Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | 31209 nr. 110 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | 31209 nr. 110 |
Vastgesteld 9 december 2009
De commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer naar aanleiding van de brief van 21 augustus 2009 over het ontwerpbesluit wijziging Besluit algemene regels voor inrichtingen en het Besluit omgevingsrecht (Kamerstuk 31 209, nr. 97) en de door de minister gegeven antwoorden van 16 oktober 2009, naar aanleiding van vragen van de commissie over het ontwerpbesluit tot wijziging Activiteitenbesluit en Besluit omgevingsrecht (Kamerstuk 31 209, nr. 99).
De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 8 december 2009. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
Vragen en opmerkingen van de fracties
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
Het plaatsen van windturbines, in hun omgeving, houdt de gemoederen van mensen zeer bezig. Naast de uiteenlopende waardering voor het visuele aspect van geplaatste windturbines, spelen zorgen over de gevolgen voor de gezondheid, alsmede mogelijke vermindering van het woon- en leefcomfort daarbij een belangrijke rol. In de communicatie met burgers en politiek over het geluidsaspect is ook de complexiteit van de techniek een bemoeilijkende factor.
Voor de leden van de CDA-fractie is het meest wezenlijke punt dat duidelijk wordt of het beschermingsniveau voor de burgers niet afneemt t.o.v. de bestaande regelgeving/praktijk. Kan de minister dit helder uiteenzetten?
Volgens de critici met betrekking tot het voorliggende voorstel zou veel onrust worden weggenomen als de minister zou instemmen met harde grenswaardes voor de nacht van 30, 35 en 40 dB voor respectievelijk «rustig platteland», «platteland met veel agrarische activiteit» en «bedrijventerreinen etcetera», en de daarbij behorende 5 dB hogere grenswaarde voor de avond. Welke mogelijkheden ziet de minister om de onrust bij velen weg te nemen?
Ook willen de leden graag duidelijkheid over de zinsnede in de beantwoording van de derde vraag (31 209, nr. 99): «Derhalve wordt in beginsel eenzelfde niveau van milieubescherming gegarandeerd als het milieubeschermingsniveau dat met de milieuvergunningplicht wordt bereikt». Deze zinsnede kan inhouden dat verschillen, ten nadele van de belanghebbende burger, mogelijk zijn. Is dat zo? Zo ja waar zitten die mogelijke nadelen dan?
Op welke wijze wordt de andere beleving van geluid die er ’s nachts kan zijn, meegewogen in de Ldennormering?
Kan de minister bevestigen dat zij in de nota van toelichting bij het Activiteitenbesluit heeft gesteld dat de nachtnorm van 40 dB te ruim is voor het landelijk gebied en dat zij overweegt een passende nachtnorm voor het landelijk gebied op te nemen als zij de regels voor agrarische activiteiten in het besluit opneemt?
Wat zijn de overwegingen om de Lnight norm niet toe te passen?
Kan de minister bevestigen dat de nachtnorm voor windturbinelawaai scherper zou moeten zijn dan de normen van 30, respectievelijk 35 dB, omdat windturbine lawaai bij vergelijkbaar niveau tot meer hinder leidt dan overig industrielawaai?
Neemt de mogelijkheid tot het plaatsen van windturbines toe door het invoeren van de wijziging van het activiteiten besluit?
De leden van de CDA-fractie vragen zich tot slot af hoe de minister de maatschappelijke onrust rond het voornemen duidt. Tevens dient de vraag zich aan of er voornemens bestaan in het kader van voorlichting activiteiten te ontplooien. Graag een reactie van de minister op bovenstaande punten.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het ontwerpbesluit. De leden zien de wijziging van de regelgeving als goede stap om procedures voor windparken niet onnodig lang te laten duren en tevens bescherming te geven aan omwonenden via duidelijke regelgeving.
De keuze van de minister voor de Europese dosismaat Lden juichen de leden van de PvdA-fractie toe. Ten eerste omdat er nu een duidelijke maat is voor zowel vergunningverleners als belanghebbenden omtrent de mate van bescherming voor hoge windmolens. Ten tweede wordt in het ontwerpbesluit uitgegaan van een ééngetalswaarde in plaats van een grens- of richtwaarde waarmee duidelijkheid wordt geschapen. Tot slot is aansluiting bij Europese regelgeving goed; hierdoor worden de kansen voor windenergie in ons land op dit punt, niet beter of slechter dan in andere landen.
De leden hebben nog een vraag over de mensen die ernstige hinder ondervinden van geluidsoverlast. Uit de antwoorden op de schriftelijke vragen aan de minister blijkt dat momenteel 810 woningen ernstige overlast hebben van windmolens. De minister doet onderzoek naar welke woningen dit zijn en of het eigenaren van windmolens betreft. Hoewel deze overlast een fractie is van de overlast van andere bronnen zoals weg- en railverkeer is het toch zaak deze overlast zoveel mogelijk weg te nemen. Zowel voor de bewoners zelf als voor het draagvlak voor windenergie als geheel. Kan de minister aangeven wanneer zij het onderzoek afrond? De leden verzoeken de minister de resultaten dan naar de Kamer te sturen met daarbij een plan van aanpak om de geluidsoverlast voor deze 810 woningen, voor zover nodig en mogelijk terug te dringen.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie constateren dat «Wind op Land» te maken heeft met grote oppositie vanuit omwonenden. Naar hun mening zijn deze bezwaren deels gebaseerd op terechte zorgen over geluidoverlast en veiligheidsrisico’s. Zij zijn van mening dat de bescherming van omwonenden optimaal geregeld moet zijn, beter dan in de huidige situatie.
De minister gaat bij haar beantwoording voorbij aan het feit dat Lden uitgaat van gemiddelden. De feitelijke geluidsoverlast van windmolens is geconcentreerd in de nachtelijke uren, als het achtergrondgeluid minder is en mensen (proberen te) slapen.
Wat de leden betreft is het criterium dat mensen ’s nachts niet gestoord worden in hun slaap, ook niet gedurende tien of vijftien dagen per jaar.
Bij welk piekniveau in geluidbelasting aan de gevel treedt er slaapverstoring op? Kan de minister aangeven gedurende hoeveel dagen bij de voorgestelde Lden norm nog slaapverstoring kan optreden? Op welke onafhankelijke bronnen baseert zij dit aantal?
Bij welke Lden norm zou het aantal dagen met slaapverstoring op 0 liggen? Waarom kiest de minister, aangezien de kritische periode bij windmolens in de nacht ligt, niet voor een specifieke nachtnorm, in plaats van een all-in norm?
In het debat met de vaste commissie voor Economische zaken op 11 november 2009 suggereerde de minister dat molens een vrij constante geluidbelasting produceren. Kan de minister dit onderbouwen? Hoe groot is de feitelijke variatie? Is deze voor alle molentypen hetzelfde of zijn er molentypen die gevoeliger zijn voor variatie in weertypen?
De leden van de SP-fractie zouden graag een overzicht krijgen van het handhavingsplan voor de geluidbelasting van windmolens. Hoe gaat gecontroleerd worden of de molens voldoen aan de norm, ook op piekmomenten?
De leden zouden graag een overtuigende onderbouwing ontvangen van de stelling van de minister dat de risicobenadering voor windmolens gelijk is aan die voor andere risico’s, bijvoorbeeld de industrie.
Waarop is de vrijwaringsafstand van vier keer de mastlengte bepaald? Is de minister bereid die risicoafstand te laten verifiëren door een onafhankelijk instituut op basis van de calamiteitenhistorie van Nederlandse windmolens gedurende de afgelopen tien jaar?
De leden vragen zich af waarom kwetsbare infrastructuur, bedrijfsgebouwen waar mensen werkzaam zijn niet ook onder de vrijwaringsafstand vallen. Wat is hiervoor de motivatie?
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met grote zorg kennisgenomen van het voornemen van de minister om een apart kader van geluidsregels op te richten ten behoeve van windmolens. Zij zijn van mening dat het voorliggende voorstel geen recht doet aan de hinder zoals die ervaren wordt bij windmolens en zien in het voorstel enkel een poging van de minister om de geluidsnormering in overeenstemming te brengen met haar voornemen om in Nederland op grote schaal gesubsidieerde windenergie te realiseren. De beantwoording van de vragen die de Kamer aan de minister heeft voorgelegd met betrekking tot het voorstel zijn ruim onvoldoende gebleken. De leden hebben derhalve de volgende vragen aan de minister.
De minister zet in haar beantwoording van de feitelijke vragen uiteen dat het niet haar inzet is «de normen voor geluidsbelasting door windturbines te verruimen». In de technische briefing omtrent de AMvB wordt zelfs gesproken van een doelstelling van de regelgeving om «bescherming tegen hinder». Mag dit als een impliciete verzekering opgevat worden dat de geluidsnormen niet verruimd zullen worden? Zo ja, waarom is de nieuwe regeling dan noodzakelijk? Zo nee, waarom houdt de minister dan toch vol dat er geen sprake is van verruiming van de norm?
In haar beantwoording geeft de minister aan dat «in beginsel eenzelfde niveau van milieubescherming gegarandeerd [wordt] als het milieubeschermingsniveau dat met de milieuvergunningplicht wordt bereikt.» Mogen de leden van de VVD-fractie hieruit opmaken dat deze garantie niet altijd geldt? Zo ja, kan voor elk aparte mogelijke overschrijding van het «in beginsel gegarandeerde niveau» worden verklaard waarom het overschreden wordt en welke hinder dit oplevert?
Klaarblijkelijk is de noodzakelijkheid van de AMvB niet gelegen in enig wetenschappelijk bewijs dat de bescherming van omwonenden van windturbines kon worden ingeperkt. Is de minister bereid een dergelijk onderzoek alsnog te laten uitvoeren en hangende dit onderzoek geen onomkeerbare stappen te nemen? Zo nee, waarom niet?
Uit de informatie zoals tijdens de technische briefing is verstrekt blijkt dat het lawaai van windturbines vergelijkbaar is met dat van AWACS-vliegtuigen. Het lawaai van deze militaire toestellen wordt Kamerbreed onacceptabel gevonden. Waarom wordt dit geluid wel voor windturbines toegestaan? Hoe rijmt de minister dit met het Nederlandse streven het aantal AWACS-vluchten in te perken vanwege geluidsoverlast? En hoe verklaart de minister de ervaren geluidsoverlast als evident is dat die bij AWACS-toestellen niet constant is, terwijl windmolens wel dag en nacht zullen draaien?
Hoe is het te verklaren, dat het ene soort geluid veel meer irritatie geeft dan het andere geluid, als een vergelijkbaar geluid uitgedrukt in dB zelfs veel harder is? Onderschrijft de minister de conclusies uit het onderzoek van de RUG, waarbij de ervaren geluidshinder van windmolens hoger is dan voor andere industriële geluiden? Zo ja, welke beleidsconclusies trekt de minister daaruit? Zo nee, waarom niet en op basis van welke gegevens?
Als de minister voorts zelf dit onderscheid in ervaring van geluidshinder bij diverse bronnen aan de Kamer uiteenzet, waarom weigert zij hier dan conclusies uit te trekken met betrekking tot ervaren hinder voor windmolens?
Is het correct dat zonder een aanpassing van de geluidsnormen het geplande park in de Noordoostpolder/Urk niet te realiseren is vanwege geluidsproblematiek? Zo ja, hoe verhoudt zich dit met de uitspraak van de minister dat zij niet uit is op een verruiming van de geluidsnormen?
Hoe rijmt de minister de conclusie van het RIVM dat bij een lagere Lden van 40 dB al ruimte is voor 7000 MW aan potentiële windgebieden met haar conclusie dat een Lden-systematiek van 47 dB noodzakelijk is? Hoe verhoudt de conclusie van het RIVM zich specifiek tot de geluidsnormering van het geplande Urk/Noordoostpolder windpark? Is dit park niet realiseerbaar met de door het RIVM gestelde norm van 40 dB Lden? Zo nee, waarom heeft de minister niet gekeken naar de door het RIVM berekende 7000 MW aan allocatiemogelijkheid die beschikbaar is voor een Lden van 40 dB? Als bekend is dat het windpark Urk/Noordoostpolder naast de overschrijding van de 40 dB die door het RIVM als mogelijke norm is gesteld tevens ernstige schade doet aan het historische karakter van de locatie, welke overwegingen hebben de minister dan toch tot plaatsing van het park aldaar gebracht? Welke andere belangen hebben meegespeeld in de vergunningverlening voor die locaties die deze 40 dB Lden zullen overschrijden? Hoe kan het zijn dat 47 dB noodzakelijk is, als voor een lagere Lden al ruim voldoende allocatiemogelijkheden bestaat? Kan de minister naar aanleiding van deze conclusie van het RIVM openheid geven over de allocatiecriteria van door haar geplande windparken, waarbij in het bijzonder ingegaan wordt op verwachte geluidsoverlast?
Inbreng van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben nog enkele vragen over de wijziging van de milieuregels voor windturbines.
In tegenstelling tot andere industriële activiteiten geldt de Handreiking industrielawaai en vergunningverleningen niet meer voor windmolenparken. Dat geldt ook voor de specifieke geluidsnormering voor het landelijk gebied (30–35 dB(A)). De minister zet uiteen dat gemeenten in de praktijk voor het landelijk gebied meestal al afweken van de normering uit de Handreiking. De leden van de SGP-fractie vinden dit geen afdoende argument. Gemeenten moeten tot nog toe een afwijken van de normering uit de Handreiking motiveren. Met het voorliggende ontwerpbesluit is dat niet meer aan de orde. Waarom is er destijds voor gekozen gebiedsdifferentiatie aan te brengen in de genoemde Handreiking? Waarom staat in de toelichting op het vigerende Activiteitenbesluit dat juist voor het landelijk gebied overwogen wordt een nachtnorm van 35 dB(A) op te nemen? Waarom is in het Besluit landbouw milieubeheer een grenswaarde van 35 dB(A) voor agrarische activiteiten in het landelijk gebied opgenomen en is dit niet het uitgangspunt voor windmolenparken? Wat zijn de argumenten van de minister om nu juist een andere kant op te redeneren? Kan de minister ook uiteenzetten of gemeenten die afweken van de normering uit de Handreiking voor windmolenparken dat ook deden/doen voor andere onder de Handreiking vallende activiteiten?
De hamvraag voor de leden van de SGP-fractie is de vraag of de voorgestelde wijzigingen beleidsneutraal zijn of niet. De minister geeft aan dat deze beleidsneutraal zijn. De leden zetten hier nog vraagtekens bij. Zij vragen zich af of de voorgestelde normering van 47 Lden hetzelfde beschermingsniveau biedt als de huidige normering in het Acitiviteitenbesluit. Is het waar dat de «nachtstraffactor» van 10 dB in de Lden niet leidt tot een lagere grenswaarde voor de nacht dan voor de dag, maar tot een lagere grenswaarde voor het etmaalgemiddelde: 41 dB in plaats van 47 dB? Welke meerwaarde zou een specifieke Lnight, naast een generieke Lden kunnen hebben voor een adequaat beschermingsniveau in de nachtelijke uren? Wat zijn de mogelijke nadelen van het opnemen van een Lnight in het Activiteitenbesluit, zoals ook door de Gezondheidsraad is geadviseerd en in de Europese richtlijn voor het evalueren en beheersen van omgevingslawaai is genoemd (EC 2002/49)?
Is het waar dat voor het geplande windmolenpark in de Noordoostpolder in de maximale varianten meer woningen binnen de Lden (47)-contour vallen dan binnen de WNC (40)-contour? Welke consequenties zou handhaving van de huidige norm van 40 dB(A) respectievelijk de norm van 35 dB uit de Handreiking industrielawaai hebben voor de realisatie van het windmolenpark in de Noordoostpolder?
Is het waar dat het met name voor omwonenden met de Lden-normering ten opzichte van de huidige normering in het Activiteitenbesluit minder makkelijk is mogelijke geluidsoverlast door een nabijgelegen windmolenpark op relatief korte termijn aan te tonen en om handhaving te verzoeken? Zo ja, hoe waardeert de minister dit?
Hoogachtend,
De griffier van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
M. J. van der Leeden
Vragen van de leden van de CDA-fractie
Neemt het beschermingsniveau voor de burgers al dan niet af t.o.v. de bestaande regelgeving/praktijk? Kan de minister dit helder uiteenzetten?
Het beschermingsniveau van de voorgestelde normstelling van 47 dB Lden komt volledig overeen met de al bestaande normen van het activiteitenbesluit en spoort ook met de uitvoeringspraktijk bij de vergunningverlening. Daarom acht ik de omzetting beleidsneutraal.
Bij de beoordeling van het beschermingsniveau van de voorgestelde regelgeving dient deze afgezet te worden tegen de bestaande regelgeving in het activiteitenbesluit (kleinere meldingsplichtige projecten) en in de Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening (vergunningplichtige projecten). De bestaande normstelling in het activiteitenbesluit komt zoals gezegd overeen met de nu voorgestelde norm van 47 Lden. Daarnaast acht ik het van groot belang om de feitelijke uitvoering van de regels in ogenschouw te nemen. Immers, het activiteitenbesluit laat afwijkingen toe, en waar het gaat om vergunningverlening kan het bevoegd gezag gemotiveerd afwijken van de normstelling in de Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening. Ik stel vast dat de feitelijke geluidsbelasting van bestaande windturbines bij veel woningen ruim boven de normen van de handreiking uitkomt, en zelfs voor een aanzienlijk deel boven de al bestaande normstelling van het activiteitenbesluit. Daaruit blijkt dat de nieuwe normering niet soepeler is dan de feitelijke uitvoeringspraktijk van de afgelopen jaren, eerder strenger.
Kan om de onrust bij velen weg te nemen ingestemd worden met harde grenswaardes voor de nacht van 30, 35 en 40 dB voor respectievelijk «rustig platteland», «platteland met veel agrarische activiteit» en «bedrijventerreinen etcetera», en de daarbij behorende 5 dB hogere grenswaarde voor de avond?
De voorgestelde grenswaarden voor de nacht van 30 en 35 dB zijn veel strenger dan de WHO aanbeveelt. Milieuhygiënisch is er dan ook geen dwingende noodzaak voor om dergelijke waarden als harde grenswaarde te hanteren. Tevens is er in dat geval sprake van een grote aanscherping van de al bestaande normstelling in het activiteitenbesluit, hetgeen ik ongewenst acht omdat dit negatieve gevolgen heeft voor de plaatsingsmogelijkheden voor wind op land.
Kan duidelijkheid gegeven worden over de zinsnede in de beantwoording van de derde vraag (31 209, nr. 99): «Derhalve wordt in beginsel eenzelfde niveau van milieubescherming gegarandeerd als het milieubeschermingsniveau dat met de milieuvergunningplicht wordt bereikt». Deze zinsnede kan inhouden dat verschillen, ten nadele van de belanghebbende burger, mogelijk zijn. Is dat zo? Zo ja waar zitten die mogelijke nadelen dan?
Met deze zin is bedoeld dat bij vergunningverlening een individuele beoordeling van een concrete situatie aan de orde is en dat bij het voorschrijven van de norm in de vergunning aangesloten kan worden bij de uitkomst van die individuele beoordeling. Met deze AMvB wordt hetzelfde beoordelingsniveau nagestreefd maar kunnen die regels, vanwege het algemene karakter daarvan, niet zo nauwkeurig zijn als bij vergunningverlening het geval is. Uiteraard kan het bevoegd gezag wel met maatwerkvoorschriften een aanpassing in de norm aanbrengen indien een concrete situatie daartoe aanleiding geeft. Verder geldt ook hier weer dat de thans voorgestelde normering qua beschermingsniveau vergelijkbaar is met de feitelijke uitvoeringspraktijk van dit moment. Dus ten opzichte van de bestaande praktijk wordt de burger niet benadeeld.
Op welke wijze wordt de andere beleving van geluid die er ’s nachts kan zijn, meegewogen in de Lden-normering?
De beleving van geluidbelasting in de nacht wordt in de Lden meegewogen door bij de werkelijke niveaus 10 dB op te tellen. Geluidbelasting in de nacht telt daardoor bij de toetsing aan de normstelling veel zwaarder mee dan dezelfde belasting overdag.
Voor de bepaling van Lden wordt het etmaal in drie periodes verdeeld:
• dagperiode 07.00–19.00 uur
• avondperiode 19.00–23.00 uur
• nachtperiode 23.00–07.00 uur
Eerst wordt per periode het equivalente geluidsniveau over een heel jaar bepaald, uitgedrukt in dB(A). Bij de avond en de nachtwaarde wordt vervolgens een straffactor van respectievelijk 5 en 10 dB(A) opgeteld. De reden hiervan is dat een bepaald geluidsniveau in de avond en de nacht door het verminderen van geluiden uit de omgeving als hinderlijker wordt ervaren dan het geluid van overdag. Een andere reden is dat het voor eventuele slaapverstoring gedurende de nacht van belang is ’s nachts strengere eisen te stellen. De Lden is tenslotte het logaritmisch gemiddelde van de dag-, avond- en nachtwaarde, waarbij gebruik wordt gemaakt van een «energetische» middeling. Dit betekent dat de duur van elke periode ook wordt meegewogen.
Kan de minister bevestigen dat zij in de nota van toelichting bij het Activiteitenbesluit heeft gesteld dat de nachtnorm van 40 dB te ruim is voor het landelijk gebied en dat zij overweegt een passende nachtnorm voor het landelijk gebied op te nemen als zij de regels voor agrarische activiteiten in het besluit opneemt?
Waar het gaat om de noodzaak van aparte normering voor windturbines voor de nacht uit oogpunt van bescherming tegen slaapverstoring verwijs ik naar het antwoord op vraag 6. In aanvulling daarop constateer ik dat de in de vraag aangehaalde uitspraak betrekking heeft op de normering voor kleinschalige bedrijvigheid dichtbij woningen in landelijk gebied. Zonder nu vooruit te willen lopen op het opnemen van de regels voor agrarische activiteiten in het besluit wil ik opmerken dat de totstandkoming van grootschalige windmolenparken een ontwikkeling van de laatste jaren is. In het licht van die ontwikkeling kunnen windparken naar mijn mening niet anders gezien worden dan als een belangrijk onderdeel van de nationale infrastructuur, vergelijkbaar met het hoofdwegennet en spoorlijnen. Ook daarvoor gelden voor het landelijk gebied niet dezelfde regels als voor kleinschalige bedrijvigheid dichtbij woningen.
Wat zijn de overwegingen om de Lnight norm niet toe te passen?
Uit het beschikbare onderzoek blijkt niet dat er specifieke slaapverstoringsproblemen aan de orde zijn. Beneden Lnight niveaus van 40 dB verwacht de WHO in het geheel geen negatieve effecten. De voorgestelde normering van 47 Lden komt overeen met een Lnight van 41. Zelfs in het volstrekt theoretische geval dat de turbines overdag en ’s avonds geheel worden uitgeschakeld, dan kan de Lnight – bij nog steeds dezelfde 47 Lden) slechts toenemen tot 42 dB.
Hieruit kan geconcludeerd worden dat de Lden normering waar het gaat om het geluid van windturbines volledig afdoende is om bescherming te bieden tegen slaapverstoring.
Kan de minister bevestigen dat de nachtnorm voor windturbinelawaai scherper zou moeten zijn dan de normen van 30, respectievelijk 35 dB, omdat windturbine lawaai bij vergelijkbaar niveau tot meer hinder leidt dan overig industrielawaai.?
Waar het gaat om de noodzaak van het stellen van een aparte nachtnorm ter bescherming tegen slaapverstoring verwijs ik naar het antwoord op vraag 6. In aanvulling daarop het volgende. Het is inderdaad bekend dat de hinder ten gevolge van een windturbine bij een vergelijkbare belasting in Lden hoger is dan voor industrielawaai. Mede op grond daarvan is in het ontwerpbesluit een lagere norm voor windturbines voorgesteld dan de maximale norm voor industrielawaai van gezoneerde terreinen: 47 Lden in plaats van omgerekend 53 (tot maximaal 58) Lden voor industrielawaai.
Neemt de mogelijkheid tot het plaatsen van windturbines toe door het invoeren van de wijziging van het activiteitenbesluit?
De gewijzigde geluidnormstelling heeft, ook volgens berekeningen van het RIVM, geen belangrijke gevolgen voor de plaatsingsmogelijkheden van windturbines. Wel is het zo dat deze wijziging ertoe bijdraagt dat voor alle betrokkenen bij windturbineprojecten duidelijkheid bestaat over de voor de geluidbelasting te stellen eisen. Dit kan een positieve bijdrage leveren aan de totstandkoming van windprojecten.
Hoe duidt de minister de maatschappelijke onrust rond het voornemen? Bestaan er voornemens in het kader van voorlichting activiteiten te ontplooien?
De discussie die is ontstaan over de geluidnormering voor windturbines wordt naar mijn waarneming vooral gevoed door weerstand tegen bepaalde grote projecten. Ik acht dit vergelijkbaar met discussies die zich voordoen bij andere grote infrastructurele projecten. In ons dichtbevolkte land is het in sommige gevallen onvermijdelijk dat grote projecten voor omwonenden hinder met zich mee brengen. De uitdaging voor alle betrokken partijen in het algemeen is om de inpassing van projecten dan in samenspraak met omwonenden zo goed mogelijk vorm te geven. Waar het gaat om windprojecten heeft dit dan vooral betrekking op de locatiekeuze en de inrichting van het park. Om voor de langere termijn duidelijkheid te geven over waar grotere windmolenlocaties komen wordt gewerkt aan een ruimtelijke verkenning. Deze zal voor de zomer van 2010 aan de Tweede Kamer worden toegezonden. Voor locaties in ontwikkeling zijn bij Senternovem Windteams beschikbaar. Zij kunnen helpen bij het opzetten en vormgeven van de communicatie omtrent locatie en inrichting van het park. Zij kunnen ook bevorderen, als initiatiefnemer en overheid dat willen dat er een vorm van participatie in het windpark komt. Deze betrokkenheid kan er voor zorgen dat de weerstand tegen de windmolens af neemt af.
Voor meer algemene informatie is de site www.windenergie.nl verder uitgebouwd. Deze site geeft zoveel mogelijk objectieve informatie. Ook zijn hier de meest voorkomende vragen van antwoorden voorzien. Het is echter in Nederland niet mogelijk windprojecten zo te lokaliseren dat er geen effecten voor de omgeving zijn. Daarvoor is ons land te dichtbevolkt.
Vraag van de leden van de PvdA-fractie
Uit de antwoorden op de schriftelijke vragen aan de minister blijkt dat momenteel 810 woningen ernstige overlast hebben van windmolens. De minister doet onderzoek naar welke woningen dit zijn en of het eigenaren van windmolens betreft. Kan de minister aangeven wanneer zij het onderzoek afrondt? De leden verzoeken de minister de resultaten dan naar de Kamer te sturen met daarbij een plan van aanpak om de geluidsoverlast voor deze 810 woningen, voor zover nodig en mogelijk terug te dringen.
Dit onderzoek zal eind 2010 zijn afgerond. Op basis van de resultaten zal een plan van aanpak voor een eventuele saneringsoperatie worden voorbereid. Ik ga er vanuit dat dit begin 2011 aan de Kamer kan worden aangeboden.
Vragen van de leden van de SP-fractie
Bij welk piekniveau in geluidbelasting aan de gevel treedt er slaapverstoring op? Kan de minister aangeven gedurende hoeveel dagen bij de voorgestelde Lden norm nog slaapverstoring kan optreden? Op welke onafhankelijke bronnen baseert zij dit aantal? Bij welke Lden norm zou het aantal dagen met slaapverstoring op 0 liggen?
Naar de huidige inzichten van de WHO treedt tot een Lnight van 40 nauwelijks slaapverstoring op. Zoals bovenstaand bij vraag 6 is aangegeven correspondeert dit in de praktijk (bij de voor een windturbine normale omstandigheden) nagenoeg met de voorgestelde Lden normering. Aangezien bij windturbines geen piekniveaus optreden zoals bij vliegtuigen of treinen, zijn er ook geen ontwaakreacties te verwachten.
Waarom kiest de minister, aangezien de kritische periode bij windmolens in de nacht ligt, niet voor een specifieke nachtnorm, in plaats van een all-in norm?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van de vragen 6 en 11 is het niet noodzakelijk om in aanvulling op de normstelling voor Lden een norm voor Lnight te introduceren ter bescherming tegen slaapverstoring.
Daarnaast is het zo dat juist voor hinder de avond- en dagperioden een belangrijke rol spelen. Met het oog daarop is normering op basis van Lden de juiste keuze waar het gaat om bescherming tegen hinder.
In het debat met de vaste commissie voor Economische Zaken op 11 november 2009 suggereerde de minister dat molens een vrij constante geluidbelasting produceren. Kan de minister dit onderbouwen? Hoe groot is de feitelijke variatie? Is deze voor alle molentypen hetzelfde of zijn er molentypen die gevoeliger zijn voor variatie in weertypen?
Gezien de grootte van de huidige windturbines is de variatie in de geluidproductie relatief gering en is ook de variatie tussen windturbines niet groot. Ten opzichte van de gemiddelde geluidproductie is de afwijking ca. 5 dB. Fluctuaties worden eerder veroorzaakt door de weersomstandigheden (windrichting en windsnelheid, luchtvochtigheid, temperatuuropbouw). Per saldo zijn de fluctuaties daardoor kleiner dan bij andere bronnen (zoals grote industrie en grote wegen waarvan de geluidproductie sterk kan variëren).
Kan een overzicht gegeven worden van het handhavingsplan voor de geluidbelasting van windmolens? Hoe gaat gecontroleerd worden of de molens voldoen aan de norm, ook op piekmomenten?
Bij windturbines zijn er nauwelijks piekmomenten, daar de geluidproductie weinig fluctueert. Wel kunnen de weersomstandigheden voor een betere waarneembaarheid zorgen, met name in de avond en nacht.
In de Nota van Toelichting wordt de volgende werkwijze naar aanleiding van klachten weergegeven:
1) vaststellen en controleren van het jaargemiddelde geluidvermogen van de windturbine door:
– in het akoestisch onderzoek opzoeken van het jaargemiddelde geluidvermogen
– het opvragen van het geproduceerde elektrisch vermogen over het afgelopen jaar.
– met behulp van de windturbinegegevens kan uit het geproduceerde elektrisch vermogen het jaargemiddelde geluidvermogen worden berekend worden. Dit dient binnen +/– 1 dB overeen te komen met het opgegeven vermogen
2) toetsen aan de normstelling door op basis van het opgegeven en/of vastgestelde jaargemiddelde geluidvermogen vaststellen van het immisieniveau bij de betrokken gevels van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en op de grens van geluidsgevoelige terreinen als bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder.
Bij gerede twijfel aan de juistheid van de windturbine karakteristieken of bij persistente klachten kan een kortdurende emissiemeting worden uitgevoerd, waarmee het geluidvermogen wordt gecontroleerd. Overigens kunnen bij het voldoen aan de norm hinder en klachten niet volledig worden uitgesloten. Immers, bij een normniveau van 47 Lden wordt een percentage ernstige hinder van ca. 9% geaccepteerd, zoals dat ook voor andere infrastructurele bronnen (weg en railverkeer) maximaal wordt toegestaan. Indien de windturbine niet aan de norm voldoet, dient in principe handhavend te worden opgetreden.
Kan een overtuigende onderbouwing gegeven worden van de stelling van de minister dat de risicobenadering voor windmolens gelijk is aan die voor andere risico’s, bijvoorbeeld de industrie?
Aangesloten wordt bij de risicobenadering voor externe veiligheid. Het maken van onderscheid in een omgeving met kwetsbare objecten (woningen, scholen, ziekenhuizen ed.) of beperkt kwetsbare objecten (een enkele woning, bedrijfswoningen, bedrijven ed.) is overgenomen. En ook wordt voor kwetsbare objecten het bieden van het basisveiligheidsniveau (kans op overlijden van maximaal 10–6/jaar) voor het plaatsgebonden risico gehanteerd. Voor beperkt kwetsbare objecten wordt een plaatsgebonden risico van 10–5/jaar gehanteerd. Dit is een acceptabel risico rond een windturbine op of nabij bijvoorbeeld een bedrijventerrein.
Het groepsrisico wordt met dit besluit niet geregeld. Dat kan ook niet, want dat vergt verantwoording bij een besluit van het bevoegd gezag. Bij windturbines zal niet snel sprake zijn van groepsrisico’s. Maar natuurlijk moet het eventuele groepsrisico zo nodig wel afgewogen en verantwoord worden. Dat zal plaatsvinden bij het ruimtelijk besluit om de windturbine in te passen of de omgeving te wijzigen.
Waarop is de vrijwaringsafstand van vier keer de mastlengte bepaald? Is de minister bereid die risicoafstand te laten verifiëren door een onafhankelijk instituut op basis van de calamiteitenhistorie van Nederlandse windmolens gedurende de afgelopen tien jaar?
De afstand van 4 maal de mastlengte is in het huidige systeem bepalend of een windmolen onder het Activiteitenbesluit valt of individueel beoordeeld moet worden. Met de nieuwe regeling komt dit onderscheid te vervallen en wordt in alle gevallen een risicobenadering toegepast en geldt het basisveiligheidsniveau van 10–6. Nader onderzoek naar de risicoafstand is daarmee m.i. overbodig.
Waarom vallen kwetsbare infrastructuur, bedrijfsgebouwen waar mensen werkzaam zijn niet ook onder de vrijwaringsafstand? Wat is hiervoor de motivatie?
Voor infrastructuur geldt de Beleidsregel voor het plaatsen van windturbines op, in of over rijkswaterstaatswerken (2002). Daarnaast worden in de risicobenadering (beperkt) kwetsbare bedrijfsgebouwen en ook objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur meegewogen. Het hanteren van afstanden van 4 maal de ashoogte is in relatie tot het afgesproken basisveiligheidsniveau onnodig en zou tot extra kosten en onnodig ruimtebeslag leiden.
Vragen van de leden van de VVD-fractie
De minister zet in haar beantwoording van de feitelijke vragen uiteen dat het niet haar inzet is «de normen voor geluidsbelasting door windturbines te verruimen». In de technische briefing omtrent de AMvB wordt zelfs gesproken van een doelstelling van de regelgeving om «bescherming tegen hinder». Mag dit als een impliciete verzekering opgevat worden dat de geluidsnormen niet verruimd zullen worden? Zo ja, waarom is de nieuwe regeling dan noodzakelijk? Zo nee, waarom houdt de minister dan toch vol dat er geen sprake is van verruiming van de norm?
Bovenstaand (vraag 1) ben ik ingegaan op het beschermingsniveau van de normstelling. Daarnaast merk ik op dat de nieuwe regeling noodzakelijk is omdat de oude op het punt van feitelijke berekening en handhaafbaarheid tekort schoot. De nieuwe berekeningswijze geeft een betere voorspelling van de hinder, hetgeen verhindert dat windturbines op «foute» plaatsen komen en geeft duidelijkheid aan alle betrokken betrokkenen over de voor geluid te stellen eisen.
In haar beantwoording geeft de minister aan dat «in beginsel eenzelfde niveau van milieubescherming gegarandeerd [wordt] als het milieubeschermingsniveau dat met de milieuvergunningplicht wordt bereikt.» Kan hieruit opgemaakt worden dat deze garantie niet altijd geldt? Zo ja, kan voor elk aparte mogelijke overschrijding van het «in beginsel gegarandeerde niveau» worden verklaard waarom het overschreden wordt en welke hinder dit oplevert?
Zie het antwoord op vraag 3. In aanvulling daarop merk ik op dat het hanteren van de dosismaat Lden een beter beeld geeft van de te verwachten hinder dan bij de huidige dosismaat c.q. normstelling het geval is. Overigens blijft er altijd een zekere kans bestaan dat er toch hinder optreedt, ook al wordt aan de normen voldaan. Bij een normniveau van 47 Lden kan ca. 9% ernstige hinder optreden, vergelijkbaar of lager dan hetgeen maximaal geaccepteerd wordt bij grote infrastructuur (10% bij aanleg nieuwe buitenstedelijke weg en 16% bij aanleg nieuwe rail).
Klaarblijkelijk is de noodzakelijkheid van de AMvB niet gelegen in enig wetenschappelijk bewijs dat de bescherming van omwonenden van windturbines kon worden ingeperkt. Is de minister bereid een dergelijk onderzoek alsnog te laten uitvoeren en hangende dit onderzoek geen onomkeerbare stappen te nemen? Zo nee, waarom niet?
Naar mijn mening ligt er reeds een gedegen onderbouwing van de normstelling aan het voorstel ten grondslag. Uit onderzoek is gebleken dat de voorgestelde normstelling een vergelijkbaar beschermingsniveau garandeert als de reeds bestaande normstelling voor windturbines in het activiteitenbesluit. Daarnaast is uit onderzoek naar de dosis-effectrelatie voor windturbinegeluid gebleken dat de mate van hinder die met de voorgestelde normstelling wordt geaccepteerd goed vergelijkbaar is met hetgeen geaccepteerd wordt met de normstelling voor andere geluidbronnen (zoals weg- en railverkeerslawaai). Ik zie dan ook geen noodzaak hiernaar nog onderzoek uit te voeren.
Uit de informatie zoals tijdens de technische briefing is verstrekt blijkt dat het lawaai van windturbines vergelijkbaar is met dat van AWACS-vliegtuigen. Het lawaai van deze militaire toestellen wordt Kamerbreed onacceptabel gevonden. Waarom wordt dit geluid wel voor windturbines toegestaan? Hoe rijmt de minister dit met het Nederlandse streven het aantal AWACS-vluchten in te perken vanwege geluidsoverlast? En hoe verklaart de minister de ervaren geluidsoverlast als evident is dat die bij AWACS-toestellen niet constant is, terwijl windmolens wel dag en nacht zullen draaien?
De stelling in de vraag berust op een verkeerde interpretatie van de verstrekte informatie. De vergelijkbaarheid heeft betrekking op het verloop van de dosis-effectrelatie, maar niet op de normstelling. De huidige geluidnormstelling voor militair vliegtuiglawaai is 35 Ke hetgeen in dit geval overeenkomt met ca. 60 Lden. Bij de AWACS gaat het slechts om 1 passage met een zeer hoog geluidsniveau per uur. In die situatie passen piekniveaus van 100 dB binnen de 60 Lden. In de theoretische situatie dat het geluid van de AWACS-toestellen ook beperkt zou kunnen worden tot 47 Lden (de voorgestelde normstelling voor windturbines) zou ook voor de AWACS sprake zijn van een aanvaardbare situatie. De piekniveaus zouden dan gedaald zijn tot ca. 70 Lmax overdag, hetgeen vergelijkbaar is met een rustig rijdende personenauto op 7,5 meter afstand.
Hoe is het te verklaren, dat het ene soort geluid veel meer irritatie geeft dan het andere geluid, als een vergelijkbaar geluid uitgedrukt in dB zelfs veel harder is? Onderschrijft de minister de conclusies uit het onderzoek van de RUG, waarbij de ervaren geluidshinder van windmolens hoger is dan voor andere industriële geluiden? Zo ja, welke beleidsconclusies trekt de minister daaruit? Zo nee, waarom niet en op basis van welke gegevens?
Het is een bekend ervaringsfeit dat het ene geluid hinderlijker is dan het andere. Een krassend krijtje op een schoolbord is voor veel mensen een vreselijke ervaring, een zingende vogel bij hetzelfde niveau niet. Een microfoon is dus wat het belevingsaspect aangaat een slechter meetinstrument dan een mens.
In de dosis-effect relaties wordt hier echter wel rekening mee gehouden. Ervaart men bij eenzelfde Lden niveau een hogere hinder, dan wordt dit verdisconteerd door een strengere norm te stellen, en andersom. Bij de beoordeling van de mate van bescherming die geboden wordt met de voorgestelde normstelling voor windturbines is dan ook een vergelijking gemaakt met de mate van hinder die voor andere geluidbronnen (waaronder industrielawaai) wordt geaccepteerd. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Als de minister voorts zelf dit onderscheid in ervaring van geluidshinder bij diverse bronnen aan de Kamer uiteenzet, waarom worden hier dan geen conclusies uit getrokken met betrekking tot ervaren hinder voor windmolens?
Dit wordt juist wel gedaan, het staat zelfs centraal binnen het geluidbeleid. Verschillen in ervaring van hinder vertalen zich in een dosis-effectrelatie en die bepaalt op zijn beurt weer de normstelling. Zoals ik onder meer bij de vragen 7, 20 en 22 heb aangegeven is uit deze vergelijking gebleken dat de thans voorgestelde normstelling voor windturbines, evenals de al bestaande normstelling in het activiteitenbesluit, een beschermingsniveau garandeert dat zeer goed vergelijkbaar is met dat van de normstelling voor andere bronnen.
Is het correct dat zonder een aanpassing van de geluidsnormen het geplande park in de Noordoostpolder/Urk niet te realiseren is vanwege geluidsproblematiek? Zo ja, hoe verhoudt zich dit met de uitspraak van de minister dat zij niet uit is op een verruiming van de geluidsnormen?
De nieuwe normstelling sluit aan bij de al bestaande uitvoeringspraktijk en het activiteitenbesluit. Uitgaande van de veronderstelling dat de bevoegde gezagen (de gemeente NOP en de provincie Flevoland) hetzelfde beschermingsniveau zouden hebben gekozen als bij andere reeds gerealiseerde windparken, is er geen verschil met de voorgetelde Lden norm van 47. En dus beïnvloedt deze AMvB de slagingskans van het windpark niet. Zie ook het antwoord op vraag 31.
Hoe rijmt de minister de conclusie van het RIVM dat bij een lagere Lden van 40 dB al ruimte is voor 7000 MW aan potentiële windgebieden met haar conclusie dat een Lden-systematiek van 47 dB noodzakelijk is? Hoe verhoudt de conclusie van het RIVM zich specifiek tot de geluidsnormering van het geplande Urk/Noordoostpolder windpark? Is dit park niet realiseerbaar met de door het RIVM gestelde norm van 40 dB Lden? Zo nee, waarom is dan niet gekeken naar de door het RIVM berekende 7000 MW aan allocatiemogelijkheid die beschikbaar is voor een Lden van 40 dB?
Uitgangspunt bij de voorbereiding van dit ontwerpbesluit was dat deze beleidsneutraal zou zijn zowel waar het gaat om de plaatsingsruimte voor windenergie, als om de bescherming tegen geluidhinder. Er is dan ook in het geheel geen sprake van een voorgestelde norm van 40 Lden. De rekenexcercitie van het RIVM had als doelstelling om enig inzicht te bieden in het relatieve effect van eventuele andere normen voor de plaatsingsruimte. Indien uitgegaan zou worden van een norm van 40 Lden is er sprake van een aanmerkelijke aanscherping ten opzichte van het huidige activiteitenbesluit en ten opzichte van de huidige praktijk bij vergunningverlening, hetgeen direct negatieve gevolgen zou hebben voor de plaatsingsruimte voor windenergie. Een aanscherping van 47 naar 40 Lden zou de plaatsingsruimte voor wat betreft het aspect geluid met zo’n 65% inperken. Dit acht ik uiteraard een zeer ongewenst effect.
Zie verder ook de antwoorden op de vragen 26 en 31.
Als bekend is dat het windpark Urk/Noordoostpolder naast de overschrijding van de 40 dB die door het RIVM als mogelijke norm is gesteld tevens ernstige schade doet aan het historische karakter van de locatie, welke overwegingen hebben de minister dan toch tot plaatsing van het park aldaar gebracht? Welke andere belangen hebben meegespeeld in de vergunningverlening voor die locaties die deze 40 dB Lden zullen overschrijden? Hoe kan het zijn dat 47 dB noodzakelijk is, als voor een lagere Lden al ruim voldoende allocatiemogelijkheden bestaat? Kan naar aanleiding van deze conclusie van het RIVM openheid gegeven worden over de allocatiecriteria van door haar geplande windparken, waarbij in het bijzonder ingegaan wordt op verwachte geluidsoverlast?
Zoals bij het antwoord op vraag 25 is aangegeven, beoogt het voorgestelde besluit uiteraard niet om de plaatsingsruimte voor windenergie in te perken. Waar het gaat om allocatiecriteria wordt er op dit moment gewerkt aan een lange termijn visie op windenergie op land. Ik verwacht u hier nog voor de zomer van 2010 nader over te kunnen informeren.
In het door mijn collega van Economische Zaken en mijzelf op te stellen Rijksinpassingsplan zullen de ruimtelijke aspecten van de ontwikkeling van het windpark Noordoostpolder worden afgewogen, waaronder de cultuurhistorische effecten.
Vragen van de leden van de SGP-fractie
Gemeenten moeten tot nog toe een afwijken van de normering uit de Handreiking motiveren. Met het voorliggende ontwerpbesluit is dat niet meer aan de orde. Waarom is er destijds voor gekozen gebiedsdifferentiatie aan te brengen in de genoemde Handreiking? Waarom staat in de toelichting op het vigerende Activiteitenbesluit dat juist voor het landelijk gebied overwogen wordt een nachtnorm van 35 dB(A) op te nemen? Waarom is in het Besluit landbouw milieubeheer een grenswaarde van 35 dB(A) voor agrarische activiteiten in het landelijk gebied opgenomen en is dit niet het uitgangspunt voor windmolenparken? Wat zijn de argumenten om nu juist een andere kant op te redeneren?
Zoals aangeven bij het antwoord op vraag 5 heeft dit betrekking op de normering voor kleinschalige bedrijvigheid dichtbij woningen in landelijk gebied. Windparken kunnen naar mijn mening niet anders gezien worden dan als een belangrijk onderdeel van de nationale infrastructuur, vergelijkbaar met het hoofdwegennet en spoorlijnen. Ook daarvoor gelden voor het landelijk gebied niet dezelfde regels als voor kleinschalige bedrijvigheid dichtbij woningen.
Kan uiteengezet worden of gemeenten die afweken van de normering uit de Handreiking voor windmolenparken dat ook deden/doen voor andere onder de Handreiking vallende activiteiten?
Inderdaad kan ook voor andere activiteiten afgeweken worden van de normstelling in de handreiking. Er is thans echter geen overzicht beschikbaar over de mate waarin dit het geval is.
Is het waar dat de «nachtstraffactor» van 10 dB in de Lden niet leidt tot een lagere grenswaarde voor de nacht dan voor de dag, maar tot een lagere grenswaarde voor het etmaalgemiddelde: 41 dB in plaats van 47 dB? Welke meerwaarde zou een specifieke Lnight, naast een generieke Lden kunnen hebben voor een adequaat beschermingsniveau in de nachtelijke uren? Wat zijn de mogelijke nadelen van het opnemen van een Lnight in het Activiteitenbesluit, zoals ook door de Gezondheidsraad is geadviseerd en in de Europese richtlijn voor het evalueren en beheersen van omgevingslawaai is genoemd (EC 2002/49)?
Met het oog op bescherming tegen slaapverstoring adviseert de WHO om naast normstelling voor Lden voor de nacht Lnight als aanvullende maat te hanteren. In dit geval is het echter niet noodzakelijk om een norm voor Lnight op te nemen in de regelgeving, omdat de voorgestelde norm van 47 Lden al voldoende bescherming tegen slaapverstoring biedt. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Is het waar dat voor het geplande windmolenpark in de Noordoostpolder in de maximale varianten meer woningen binnen de Lden (47)-contour vallen dan binnen de WNC (40)-contour?
Naar het zich laat aanzien valt de Lden 47 iets beperkender uit dan de nachtnorm van activiteitenbesluit (40) onder toepassing van de windnormcurve, en geeft daarmee een hoger beschermingsniveau.
Welke consequenties zou handhaving van de huidige norm van 40 dB(A) respectievelijk de norm van 35 dB uit de Handreiking industrielawaai hebben voor de realisatie van het windmolenpark in de Noordoostpolder?
De norm van het acitiviteitenbesluit (40 + WNC) laat het park toe; het (in afwijking van de handreiking) als harde grenswaarde hanteren van de norm van 35 laat het park niet toe. Dit laatste zou verstrekkende gevolgen hebben.
Is het waar dat het met name voor omwonenden met de Lden-normering ten opzichte van de huidige normering in het Activiteitenbesluit minder makkelijk is mogelijke geluidsoverlast door een nabijgelegen windmolenpark op relatief korte termijn aan te tonen en om handhaving te verzoeken? Zo ja, hoe waardeert de minister dit?
Juist met de controlesystematiek zoals die voorzien is met de Lden normering zullen handhavingsacties (indien gerechtvaardigd) eenvoudiger te onderbouwen zijn. Zie ook het antwoord op vraag 14.
Ik vertrouw er op dat ik u met deze beantwoording voldoende heb geïnformeerd om tot een succesvolle afronding van de behandeling van het ontwerpbesluit Wijziging milieuregels windturbines te kunnen komen.
Samenstelling:
Leden: Van Gent (GL), Van der Staaij (SGP), Poppe (SP), Snijder-Hazelhoff (VVD), ondervoorzitter, Depla (PvdA), Mastwijk (CDA), Van Bochove (CDA), Koopmans (CDA), voorzitter, Spies (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Vietsch (CDA), Aptroot (VVD), Samsom (PvdA), Boelhouwer (PvdA), Roefs (PvdA), Neppérus (VVD), Van Leeuwen (SP), Jansen (SP), Van der Burg (VVD), Ouwehand (PvdD), Bilder (CDA), Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Linhard (PvdA) en De Mos (PVV).
Plv. leden: Vendrik (GL), Van der Vlies (SGP), Polderman (SP), Remkes (VVD), Jacobi (PvdA), Schermers (CDA), Pieper (CDA), Koppejan (CDA), Ormel (CDA), Koşer Kaya (D66), Leijten (SP), Schreijer-Pierik (CDA), De Krom (VVD), Vermeij (PvdA), Waalkens (PvdA), Vos (PvdA), Zijlstra (VVD), Langkamp (SP), Gerkens (SP), Elias (VVD), Thieme (PvdD), Algra (CDA), Ortega-Martijn (CU), Smeets (PvdA) en Agema (PVV).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31209-110.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.