31 205 Wijzigingen van enkele belastingwetten (Belastingplan 2008)

31 206 Wijzigingen van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2008)

V BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 juni 2010

Het doet me genoegen dat uw commissie voor Financiën geïnteresseerd is in de doelmatigheidsbepaling van de AWR. Ik kan het ook begrijpen dat u mij wilt aanmoedigen om deze bepaling in de naaste toekomst concreter te monitoren.

Het is altijd van belang om zo goed mogelijk in beeld te brengen welke effecten wetgeving met zich meebrengt. Dit doet zich vooral voor wanneer aangenomen moet worden dat invoering of wijziging van – fiscale – wetgeving gevolgen zal hebben voor de schatkist of voor de rechtsbescherming. Deze twee punten noemt u ook in uw brief.

De doelmatigheidsbepaling heeft geen invloed op de totale belastingopbrengst en leidt dus niet tot een meer- of minderopbrengst. Voorwaarde voor toepassing van de bepaling is dat eerst de belastingschuld wordt vastgesteld, waarna het totaalbedrag van alle onderliggende aanslagen in één keer wordt afgehandeld in een belastingaanslag. De bepaling is geïntroduceerd om in gevallen die zich daartoe lenen niet meer verplicht te zijn een groot aantal aanslagen op te leggen met alle administratieve rompslomp van dien voor de Belastingdienst en de belastingplichtige.

Uw wens om per belastingmiddel inzicht te krijgen in de effecten van de doelmatigheidsbepaling zal ertoe leiden dat de Belastingdienst – in ieder geval voor de duur van de evaluatieperiode – een aparte administratie zal moeten bijhouden voor de gevallen waarin de doelmatigheidsbepaling wordt toegepast. De evaluatie zou dus gepaard gaan met extra kosten en extra inzet van capaciteit. Die capaciteit zou moeten worden onttrokken aan het primaire proces van de Belastingdienst. Gezien het beperkte belang van de zaak ben ik van oordeel dat dit niet opweegt tegen het extra inzicht dat het onderzoek zou moeten opleveren.

U vraagt mij ook een beschouwing te geven op de vraag of het niet opleggen van afzonderlijke IB-aanslagen afbreuk doet aan de rechtsbescherming van belastingplichtigen. In de parlementaire behandeling is dit onderwerp uitvoerig aan de orde geweest. Diverse malen heb ik daarbij aangegeven dat er geen sprake kan zijn van afbreuk aan rechtsbescherming, omdat de doelmatigheidsbepaling alleen wordt toegepast met uitdrukkelijke instemming van de belastingplichtige. Zodra een belastingplichtige het idee krijgt dat toepassing van deze bepaling mogelijk leidt tot vermindering van zijn rechtsbescherming zal hij niet akkoord gaan met de toepassing ervan. De belastingplichtige kan deze afweging maken los van enig financieel belang: het bedrag van de ene aanslag is de som van alle onderliggende aanslagen. Overigens is tegen de belastingaanslag die is opgelegd op basis van artikel 64 AWR bezwaar en in het verlengde daarvan beroep bij de rechter mogelijk.

Om deze redenen ben ik dan ook van oordeel dat het niet nodig is het door u gewenste evaluatieonderzoek uit te voeren. Wel ben ik bereid om in 2011 een soortgelijk onderzoek te doen als waarover ik heb gerapporteerd in mijn brief van 10 mei.

De minister van Financiën,

J. C. de Jager

Naar boven