31 209 Schoon en zuinig

Nr. 237 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 juni 2022

Op 10 juni 2021 heeft de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat een brief ontvangen van Alco Energy Rotterdam (AER) over de mogelijke invoering van een kwaliteitseis1 voor de bijmenging van bio-ethanol in benzine.

De brief van AER bevat een aantal opmerkingen naar aanleiding van een rapport dat is opgesteld door TNO over de te verwachten effecten van de invoering van een eis om uitsluitend pure bio-ethanol in benzine te mogen bijmengen. Aanleiding voor het rapport was een motie van de leden Ziengs en Dijkstra2, waarin de regering wordt verzocht de te verwachten effecten in kaart te brengen van het enkel toestaan van pure bio-ethanol voor bijmenging in benzine middels een kwaliteitseis.

U heeft mij op 10 juni 2021 verzocht een reactie te geven op de brief die AER naar aanleiding van het TNO-rapport heeft gestuurd, mijnreactie leest u hieronder.

Inhoudelijke reactie op de brief van Alco Energy Rotterdam

In de brief die u van AER heeft ontvangen, geven zij enkele overwegingen om slechts nog pure bio-ethanol toe te staan voor het bijmengen in benzine. AER geeft aan hiermee een gelijk speelveld te creëren voor Nederlandse bio-ethanolproducenten ten opzichte van omringende landen (met name Duitsland, België en Frankrijk) zonder dat de prijs van benzine omhoog gaat.

AER stelt echter ten onrechte dat vrijwel alle (EU-)landen de voorgestelde eis hebben ingevoerd. Nederland is zeker niet het enige land dat het gebruik van gedenatureerde (voor menselijke consumptie ongeschikt gemaakte) ethanol toestaat: in de praktijk hebben 13 lidstaten de kwaliteitseis ingevoerd, terwijl 8 lidstaten juist alleen gedenatureerde) ethanol toestaan voor bijmenging. Twee landen, Nederland en Kroatië, staan beide specificaties toe. AER geeft wel terecht aan dat Duitsland in tegenstelling tot wat in het rapport van TNO is opgenomen niet langer voornemens is de kwaliteitseis aan te passen. TNO heeft hiervoor een addendum aan het rapport toegevoegd die bij deze brief is bijgevoegd.

Daarnaast klopt de opmerking van AER dat slechts een beperkte prijsverhogende werking wordt verwacht indien een kwaliteitseis voor bio-ethanol wordt ingevoerd. TNO geeft in het rapport reeds aan dat de berekening een indicatie van de ordegrootte van de effecten geeft, en geen precieze calculatie is. De door AER aangedragen beperkte verschillen (in variabelen in de gehanteerde prijsformule) vallen in de aangegeven bandbreedte van de verwachte impact. Een betrouwbaardere uitspraak over eventuele prijseffecten is niet mogelijk. Er spelen ook macro-economische effecten. Het instellen van een eis om de positie van de Nederlandse bio-ethanolindustrie te versterken door niet-Europese ethanol minder concurrerend te maken, zal als gevolg hebben dat er minder aanbod is van momenteel relatief voordelige ethanol. TNO geeft aan dat hierdoor naar verwachting een hogere prijs aan de pomp ontstaat, maar stelt daarbij tevens dat de prijsvorming een complex proces is, waardoor op voorhand niet zomaar te berekenen is welk effect deze eventuele eis van bijmenging van niet gedenatureerde ethanol aan benzine zal hebben.

Een eventuele prijsverhoging is echter niet mijn voornaamste argument om af te zien van invoering van de kwaliteitseis om enkel pure bio-ethanol bij te mengen. De kwaliteitseis waartoe AER oproept, maakt geen onderscheid op basis van CO2-reductie, maar op basis van ethanolspecificatie. Hierdoor zal voor niet-Europese ethanol meer invoerheffing moeten worden betaald. Hieronder valt ook geavanceerde ethanol van buiten de EU, dat door deze extra kosten minder aantrekkelijk wordt voor importeurs. Hoewel er momenteel slechts beperkte productiecapaciteit voor geavanceerde ethanol buiten de EU is, kunnen toekomstige ontwikkelingen snel gaan. Bovendien laten de recente cijfers van de Nederlandse Emissieautoriteit3 zien dat het aandeel ethanol uit geavanceerde grondstoffen sterk groeit. De REDII stimuleert dit ook, doordat steeds hogere CO2-reductie-eisen worden gesteld aan nieuwe ethanolinstallaties. Daarmee zou een kwaliteitseis op bio-ethanol zelfs negatieve effecten op de uitstoot van CO2 kunnen hebben, terwijl de verplichting juist CO2-reductie als doel stelt.

Conclusie

Zoals eerder aan de Kamer aangegeven, zie ik geen reden een extra eis bovenop de Europese regels in te voeren. Op basis van de ingebrachte argumenten zie ik geen aanleiding voor het invoeren van de kwaliteitseis, aangezien belangrijke tegenargumenten blijven bestaan:

  • 1. De CO2-reductie van de kwaliteitseis is onzeker, en zal ook in een gunstig scenario slechts gering zijn. Bovendien is deze CO2-reductie niet aan Nederland toerekenbaar, omdat deze eerder in de keten wordt gerealiseerd.

  • 2. De eis zal op termijn juist nadelige gevolgen hebben, doordat de toegang tot de Nederlandse markt voor geavanceerde bio-ethanol van buiten Europa bemoeilijkt wordt.

  • 3. De eis belemmert het eerder ingezette beleid (implementatie REDII), om biobrandstoffen uit geavanceerde grondstoffen te stimuleren.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, V.L.W.A. Heijnen


X Noot
1

Betreft geen eis qua kwaliteit van de bio-ethanol, maar een voorgeschreven samenstelling van de bio-ethanol.

X Noot
2

Kamerstuk 32 813, nr. 622.

Naar boven