE 3 Overzicht Platforms Energietransitie

Bedrijfsleven, overheid, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties zetten zich gezamenlijk in om ervoor te zorgen dat de energievoorziening in 2050 duurzaam is. Energie is dan schoon, voor iedereen betaalbaar en wordt continu geleverd. Gezamenlijk zijn zeven thema’s vastgesteld waarop de EnergieTransitie zich richt om de duurzame energievoorziening te realiseren. Deze zijn gekozen omdat ze Nederland grote economische kansen bieden en voor Nederland werkelijk begaanbaar zijn. Voor elk thema is een platform opgericht:

Groene Grondstoffen

Het Platform Groene Grondstoffen streeft ernaar om in 2030 in Nederland 30% van de fossiele grondstoffen te vervangen door groene grondstoffen. Met als resultaat minder CO2-uitstoot en minder afhankelijkheid van aardolie, kolen en aardgas.

Nieuw Gas

Nederland wil het schoonste en meest innovatieve gasland van Europa zijn. De Nederlandse uitgangspositie op gasgebied is uitstekend: een knooppunt in de Noordwest-Europese gasstromen, een sterk ontwikkelde markt, met alle infrastructuur en kennis van dien. Dat vormt een sterke basis voor Nederlandse ondernemers en kennisorganisaties om een internationaal onderscheidende positie in te nemen.

Duurzame Electriciteitsvoorziening

Het Platform Duurzame Elektriciteitsvoorziening ziet mogelijkheden om in Nederland vrijwel zonder uitstoot van CO2 te beantwoorden aan de vraag naar elektriciteit. Met een groter aandeel hernieuwbare energiebronnen, door CO2 af te vangen en ondergronds op te slaan en door het gebruik van elektriciteit te matigen. In 2020 is een aandeel van 40 procent hernieuwbare energie realistisch. Na 2020 kan dat aandeel verder groeien tot de stroomproductie vrijwel geen emissie meer veroorzaakt.

Duurzame Mobiliteit

Het platform concentreert zich op de versnelde marktintroductie van duurzame brandstoffen en voertuigtechnologie, vooral op commercieel haalbare mogelijkheden voor Nederland in de nabije toekomst.

Ketenefficiency

De ambitie van het Platform Ketenefficiency is om in de product- en productieketens een besparing van 40 à 50 PJ per jaar te behalen rond 2010, 150 à 180 PJ per jaar rond 2030 en zo’n 240 à 300 PJ rond 2050 per jaar.

Gebouwde Omgeving

Het Platform EnergieTransitie Gebouwde Omgeving (PeGO) wil binnen 25 jaar (2030) een energiereductie van 30 procent in de gebouwde omgeving. Het Platform wil dit bereiken door het toepassen van energiebesparingsmaatregelen op brede schaal en het gebruik van duurzame energie.

De Kas als Energiebron

Het Platform Kas als Energiebron wil dat de glastuinbouw vanaf 2020 in nieuw te bouwen kassen klimaatneutraal telen, het gebruik van fossiele brandstoffen sterk verminderen en de kassen leverancier maken van duurzame warmte en duurzame elektriciteit. De sector werkt aan een omvangrijk aantal innovatieve projecten.

Naar boven