31 209 Schoon en zuinig

Nr. 149 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 mei 2011

Recent heeft de VROM-Inspectie (in samenwerking met andere instanties) een handhavingsproject afgerond bij de leveranciers van comaterialen die leveren aan covergistingsbedrijven. In de bijlage treft u de rapportage van dit handhavingsproject aan1.

Covergisting is een vorm van duurzame energieproductie waarbij biogas wordt geproduceerd. Hierbij wordt dierlijke mest vergist onder toevoeging van comaterialen zoals restmaterialen uit de voedingsmiddelenindustrie of specifiek geteelde biomassa. Covergisting kan een belangrijke bijdrage leveren aan de kabinetsdoelen op het gebied van duurzame energie en klimaat. Ook levert het een bijdrage aan een duurzame bedrijfsvoering bij agrarische bedrijven. Daarom ben ik, evenals mijn voorgangers, voorstander van het stimuleren van covergisting. Omdat er naast positieve kanten ook risico’s zijn verbonden aan het bedrijfsproces, vindt de stimulering plaats binnen aanvaardbare risico’s voor de gezondheid van mens en zijn omgeving.

Bij brief van 16 maart 2010 is (kamerstuk 31 209, nr. 114) uw Kamer geïnformeerd over twee eerder uitgevoerde onderzoeken aangaande covergisting. Uit die onderzoeken bleek dat er nog een professionaliseringsslag gemaakt kan en moet worden in deze branche. Daarbij is ondermeer aangegeven dat periodieke controles door de betrokken handhavingsinstanties gewenst zijn op de naleving van de milieu- en meststoffenregelgeving door de leveranciers van de comaterialen.

Deze aanbeveling is opgepakt door de VROM-inspectie. Dit heeft geresulteerd in een handhavingsproject dat is uitgevoerd door de VROM-Inspectie (hierna: VI) en de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) in samenwerking met de bevoegde gezagen voor inrichtingen en de politie. Dit project was gericht op de naleving van de milieu- en meststoffenregelgeving door inzamelaars/leveranciers van (mengsels van) afval- en restproducten aan covergistingsinstallaties. Het project is opgezet om een indicatie te krijgen van het naleefgedrag van leveranciers van (mengsels van) covergistingsmaterialen.

In dit onderzoek is een achttal leveranciers van covergistingsmaterialen bezocht. Slechts bij een tweetal bedrijven zijn geen overtredingen geconstateerd. Een aanzienlijk deel van de onderzochte bedrijven hield zich dus in meer of mindere mate niet aan de geldende milieu en meststoffenregelgeving. Omdat het hier om een selecte steekproef gaat, is niet te zeggen in hoeverre dit beeld representatief is voor de hele sector.

Het gevolg van deze overtredingen is dat niet uitgesloten kan worden dat afvalstoffen en schadelijke stoffen in strijd met de regelgeving op of in de bodem zijn gebracht, wat risico’s oplevert voor bodem en grondwatervervuiling. Bovendien hebben deze overtredingen tot gevolg dat de ontvangende covergistingsbedrijven een potentieel veiligheidsrisico lopen. Immers, bij onduidelijkheid over de aard en samenstelling van de binnenkomende comaterialen kunnen de risico’s van het bedrijfsproces niet beheerst worden. Voor een veilig bedrijfsproces moet de houder van de covergistingsinstallatie weten met welk materiaal hij te maken heeft (bijvoorbeeld om de aanwezigheid respectievelijk vorming van hoge concentraties aan zwavelwaterstof op een aanvaardbaar niveau te houden).

De geconstateerde overtredingen zijn opgepakt door de handhavende organisaties. Er zijn passende vervolgstappen gezet.

Samengevat geeft de rapportage een drietal aanbevelingen.

  • 1. Intensiveer de handhaving op dit terrein en werk daarbij zoveel mogelijk samen met de diverse betrokken instanties. Ook is het gewenst een handhavingsproject op te zetten waarbij een ander deel van de keten, namelijk dat van de ontdoener, handelaar tot covergister, wordt meegenomen.

  • 2. De meeste bezochte handelaren en leveranciers van comaterialen waren goed op de hoogte van de geldende regelgeving. Toch is het raadzaam om voorlichting te geven over deze regelgeving (zowel vanuit de afvalstoffenwetgeving als de meststoffenwetgeving), omdat het complexe materie betreft. Deze informatie is ook goed bruikbaar voor de vergunningverleners en handhavers.

  • 3. Voer in de milieuregelgeving een verplichting in om te registreren zodra er rest- en afvalstoffen worden gemengd. Ook wordt aanbevolen om daar het bijhouden van een massabalans aan te koppelen.

Mijn reactie op deze aanbevelingen is als volgt.

In de eerste plaats zal ik in overleg treden met de sector van leveranciers van comaterialen en de covergisters. Ik zal partijen aangeven dat het naleefgedrag verhoogd moet worden en hen vragen welke bijdrage zij zelf kunnen leveren aan deze professionaliseringsslag. Ik zal de uitkomsten van dit onderzoek ook inbrengen bij de eventuele wijziging van de systematiek voor de «positieve lijst covergisting» (Tweede Kamer, 2010/2011, 28 385, nr. 194). Per aanbeveling merk ik nog het volgende op.

  • 1. De uitkomsten van het onderhavige project zijn zodanig dat vervolgprojecten zeker gewenst zijn. In afwachting van een besluit over een eventuele wijziging van de systematiek voor de «positieve lijst covergisting» is het raadzaam dit project op een later moment te starten. Omdat het aantal onderzochte bedrijven gering is en niet is aangegeven hoe dit zich verhoudt tot het totaal aantal bedrijven in deze sector van leveranciers van comaterialen, zal ik de Inspectie verzoeken dit bij een volgend onderzoek te betrekken en mee te nemen in de rapportage zodat daarvan een beeld gevormd kan worden.

  • 2. Ook deze aanbeveling zal opgevolgd worden. Dit jaar zal er, in samenwerking met andere betrokken departementen, meer voorlichting worden gegeven over de van toepassing zijnde wetgeving. De aangepaste handreiking van Infomil over covergisting is een goede eerste aanzet. De wijze waarop dit het beste vorm gegeven kan worden zal nader bezien worden.

  • 3. Vanuit de handhaving bezien, heb ik begrip voor het verzoek om een aanvullende registratieverplichting. Ik zal onderzoeken wat de mogelijkheden zijn tegen de achtergrond van het kabinetsbeleid dat gericht is op minder regels en minder administratieve lasten. Ik zal dit punt meenemen in het overleg met de sector.

De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

J. J. Atsma


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven