31 205
Wijziging van enkele belastingwetten (Belastingplan 2008)

nr. 8
VERSLAG

Vastgesteld 19 oktober 2007

De vaste commissie voor Financiën1 belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,

Blok

De griffier van de commissie,

Berck

INHOUDSOPGAVE blz.

Algemeen3
   
Inleiding5
   
Een innovatieve, concurrerende en ondernemende economie6
 Verschuiving BPM naar MRB6
 Een duurzame leefomgeving8
 Invoering vliegbelasting9
   
Milieudifferentiatie schoon en zuinig12
Inleiding12
Differentiatie naar zuinig en schoon13
Differentiatie bijtelling auto van de zaak15
Taakstellende verhoging milieuonvriendelijke brandstoffen en energie16
Verhoging van de accijns van blanke diesel17
Verhoging van de accijns van rode diesel17
Verhoging van de energiebelasting van elektriciteit17
Invoering verpakkingsbelasting17
   
Energiebelasting19
Verlaagd tarief glastuinbouw19
Salderen energiebelasting bij duurzame opwekking elektriciteit door kleinverbruikers20
Aanpassing tarief afvalstoffenbelasting voor shredderafval20
Sociale samenhang20
Versobering uitbetaling algemene heffingskorting20
Versterking inkomensafhankelijkheid arbeidskorting22
Versterking inkomensafhankelijkheid aanvullende combinatiekorting23
Achterwege laten indexatie algemene heffingskorting23
Lastenverdeling24
Aftopping pensioenopbouw24
Aanpassing eigenwoningforfait25
Koopkrachtbeeld 200825
Beperking en afschaffing buitengewone uitgavenregeling26
Invoering integrale vennootschapsbelastingplicht woningcorporaties30
   
Overheid en dienstbare publieke sector36
   
Verhoging drank- en tabaksaccijnzen36
   
Toepassing kansspelbelasting gokautomaten38
   
Budgettaire aspecten39
   
Tenslotte40
   
Bijlage41

Algemeen

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Belastingplan 2008. Zij zien in het Belastingplan in grote lijnen de vertaling van het kabinetsbeleid zoals neergelegd in het regeerakkoord en de Miljoenennota.

De Nederlandse economie staat aan grote veranderingen bloot. Genoemde leden begrijpen dat het daarbij nodig is om een nieuwe balans te vinden tussen dynamiek en zekerheid, om financiële soliditeit voor de langere termijn te waarborgen, om de concurrentiekracht van de economie te versterken, om duurzaamheid te bevorderen en om participatie te stimuleren. Het is tegen de achtergrond van deze doelstellingen dat de leden van de CDA-fractie het Belastingplan zullen beoordelen.

De leden van de fractie van de PvdA hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende Belastingplan 2008. Deze leden zijn verheugd dat in dit plan een aanzet wordt gegeven tot verdere vergroening van het belastingstelsel waarmee een stimulans wordt gegeven aan de ontwikkeling van een duurzamere leefomgeving en een beter milieu. Ook de denkrichting om de sterkste schouders de zwaarste laten te laten dragen spreekt deze leden aan. Tevens kunnen maatregelen die de arbeidsparticipatie bevorderen rekenen op de instemming van de leden van de PvdA-fractie.

Op de afzonderlijke onderdelen van dit wetsvoorstel hebben deze leden wel nog vragen en hebben zij behoefte aan nadere informatie.

De leden van de SP-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van het Belastingplan 2008. Ze staan positief tegenover een aantal van de voorgestelde maatregelen ter bescherming van het milieu. Niet alle maatregelen worden ervaren als effectief en sommige zijn bovendien onnodig complex.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling, maar niet met genoegen kennisgenomen van een groot aantal voorstellen uit het Belastingplan 2008. Bij sommige voorstellen vragen zij zich af of de besluiten hierover in het kabinet niet genomen zijn in een sfeer van te luchthartige zomerzotheid.

De leden van de fractie van de PVV hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Belastingplan 2008.

Zoals al eerder gesteld tijdens de algemene beschouwingen, vinden deze leden het onverantwoord dat dit kabinet met een reeks belastingmaatregelen komt, terwijl de belastingdruk in Nederland tot ongekende hoogte is gestegen. Zij denken daarom ook dat met deze belastingmaatregelen niet het gewenste effect van genereren van extra inkomsten voor de staatskas zal worden bereikt. Eerder het tegenovergestelde. Daarom hebben deze leden een algemene vraag aan de regering: zijn de (neven) effecten van de voorgenomen belastingmaatregelen voldoende doorgerekend? En op welke operationele doelstellingen kan de regering worden afgerekend?

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met grote belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel.

De leden van de fractie van GroenLinks zijn positief over meerdere richtingen die met het onderhavige Belastingplan worden ingeslagen. Belangrijk hierbij is voor deze leden dat na lange tijd van stilstand de vergroening weer een impuls krijgt en ook enkele maatregelen in de koopkrachtsfeer die lange tijd taboe waren worden eindelijk gezet. Hulde voor deze keuzes van het kabinet.

De belangrijkste kritiek van de leden van de fractie van GroenLinks, naast de bezuiniging op de buitengewone uitgavenregeling, betreft echter dat ook dit kabinet noodzakelijke fiscale maatregelen achterwege laat. Het betreft het ongemoeid laten van de nog steeds uitdijende hypotheekrenteaftrek, de fiscale aanpak van buitensporige beloningen van topmanagers, de fiscalisering van de AOW en het oplossen van de verzilveringsproblematiek. Deze maatregelen zijn noodzakelijk om te komen tot een houdbaar en rechtvaardig fiscaal stelsel. De leden van de fractie van GroenLinks zijn teleurgesteld dat het kabinet deze maatregelen niet neemt en op sommige zelfs een taboe op het denken heeft gezet. Kan de regering op de genoemde maatregelen ingaan en beargumenteerd aangeven waarom de maatregelen niet worden genomen en bij welke maatregelen zij dat voor de toekomst nog wel overweegt?

De leden van de fractie van GroenLinks kunnen zich vinden in de gekozen speerpunten van het kabinet maar zouden graag zien dat daarnaast een ambitieuze aanpak van de armoedeval en het principe «de sterkste schouders de zwaarste lasten» eveneens tot speerpunt van het fiscale beleid worden benoemd.

De leden van de fractie van GroenLinks zijn verbaasd over de keuze van het kabinet om al in dit Belastingplan en dan vooral bij het onderdeel «Sociale samenhang» de keuzes voor 2009 en verder vast te leggen. De leden menen dat het beter is om per jaar het fiscale beleid in wetgeving vast te leggen aangezien het kabinet én de Kamer het pakket als geheel moet kunnen beoordelen. Het is voor deze leden onduidelijk waarom uitvoering bij enkele (vooral koopkracht)maatregelen wel een argument is, terwijl voor vergroening rustig de tijd wordt genomen voor het nemen van vervolgstappen en het goed overdenken van het instrumentarium en de samenhang.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Belastingplan 2008. Zij zien in het Belastingplan veel maatregelen terug die bijdragen aan doelen waar zij zich jarenlang voor hebben ingezet, zoals de vergroening van het belastingstelsel en het minder belasten van arbeid. Deze leden stellen vast dat met dit pakket aan maatregelen forse stappen gezet worden om de genoemde doelen te realiseren.

De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennisgenomen van het Belastingplan 2008. De voorstellen worden naar de mening van deze leden te zeer beheerst door lastenverzwaringen, terwijl er te weinig aandacht is voor structurele verlaging van de evenwichtswerkloosheid en vergroting van het arbeidsaanbod door middel van lastenverlichting op arbeid. Zij zien het Belastingplan 2008 dan ook als onderdeel van een kortzichtig en visieloos macro-economisch beleid.

De leden van de D66-fractie hebben er begrip voor dat de regering gehoor heeft gegeven aan het advies van de Raad van State om de voorstellen met betrekking tot de invoering van een ouderenheffing met korting voor werkende 63-plussers (de «Bos-belasting») niet in het Belastingplan 2008 op te nemen. Volgens de Raad liet de schets nog te veel vragen open. Zoals de Raad van State zegt, «is niet duidelijk welke effecten de maatregel zal oproepen», «lijkt de vormgeving van de maatregelen nog niet uitgekristalliseerd» en «dient voorkomen te worden dat nog niet volledig uitgekristalliseerde voorstellen in een belastingplan worden opgenomen». Na het Centraal Planbureau (CPB) stelt nu dus ook de Raad van State in feite dat de plannen voor de Bos-belasting wazig zijn, om nog maar te zwijgen van de te verwachten effectiviteit. De leden van de D66-fractie beschouwen de kabinetsvoornemens inzake de AOW daarom als hersenschimmen. De regering lijkt zich dit nu ook te realiseren, getuige de reactie op het advies van de Raad van State: «Met betrekking tot deze maatregelen is er nog tijd voor nadere overweging». De leden van de D66-fractie zien graag een nadere toelichting van de regering op deze reactie. Kan een «nadere overweging» ook betekenen dat de Bos-belasting op zichzelf wordt heroverwogen en er wordt gekozen voor maatregelen waarvan onomstreden is dat ze bijdragen aan houdbare overheidsfinanciën, zoals geleidelijke verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd of hervorming van het fiscale regime voor de woningmarkt? Al met al zij genoemde leden van mening dat het boven de markt laten hangen van de Bos-belasting de mensen in onzekerheid laat, terwijl de regering intussen de last van het houdbaar maken van de overheidsfinanciën doorschuift naar latere generaties. Dit is een«worst of both worlds».

De leden van de D66-fractie verzoeken de regering toe te zeggen dat bij de uitvoering van de in het Belastingplan 2008 voorgestelde maatregelen, waar dat passend is, mediation wordt ingezet als instrument om geschillen op te lossen. Kan de regering ook aangeven in welke mate mediation in de afgelopen jaren al is toegepast en kan zij daarbij de cijfers die de toenmalige staatssecretaris van Financiën, de heer Wijn op 8 april 2005 aan de Tweede Kamer heeft verstrekt actualiseren?

De leden van de SGP-fractie hebben het Belastingplan 2008 met belangstelling gelezen. Zij vinden het net als de regering belangrijk dat in het Belastingplan aandacht wordt geschonken aan het bevorderen van innovatief ondernemerschap, de vergroening en vereenvoudiging. Wel vragen zij de regering in deze bijdrage nog opheldering over een aantal voor de SGP-fractie belangrijke zaken. Met name vinden de leven van de SGP-fractie het kwalijk dat de regering tornt aan de algemene heffingskorting. Ook hebben zij nog een aantal zwaarwegende vragen over de consequenties van het afschaffen van de aftrek van buitengewone uitgaven.

Inleiding

Alvorens hierna in te gaan op de specifieke elementen uit het Belastingplan vragen de leden van de fractie van het CDA de regering of bij de voorgestelde fiscale maatregelen rekening is gehouden met de uitvoerbaarheid daarvan door de Belastingdienst. Kan de regering garanderen dat voorgestelde wetswijzigingen adequaat en zonder fouten of vertragingen geïmplementeerd kunnen worden door de Belastingdienst? Is de regering ervan verzekerd dat de maatregelen tijdig en zonder significante fouten ingevoerd kunnen worden in de ICT-omgeving van de Belastingdienst?

Voorts vragen de leden van de CDA-fractie zich af welke groepen uit het maatschappelijk middenveld door de regering zijn betrokken bij dit verstrekkende wetsvoorstel en in welke concrete mate.

Zoals de staatssecretaris van Financiën bij de presentatie al heeft aangegeven voert vergroening in dit Belastingplan een duidelijke boventoon. De staatsecretaris heeft echter ook vereenvoudiging als belangrijke doelstelling voor de belastingwetgeving geformuleerd. De leden van de fractie van het CDA constateren dat vereenvoudiging nauwelijks is toegelicht in de memorie van toelichting. Kan de regering een overzicht geven van die belastingregels welke met dit wetsvoorstel significant zijn vereenvoudigd?

De leden van de VVD-fractie constateren dat er kennelijk wel «om het beleid goed uitvoerbaar te maken in de voorbereiding uitgebreid gesproken met betrokken partijen», terwijl ook de «dialoog nog gaande is». Is dit overleg inderdaad met alle betrokken sectoren gevoerd, zo vragen deze leden zich af, ook gelet op het vele commentaar dat inmiddels uit de samenleving is geleverd. Kan concreet aangegeven worden per voorgestelde maatregel wat de resultaten van het gevoerde overleg zijn geweest? Welke resultaten heeft de «voortgaande dialoog» tot dusver opgeleverd?

De leden van de VVD-fractie hebben met instemming kennisgenomen van de kritiek van de Raad van State met betrekking tot het feit dat in het voorliggende Belastingplan sprake is van enkele voorstellen – vliegbelasting en verpakkingenbelastingen – die nieuw in te voeren belastingen betreffen. Terecht wijst de Raad van State er op dat deze voorstellen bij afzonderlijk wetsvoorstel in behandeling zouden moeten komen en niet thuishoren in het Belastingplan, om een zorgvuldige parlementaire behandeling en afweging hiervan mogelijk te maken. Het kabinet wijst op de samenhang met andere onderdelen uit het Belastingplan. De leden van de VVD-fractie zijn door deze argumentatie totaal niet overtuigd. Kan op die samenhang nader worden ingegaan? Evenmin zijn zij overtuigd van de argumentatie van de regering («systemen Belastingdienst moeten worden aangepast») om de fiscale voorstellen die voor 2008 budgettair niet van belang zijn, wel onderdeel van dit Belastingplan te laten zijn. Op dit punt heeft het kabinet alleen terecht gehoor gegeven aan het commentaar van de Raad van State door de voorstellen inzake de fiscalisering van de AOW uit dit plan te schrappen. Kan nader worden onderbouwd waarom de overige voorstellen die m.i.v. 2009 of later in werking treden wel zijn gehandhaafd?

Heeft de regering het argument «systemen moeten worden aangepast» overigens ook een rol laten spelen bij het doen van voorstellen voor het jaar 2008? Dit argument speelt ook in het bedrijfsleven, bijvoorbeeld bij de invoering van de verpakkingenbelasting, die voor veel bedrijven een administratieve nachtmerrie tot gevolg zal hebben.

De leden van de VVD-fractie kunnen dit laatste ook niet rijmen met één van de drie algemene doelstellingen uit de memorie van toelichting «vereenvoudiging», waar zij juist met instemming kennis van hebben genomen. Dit geldt overigens ook voor het algemene doel «Bevordering innovatief ondernemerschap» en de notie «ondernemerschap is de motor achter de economische groei». Genoemde leden vragen zich echter wel af of de regering hun overtuiging deelt dat dit Belastingplan dat doel niet dient. Naar hun opvatting is het tegendeel het geval.

Welke concrete fiscale maatregelen heeft het kabinet voor ogen om de grondslag in de WBSO te verbreden, «zodat er bijvoorbeeld meer ruimte voor procesinnovatie en ICT komt»? Hoe wil de regering «de overstap van werknemerschap naar ondernemerschap en omgekeerd vergemakkelijken» en hoe denkt de regering het starten van een eigen onderneming fiscaal te stimuleren?

De leden van de SGP-fractie merken op dat de taken van de Belastingdienst zeer ingewikkeld zijn geworden, waarbij de mogelijkheden van de dienst tot het uiterste opgerekt worden. Deze kabinetsperiode zal dan ook gebruikt worden om te komen tot een belangrijke vereenvoudiging van processen, en zo mogelijk, regelgeving. Wat bedoelt de regering exact met «zo mogelijk»? Kan dit verder worden gepreciseerd?

Een innovatieve, concurrerende en ondernemende economie

Verschuiving BPM naar MRB

In het Belastingplan stelt de regering een groot aantal maatregelen voor met betrekking tot de fiscale behandeling van de auto. Daarbij staat telkens het doel van meer duurzame mobiliteit centraal. In zijn toelichting bij de algemene financiële beschouwingen heeft de staatssecretaris van Financiën aangegeven ook in de komende jaren nog een additionele vergroening van de belastingen te willen doorvoeren. De leden van de CDA-fractie hebben bij die gelegenheid aangegeven dergelijke plannen kritisch te zullen volgen, waarbij meer groene belastingen één op één moeten leiden tot lagere druk van andere belastingen. Daarbij moet ook worden meegewogen dat de effectiviteit van vergroeningsmaatregelen toenemen als die in Europees verband worden ingevoerd.

Een langere termijn perspectief is in deze gewenst. Kan de regering aangeven welke ontwikkeling voor de zuinigheidslabels van auto’s in de toekomst wordt voorzien? Welk perspectief voorziet de regering voor verdere differentiatie van de fiscale behandeling van auto’s naar uitstoot? Is het daarbij mogelijk dat in de toekomst ook de bijtellingspercentages voor de auto van de zaak een grotere differentiatie zullen laten zien?

De verhoogde bijtelling van de auto van de zaak maakt het onderwerp van de bijtelling in geval van grijze kentekens wederom relevant. In de uitvoering hieromtrent zijn door de Belastingdienst reeds stappen gezet om de administratieve lastendruk verbonden aan kilometeradministratie te verminderen. Toch blijven veel ondernemers klagen over de betreffende regels en de daaraan verbonden administratieve lasten, en lijkt de uitvoering dus aanleiding te geven voor verbetering. Hoe oordeelt de regering hieromtrent? Ziet de regering mogelijkheden om de lastendruk in deze te verminderen?

De regering stelt ook voor een aanvang te nemen met de verschuiving van de belasting op automobiliteit van bezit naar gebruik door middel van een verschuiving van BPM naar MRB. Met het oog op de invoering van de kilometerheffing op termijn, die de leden van de CDA fractie in principe steunen, is deze verschuiving te begrijpen. Echter de genoemde leden vragen zich af of het tempo van de verschuiving niet opgevoerd moet worden, zodat in lijn met de voorstellen van het Platform Nouwen de afbouw van BPM in acht jaar plaatsvindt. Daarnaast vragen zij zich af wat de effecten van deze maatregel zijn op het consumentengedrag, op de prijs van auto’s op de tweedehands markt, op de balanspositie van leasemaatschappijen en op de gepercipieerde kosten van mobiliteit. Kan de regering aangeven hoe zij deze aspecten beoordeeld en in haar overwegingen heeft meegenomen?

De leden van de PvdA-fractie vragen zich af hoe de huidige verlaging van de BPM zich verhoudt tot het invoeren van kilometerbeprijzing. Volgens de plannen van de commissie Nouwen moet de BPM zijn afgeschaft op het moment dat kilometerbeprijzing wordt ingevoerd. Hoe ziet het tijdpad van de regering er uit wat betreft de verlaging en uiteindelijke afschaffing van de BPM?

De overgang van BPM naar MRB, ter voorbereiding van de kilometerbeprijzing, werkt volgens het MNP slecht uit voor het milieu. Heeft de regering overwogen om hiervoor te compenseren door bijvoorbeeld de variabilisatie in de MRB te verhogen, waardoor vervuilende auto’s zwaarder belast worden dan schone? Wat zijn hiervoor de mogelijkheden?

Momenteel is er een duidelijke differentiatie in de BPM: hoe milieuvriendelijker de auto, hoe minder belasting er wordt betaald. Hoe wordt deze differentiatie vormgegeven wanneer de verschuiving van BPM naar MRB plaatsvindt, zo vragen de leden van de fractie van de SP. Is het ook niet zo dat de verschuiving van BPM naar MRB vooral gunstig uitpakt voor mensen die zich een nieuwe auto kunnen permitteren? Over tweedehands auto’s wordt immers geen BPM geheven.

Door de verschuiving wordt het autorijden zelf duurder. Vaak is de auto echter ook gewoon noodzakelijk voor woon-werkverkeer. Betekent dit in zulke gevallen dan niet dat het aannemen van werk waarvoor met de auto gereisd moet worden, ontmoedigd wordt? Hoe ziet de regering dit?

De leden van de VVD-fractie onderkennen dat dit voorstel in macrotermen budgettair neutraal is. Echter, in de samenleving is op micro en mesoniveau wel terdege sprake van soms ingrijpende financiële gevolgen. Zo slaat de verhoging van de MRB ook neer bij de transportsector, terwijl voor bestelauto’s, vrachtauto’s en autobussen thans geen BPM betaald hoeft te worden. Deze sector ondervindt ook al de consequenties van de verhoging van de dieselaccijns en – in breder verband – de gevolgen van stijgende zorgkosten.

Is de regering bereid deze sector financieel tegemoet te komen?

Leasemaatschappijen zullen als gevolg van de BPM-verlaging de waarde van hun wagenpark aanzienlijk zien dalen. Kan de regering bij benadering een raming van deze waardedaling geven, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Bestaat de bereidheid die schade te compenseren of deze branche anderszins tegemoet te komen?

De Raad van State mist een rechtvaardiging voor het opleggen van een bijzondere heffing in de vorm van een verhoging van de MRB op de autobezitters die de volledige BPM hebben voldaan. Ook de leden van de VVD-fractie zouden een nadere beschouwing van de regering in dit opzicht op prijs stellen. De Raad van State adviseert de regeling te wijzigen. Kan de regering nader argumenteren waarom dit naar het oordeel van de leden van de VVD-fractie alleszins redelijke voorstel niet wordt overgenomen?

Kan de Kamer een overzicht verstrekt worden van aantallen in ons land verkochte nieuwe personenauto’s gedurende de afgelopen 3 à 4 jaar?

Tenslotte, de leden van de VVD-fractie vernemen uit het bedrijfsleven dat de wettelijke overgangstermijn van 2 maanden (art. 16a) te kort zou zijn in verband met de lengte van aanschaf- en bestelprocedures. Dit pleidooi klinkt die leden redelijk in de oren. Is de regering bereid die termijn te verruimen, zodanig dat het bedrijfsleven daarmee uit de voeten kan?

De leden van de fractie van GroenLinks zijn ongelukkig met de verschuiving van BPM naar MRB. Kan de regering kabinet uitgebreid ingaan op de milieueffecten van deze maatregel en beargumenteren of deze milieueffecten een rol hebben gespeeld bij de uiteindelijke keuze van de regering?

De regering kiest ervoor de BPM gelijdelijk af te bouwen en de MRB te verhogen in aanloop naar de kilometerheffing. Als reden hiervoor wordt genoemd het schokeffect dat zou optreden bij onmiddellijke afschaffing van de BPM. Dit schokeffect zou zich bij de onmiddellijke afschaffing van de MRB niet voordoen. Waarop baseert de regering dit standpunt, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. Zij vragen of het verschuiven van de lastendruk op nieuwe auto’s naar de lastendruk op reeds aangeschafte auto’s ook onwenselijke effecten kan hebben. Tevens vragen zij of ook alternatieven zijn of worden overwogen, zoals het, na dit jaar, verder afbouwen van de BPM, in samenhang met de invoering van de kilometerheffing in een aantal stappen.

Voorts vragen deze leden of de regering kan aangeven wat het effect is van de kilometerheffing op het autogebruik, autobezit, ruimtebeslag, filedruk en milieudruk, waarbij de BPM-hoogte de variabele is.

Een duurzame leefomgeving

De leden van de PvdA-fractie zijn verheugd over de voorgestelde vergroening van het belastingstelsel maar leven met de vraag of sommige belastingen niet nog effectiever, groener vorm kunnen krijgen.

De regering beschrijft in het Belastingplan 2008 een aantal fiscale vergroeningsmaatregelen. De leden van de D66-fractie willen hierover enkele opmerkingen van algemene aard maken.

Om te beginnen zijn deze leden altijd een voorvechter geweest van vergroening van het belastingstelsel. Hieronder verstaan zij: het zwaarder belasten van milieuvervuilende activiteiten, waarbij de opbrengst wordt teruggesluisd in de vorm van lastenverlichting op arbeid.

De leden van de D66-fractie zijn van mening dat het voor een effectieve vergroening zonder nodeloos hoge administratieve lasten van belang is om niet alleen inzicht te hebben in de budgettaire effecten van lastenverzwaringen op milieuvervuiling, maar ook in de milieueffectiviteit. De Kamer heeft dit inzicht nodig om goede afwegingen te kunnen maken. De memorie van toelichting bij het Belastingplan 2008 verschaft dit inzicht niet. De leden van de fractie van D66 verzoeken de regering om alsnog, per (milieu)lastenverzwarende maatregel te kwantificeren wat het milieueffect ervan is op zowel de korte als de langere termijn. Bij de klimaat- en energiemaatregelen denken genoemde leden in het bijzonder aan cijfers over de effectiviteit ten aanzien van CO2-reductie (gemeten in Mton reductie, alsmede de bijdrage in procentpunten aan de reductiedoelstelling), energiebesparing en bevordering van gebruik van duurzame energie.

Daarnaast roept tabel 6 (p. 41) bij de leden van de D66-fractie twijfels op over de vraag of de opbrengst van de milieubelastingen wel voldoende wordt teruggesluisd in de vorm van lastenverlichting op arbeid. De lastenverzwarende maatregelen t.a.v. milieu tellen op tot ruim € 1 miljard in 2008 en € 1,475 miljard in 2011, terwijl daar (naast andere lastenverzwaringen op arbeid) in 2008 niets aan lastenverlichting op arbeid tegenover staat en in 2011 € 900 miljoen. Verder is het van de € 372 miljoen lastenverlichting voor het koopkrachtbeeld maar zeer de vraag wat hiervan neerslaat in participatiebevorderende lastenverlichting op arbeid. De leden van de D66-fractie verzoeken de regering daarom te reageren op de stelling dat de lastenverzwaringen op milieuvervuilende activiteiten onvoldoende worden teruggesluisd, en dat dit niet alleen nadelig is voor de werkgelegenheid maar ook voor het draagvlak voor milieuheffingen.

De leden van de SGP-fractie waarderen het positief dat er een nieuwe stap wordt gezet in de vergroening. Het streven naar 2% energiebesparing per jaar, het verhogen van het aandeel duurzame energie tot 2020 met 20% en het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen met 30% in 2020 vinden deze leden een ambitieuze doelstelling. Het principe dat «de vervuiler betaalt» vinden de leden van de SGP-fractie niet meer dan logisch.

Invoering vliegbelasting

De regering geeft in de memorie van toelichting aan dat de invoering van de vliegbelasting gezien moet worden in het kader van het streven om maatschappelijke kosten van activiteiten in de marktprijzen tot uitdrukking te laten komen. De leden van de CDA-fractie onderschrijven dit streven. In welke mate reflecteert de voorgestelde vliegbelasting de volledige milieukosten van vervoer per vliegtuig? Wat is de implicatie voor de vliegbelasting wanneer de luchtvaartsector te zijner tijd onder de Europese emissiehandel wordt gebracht?

De regering schetst in de memorie van toelichting de internationale randvoorwaarden waarbinnen deze vliegbelasting is vormgegeven. Daarbij worden zowel Europese als internationale verdragen genoemd. Heeft de regering zich ervan verzekerd dat de voorgenomen vliegbelasting past binnen de context van deze verdragen? Hoe verhoudt de Nederlandse vliegbelasting zich in dit verband met vergelijkbare maatregelen in andere EU-landen?

De leden van de CDA-fractie waarderen de aandacht die is uitgegaan naar de uitvoerbaarheid van de regeling op korte termijn. Ook het feit dat transferpassagiers buiten de regeling vallen is per saldo voor genoemde leden de juiste beslissing. De keuze om de heffing bij de luchthavens te laten plaatsvinden, draagt naar het inzicht van genoemde leden bij aan de eenvoud van uitvoering. Maar met het oog op verdere milieudifferentiatie zou bijvoorbeeld ook het type vliegtuig, de specifieke afstand tot de bestemming en de vervoersklasse in de heffing betrokken kunnen worden, zonder dat daarmee de totale belastingopbrengst verandert. Is dergelijke informatie naar het oordeel van de regering bij vertrekkende vliegtuigen niet immer beschikbaar? Op welke termijn kan de regering voorstellen doen voor een verdere milieudifferentiatie van de vliegbelasting, zoals aangegeven in de memorie van toelichting?

De leden van de fractie van de PvdA zijn verheugd met voorstellen voor de invoering van een vliegbelasting. Toch leven er bij deze fractie nog enige vragen.

De regering stelt voor belasting te heffen van passagiers bij vertrek van een Nederlandse luchthaven. Verschillende commentatoren stellen dat een dergelijke heffing in strijd zou zijn met artikel 15 van het Verdrag van Chicago van 1944 ofwel in strijd met artikel 49 van het EU-verdrag wegens een verboden belemmering. Kan de regering hier een reactie op geven? Wil de regering in haar antwoord betrekken de situatie in Malta, waartegen de Europese Commissie een inbreukprocedure is gestart en het feit dat het Verenigd Koninkrijk van plan is de daar bestaande «vertrekbelasting» om te zetten in een belasting op vliegtuigen en vliegbewegingen?

Vanaf wanneer is de regering van plan om de vliegbelasting – die nu nog vrij plat is vormgegeven – verder te ontwikkelen naar een instrument met nog meer milieuwinst? Een sterker onderscheid naar schone en vuile vliegtuigen is gewenst. Bij de algemene financiële beschouwingen is toegezegd dat de mogelijkheden voor differentiatie naar vliegtuigtype bij het Belastingplan ter sprake zouden komen. Zijn de mogelijkheden daartoe al geïnventariseerd? Is het mogelijk een dergelijke differentiatie al in 2008 in te voeren en, zo nee, waarom niet? Is men van plan hiervoor aansluiting te zoeken bij het Engelse systeem dat vanaf 2009 ingaat? Welke andere (Europese) landen hebben al een belasting gedifferentieerd naar vervuilingsgraad en afstand of gaan er op korte termijn een invoeren?

Is het mogelijk de heffing op vliegtickets te definiëren als een specifieke milieumaatregel zodat de heffing te zien is als een compensatie voor CO2-uitstoot? Zo ja, is het dan mogelijk om de CO2-compensatie van vliegreizen vrij te stellen van BTW, net als de vliegtickets zelf?

De leden van de SP-fractie steunen het huidige voorstel voor de invoering van de vliegtaks. Alhoewel deze maatregel volgens hen veel efficiënter en beter had kunnen worden ingevoerd. Om onbegrijpelijke redenen is een kerosineheffing door bilaterale verdragen geblokkeerd. Daarom pleiten deze leden nu voor een luchtvaartheffing opgebouwd uit twee factoren: geschatte emissie en geschat aantal kilometers op basis van de meest gebruikelijke aanvliegroute. Deze heffing zal gelden voor zowel origin/destination passagiers, transferpassagiers en vrachtvervoer en zal in totaal 850 miljoen euro opbrengen. Zo neemt de emissie ook in verhouding af, niet alleen evenredig met het aantal vliegbewegingen. Verder voorziet het de vliegmaatschappijen ook van een financiële impuls om geld te steken in innovatie en minder vervuilende vliegtuigen. Waarom ziet de regering niet iets in bovenstaand plan omdat dit een echte ecotax is? Waarom worden transferpassagiers, en nog belangrijker, vracht uitgesloten van de heffing? Nu wordt de belasting alleen geheven op de Nederlandse consument en zijn de opbrengsten minder.

De leden van de VVD-fractie zijn absoluut niet overtuigd van nut en noodzaak van dit voorstel, en dan met name ook niet van de vormgeving ervan.

Wat is het beoogde toetsbare doel van dit voorstel en welke effectiviteit in termen van milieurendement wordt verwacht, zo vragen die leden zich met de Raad van State af.

Zij zouden – juist bij dit onderwerp – een sterke voorkeur hebben voor een Europese/internationale aanpak in de vorm van accijnsheffing en omzetbelasting. De regering wijst er op dat Europese regelgeving en internationale verdragen hieraan in de weg staan. Dat onderkennen ook de leden van de VVD-fractie, maar kan aangegeven worden op welke momenten en bij welke gelegenheid de afgelopen jaren pogingen zijn ondernomen om die internationale belemmeringen weg te nemen?

De Raad van State en ook andere organisaties signaleren spanning met o.m. het Verdrag van Chicago. De regering wuift deze spanning weg en betrekt m.b.t. een oordeel ter zake van ICAO de stelling «een melding wordt wel aanbevolen, maar pas als het daadwerkelijk tot stand is gekomen». Naar de mening van de leden van de VVD-fractie is het echter niet ongebruikelijk dat in dit soort gevallen enige sondering vooraf plaatsvindt. Heeft dat ook bij dit voorstel plaatsgevonden? Zo ja, wat waren de resultaten? Kan de regering nadere informatie verstrekken over de juridische stand van zaken in het Verenigd Koninkrijk, in België en in Malta, waar vormen van een vliegbelasting bestaan en juridische procedures aan de orde zijn.

Kan de regering bovendien ook een vergelijkend overzicht geven van heffingen en belastingen op Nederlandse, Belgische en Duitse luchthavens? Kan bij benadering aangegeven worden wat de omvang van de maatschappelijke kosten is, die geïnternaliseerd moeten worden?

Hoe heeft de regering het aanbod van Schiphol/KLM opgepakt om een alternatief CO2 reductieplan te ontwikkelen?

Het ontgaat de leden van de VVD-fractie waarom – ook als nationaal instrument – niet gezocht is naar een vormgeving met een veel meer rechtstreeks verband tussen CO2-emissie en heffing.

Ten aanzien van de voorgestelde tariefdifferentiatie vragen de leden van de VVD-fractie zich ook af, of dit er niet aan voorbij gaat dat juist bij intercontinentale bestemmingen de passagier geen keuzemogelijkheid heeft. Graag een reactie van de regering daarop. Waarom zijn de administratieve lasten voor de hele keten niet in beeld gebracht, zoals ook Actal aanbeveelt? Is de regering bereid dit alsnog te doen?

Een mondiaal probleem zoals klimaatverandering vraagt om een mondiale aanpak, zeker in een mondiale markt zoals de luchtvaart, aldus de leden van de PVV-fractie. Om te voorkomen dat de wereld op elkaar gaat zitten wachten, kan de EU het voortouw nemen. Indien Nederland daarbinnen nog eens een uitzonderingspositie gaat innemen, kan dat alleen als de maatregel rekening houdt met de Nederlandse concurrentiepositie (Coalitieakkoord: «Europees speelveld niet uit het oog verliezen»). Een van de grootste concurrenten op luchtvaart gebied is Duitsland. De Duitse overheid is in 2004 samen met luchthavens, luchtverkeersleiding, luchtvaartmaatschappijen en regionale overheden gestart met verlagen van de kosten voor de luchtvaartsector met tenminste 20%. Duitsland kent geen vliegticketbelasting. Komt de concurrentiepositie van Nederlandse luchthavens niet in gevaar met deze belastingmaatregelen?

De leden van de fractie van GroenLinks zijn verheugd met de keuze van de regering om een vliegbelasting in te voeren. Ook hebben deze leden begrip voor de keuze voor nu snelle invoering en pas in de komende jaren de belasting meer te richten op milieukenmerken van het vliegtuig. Deze leden zien de nadere verkenning van de regering met belangstelling tegemoet. Meer moeite hebben deze leden met de keuze om transferpassagiers en vracht uit te sluiten van deze heffing. De argumentatie van de regering overtuigt deze leden niet: tegenover de (mogelijke) dubbele heffing die transferpassagiers moeten maken staat dat deze passagiers ook feitelijk twee vliegreizen maken. Het niet belasten van transferpassagiers zal ertoe leiden dat de onwenselijke situatie zal toenemen dat transferpassagiers die over Schiphol vliegen goedkoper uit zijn dan passagiers met dezelfde bestemming die op Schiphol instappen. Graag zien de leden van de fractie van GroenLinks alsnog een uitgebreide argumentatie voor de keuze om vracht en transferpassagiers uit te sluiten van een heffing.

Deze leden vragen zich af of het de bedoeling van de regering was om de variant te kiezen die de minste effecten heeft op milieu, economie en luchtvaart.

De leden van de ChristenUnie-fractie zijn blij met de invoering van de vliegbelasting. Hierdoor komt het principe «de vervuiler betaalt» tot uitdrukking en wordt het belasten van mobiliteit evenwichtiger. Zij constateren dat er voor is gekozen de vliegbelasting op te leggen bij vliegtuigen met een MTOW van tenminste 8616 kg. Bestaat hierbij het gevaar dat er een verschuiving gaat optreden naar privé-vluchten met kleinere toestellen, zo vragen deze leden, aangezien daar geen belasting over hoeft te worden betaald?

Bij de vliegbelasting wordt aangegeven dat, indien deze belasting per saldo leidt tot een lagere groei van het vliegverkeer, dit zal leiden tot een positief effect op het milieu. Verwacht de regering inderdaad dat deze belasting zal leiden tot een lagere groei van het vliegverkeer, zo vragen de leden van de fractie van de SGP. En zo ja, kan de regering de verwachte lagere groei kwantificeren?

De introductie van een accijnsheffing op vliegtuigbrandstof zou de eenvoudigste vorm zijn van belasting op het vliegverkeer, maar is door Europese regelgeving en internationale verdragen slechts mogelijk ter zake van nationale vluchten. De leden van de SGP-fractie vragen de regering wat de motivatie achter deze Europese regelgeving en internationale verdragen is.

De accijnsrichtlijnen bieden de mogelijkheid om ter zake van vluchten tussen twee lidstaten accijns over brandstof te heffen indien beide lidstaten dat in een bilateraal verdrag overeenkomen. Aangezien het grensoverschrijdende karakter van het milieu zouden de leden van de SGP-fractie verwachten dat er op Europees niveau meer aandacht wordt gegeven aan het heffen van accijns op brandstof. Deze leden vragen de regering of zij deze mogelijkheid ook heeft overwogen als alternatief voor de voorgestelde vliegbelasting? Zo ja, waarom is hiervan afgezien? Dit voorkomt bovendien dat er ongelijkheid ontstaat tussen de vanuit Nederland vertrekkende passagiers en de transfer passagiers.

In de voorgestelde vliegticketbelasting zijn transferpassagiers expliciet uitgezonderd. Hiermee wordt voorkomen dat een vertrekkende passagier vanuit een ander land een dubbele heffing moet betalen. De leden van de SGP-fractie vragen of het mogelijk is om hierin te differentiëren, bijvoorbeeld door per land te bekijken of er al een milieuheffing betaald is?

In het Belastingplan wordt aangegeven dat het passagiersvervoer op de Nederlandse luchthavens door vliegticketbelasting op transferpassagiers 26% zou kunnen zijn. De leden van de SGP-fractie begrijpen dat dit een grote impact zou hebben op de positie van de Nederlandse luchthavens die een mainport functie vervullen. Maar is ook overwogen of er een lagere heffing op transferpassagiers geheven zou kunnen worden? En wat zouden daarvan de effecten zijn op de mainport functie van Schiphol?

Milieudifferentiatie schoon en zuinig

Inleiding

De leden van de fractie van de SP staan in het algemeen positief tegenover de maatregelen tegen milieuonvriendelijk gedrag. Daarbij plaatsen zij als kanttekening dat ze graag progressieve belastingen zien die gerelateerd zijn aan de mate van milieuvervuiling.

Wat de leden van de VVD-fractie opvalt is dat ook bij deze voorstellen nauwelijks ingegaan wordt op de beoogde milieueffectiviteit. Kan de regering toetsbare doelstellingen formuleren van de verschillende voorstellen en van – om de terminologie van de Raad van State over te nemen– «een fijnmazig net van heffingen, kortingen, toeslagen en energielabels ontstaan, waarbij het onderlinge verband niet meer zichtbaar is».

De leden van de fractie van GroenLinks zullen uitgebreid ingaan op het pakket «Schoon en zuinig» bij het notaoverleg van eind oktober. Dan zullen deze leden ook met alternatieven komen en naar verdere alternatieven vragen.

Op deze plek willen de leden van de fractie van GroenLinks alvast de ingeslagen weg van de regering om mobiliteit wat zwaarder te belasten en meer te differentiëren naar milieukenmerken prijzen. Deze leden wensen de minister en de staatssecretaris van Financiën succes bij het weerstaan van de felle autolobby-campagne. Deze leden vragen daarnaast dat de regering daar waar de Bovag en Rai met alternatieven komen deze alternatieven serieus bekijkt en van commentaar voorziet.

Differentiatie naar zuinig en schoon

Waarom is er voor de differentiatie van de BPM naar zuinigheid van auto’s gekozen voor een ingewikkeld systeem, waarbij de indeling in energielabels voor 75% is gebaseerd op de relatieve zuinigheid binnen de klasse waarbij met labels wordt gewerkt en voor een kwart is gebaseerd op absolute zuinigheid, zo vragen de leden van de SP-fractie. Dit is met name opmerkelijk wanneer deze regering zelf zegt nog niet op voorhand te weten welke vorm van differentiatie beter is.

In de memorie van toelichting wordt aangegeven dat er voor een deel invulling is gegeven aan de motie Huizinga-Heringa. Waarom wordt een door de Kamer aangenomen motie maar voor een kwart uitgevoerd?

Voor 2008 worden nieuwe bonus- en malusbedragen voorgesteld om consumenten over te halen CO2 zuinige auto’s te kopen. Vooral in de categorieën kleine, en dus in absolute zin, zuinige stadsauto’s leidt dit tot grote prijsverschillen. Een bonus van 1400 euro voor een auto die gemiddeld 10 000 euro kost, tegenover een maximale malus van 1600 euro in dit prijssegment, is in de ogen van de leden van de PVV-fractie disproportioneel. Vooral omdat de CO2 winst die hierdoor extra wordt geboekt vrijwel te verwaarlozen is.

De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat de maatregel CO2-toeslag BPM benzine slechts 3,3% van de nieuw verkochte auto’s treft en dat de CO2-toeslag BPM diesel slechts 14,9% van de nieuw verkochte auto’s treft met als gevolg dat ook het milieueffect volgens het MNP minimaal is. Wat betekent het als de grens van benzineauto verlaagd wordt van 240 gr/km naar 160 gr/km en als de grens van dieselauto’s verlaagd wordt van 200 gr/km naar 160 of 140 gr/km? Welke percentage van het aantal nieuw verkochte auto’s bij benzine en bij diesel wordt dan met een heffing geconfronteerd? Wat is het budgettaire effect van zo’n aanpassing en welk CO2-effect heeft deze aanpassing?

De leden van de ChristenUnie-fractie willen de regering complimenteren met de milieudifferentiatie die in de BPM een stuk slimmer wordt dan nu het geval is. Toch willen deze leden hun teleurstelling uitspreken over het feit het belangrijkste deel van het dictum van de motie Huizinga-Heringa c.s., namelijk het eerste verzoek, niet uitgevoerd wordt. Er wordt in het Belastingplan voortgebouwd op het huidige systeem van relatieve energielabels, terwijl het eerlijker en logischer is om dat systeem meer dan nu te baseren op absolute zuinigheid. De leden constateren dat het nu te kort dag is om het energielabelsysteem om te bouwen naar het in de motie gevraagde systeem. Wel vragen zij of de regering bereid is, als tussenoplossing, het verschil in bonussen en malussen voor auto’s in de kleinere klassen kleiner te maken en in de grotere klassen groter, zodat de relatie tussen de bonus/malus en de aankoopprijs van de auto in verhouding komt te staan. Voorts willen deze leden de toezegging dat het komend jaar in de geest van het eerste deel van de het dictum van de motie Huizinga-Heringa c.s. wordt gehandeld en dat er in overleg wordt gegaan met de autobranche om te komen tot een beter systeem dan het huidige. Graag ontvangen deze leden een reactie.

De leden van de fractie van de ChristenUnie constateren dat hybride auto’s, in vergelijking met kleine, schone, dieselauto’s financieel bevoordeeld worden, terwijl het verschil in milieuprestatie nauwelijks aanwezig is. Waarom kiest de regering ervoor bonussen te geven op techniek in plaats van op milieuprestatie? Is de regering bereid de bonussen meer in lijn met de milieuprestatie van auto’s te brengen, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. Kan de regering bevestigen dat er een gebrek is aan roetfilters, waardoor het neveneffect ontstaat dat minder zuinige modellen met grotere dieselmotoren (die vanwege de quick-win door fabrikanten als eerste met een roetfilter worden uitgerust) goedkoper worden dan dezelfde modellen met kleinere, zuinigere dieselmotoren, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.

De regering schrijft in reactie op de motie Huizinga-Heringa c.s. dat het bereid is de BPM-differentiatie naar absolute zuinigheid te overwegen, wanneer duidelijk is dat dit het milieu ten goede komt, maar dat dit nu nog niet op voorhand te zeggen is. De leden van de D66-fractie verzoeken de regering om toch BPM-differentiatie naar absoluut brandstofgebruik (en daarmee CO2-emissie) te overwegen. Er is immers wel degelijk duidelijk dat dat het milieu ten goede komt. Deze leden verwijzen in dit verband naar p. 29/30 van de doorrekening van de D66-tegenbegroting 2008 door het Milieu en Natuur Planbureau (MNP), waarin staat: «Het combineren van bovenstaande prijsinstrumenten [waaronder BPM-differentiatie naar absoluut brandstofgebruik] reduceert de CO2-emissies in 2011 met ongeveer 0,7 tot 0,9 Mton en in 2020 met ongeveer 3,1 tot 3,6 Mton». De leden van de D66-fractie verzoeken de regering hierop te reageren.

De leden van de SGP-fractie zijn er voorstander van dat bij de belasting van personenauto’s en motorrijwielen een differentiatie naar zuinigheid bestaat op basis van de energie labels voor personenauto’s. Wel hebben zij nog enkele vragen over de concrete uitwerking van de voorstellen.

De bonus voor zeer energiezuinige auto’s gaat omhoog van € 1 000 naar € 1 400. Tegelijkertijd gaat de malus voor zeer onzuinige auto’s van € 540 naar € 1 600. De leden van de SGP-fractie vragen zich af of er voldoende rekening gehouden is met de financiële consequenties die de laatste verhoging van de malus heeft op garages die dergelijke auto’s verkopen? Zo ja, kan hier een toelichting op worden gegeven?

Auto’s die geen energielabel hebben omdat zij bij de toelating in Nederland niet aan de Europese typegoedkeuring kunnen worden gekoppeld, vallen bij het wetsvoorstel automatisch in de categorie voor de meest onzuinige auto’s. Kunnen de leden van de SGP-fractie een toelichting krijgen op het soort auto’s waar het hier in de huidige situatie om gaat?

In het Belastingplan wordt aangegeven dat de BPM-korting voor hybride A-label auto’s verlaagd wordt van € 6 000 naar € 5 000. Eerdere verlaging van deze faciliteit per 1 juli 2006 heeft al geleid tot een kopersstaking met betrekking tot hybride A-label auto’s. De leden van de SGP-fractie vragen zich af of het een goed signaal is om de BPM-korting voor hybride auto’s te verlagen, zeker omdat dit soort auto’s minder milieubelastend zijn.

Als gevolg van de BPM-stijging kunnen autodealers in de problemen komen. De leden van de SGP-fractie kregen een casus per e-mail toegestuurd, waarbij de gemiddelde stijging van BPM € 6 000 bedroeg, terwijl de dealer maximaal € 1 500 per auto kan verdienen. Voor de betreffende dealer had dit zulke catastrofale gevolgen dat hij zijn bedrijfsvoering niet meer zou kunnen voortzetten. De leden van de SGP-fractie vragen de regering of zij ook met soortgelijke negatieve gevolgen van haar beleid heeft rekening gehouden. Wat gaat de regering doen om soortgelijke problemen op te lossen?

De leden van de SGP-fractie zijn een voorstander van het plaatsen van zoveel mogelijk roetfilters op dieselauto’s. Van de autobranche hebben deze leden echter vernomen dat de beschikbaarheid van roetfilters voor alle auto’s nog een probleem is. Daarom kiest de branche ervoor om roetfilters te plaatsen op de zwaarste motoren. Dit heeft echter als consequentie dat bijvoorbeeld 1,4 liter motoren zonder roetfilter met de nieuwe roettax zwaarder belast worden dan 2,0 liter motoren, terwijl de uitstoot van deze motoren met een roetfilter hoger ligt dan de 1,4 liter motor zonder roetfilter. Dit verslechtert de concurrentiepositie van de kleinere auto’s. Daarom vragen de leden van de SGP-fractie of dit effect door de regering was voorzien. Daarnaast vragen zij of de regering overwogen heeft om de autobranche wat meer tijd te gunnen voordat de nieuwe regeling ingaat. Wat is de reden om de roettax zo snel in te voeren?

Differentiatie bijtelling auto van de zaak

Kan de regering aangeven waarom bij de differentiatie van de leasebijtelling gekozen is voor een zeer beperkte categorie auto’s in het laagste tarief? Verwacht de regering dat veel mensen zullen overstappen naar auto’s in het lage tarief? Kan de regering aangeven hoe een gedifferentieerd systeem, waarbij – afgezien van het 14%-tarief voor zeer zuinige auto’s – tussen elk label 2% verschil zit in bijtelling en dat budgettair neutraal is ten opzichte van de huidige voorstellen, eruit ziet, zo vragen de leden van de fractie van de PvdA.

Daarnaast vragen deze leden zich af hoeveel van de 700 duizend leaseautorijders in Nederland meer dan 500 privékilometers rijden en de bijtelling dus moeten betalen. Daarnaast willen zij graag weten wat de uitkomst is van de mobiele controle-acties op onterecht privégebruik van leaseauto’s die de Belastingdienst sinds februari houdt.

Het voorstel om de bijtelling van de auto van de zaak weer te verhogen van 22% naar 25% heeft de leden van de VVD-fractie in hoge mate verbaasd, omdat het vorige kabinet op goede gronden dit percentage juist heeft verlaagd naar 22%. Kan de regering in het licht van de toen beargumenteerde verlaging nader ingaan op de nu gehanteerde verhogingsargumenten?

De Raad van State benadrukt terecht dat het forfait een redelijke benadering dient te zijn van het genoten voordeel, omdat anders – deels – alleen diegenen getroffen worden die in een auto van de zaak rijden. Kan het voorgestelde percentage van 25 nader worden onderbouwd, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

Op zich onderschrijven die leden de differentiatie naar 14%, als voldaan wordt aan bepaalde eisen in termen van CO2-uitstoot. Is dit percentage van toepassing, ongeacht de werkelijke mate van privégebruik? Kan bij benadering aangegeven worden in de zin van aantallen auto’s waar de berekeningen op zijn gebaseerd (voor dit hele onderdeel)? Welk toetsbaar doel hanteert de regering bij deze differentiatie? Waarom wordt de opbrengst van de CO2-toeslag voor zeer onzuinige auto’s niet omgezet in een generieke kortingsmaatregel?

Vanaf 2011 zal op grond van de Europese richtlijn een maximale uitstoot van fijn stof gaan gelden van 5 milligram per kilometer. Het lijkt de leden van de VVD-fractie logisch de voorgestelde malus dan ook te schrappen. Graag een nadere opvatting van het kabinet ter zake.

In 2012 zullen de strenge EU-eisen m.b.t. CO2-uitstoot inwerking treden. Ligt het tegen deze achtergrond niet voor de hand de fiscale facilitering van de hybride technologie tot dat moment in stand te laten? Waarom wordt overigens de BPM korting voor hybride A-label auto’s verlaagd van€ 6 000,– naar € 5 000,–? De leden van de VVD-fractie vinden het met «rijdend Nederland» tamelijk ongerijmd dat nieuwe, schonere dieselauto’s zwaarder worden belast. Heeft overleg met de sector plaatsgevonden over een aangedragen alternatief, namelijk het versneld van de weg halen van oude diesels als gezamenlijke actie van overheid en bedrijfsleven? Zo nee, is het kabinet bereid dit alsnog te doen?

Zou het tenslotte niet voor de hand liggen, nu via de motie Van Geel één cent accijnsverhoging voor diesel in 2009 is geschrapt, ditzelfde voor LPG te doen?

De leden van SGP-fractie waarderen het positief dat bij de aankoop en het gebruik van auto’s van de zaak aandacht wordt gegeven aan de consequenties voor het milieu. Wel vragen zij zich af of de lat voor de eisen aan de auto niet wat hoog is gelegd. Er blijken weinig auto’s op de markt te zijn die aan de voorwaarden voldoen om de bijtelling te laten dalen van 22% van de waarde van de auto naar 14% van de waarde van de auto. De leden van de SGP-fractie begrijpen dat hiervan een prikkel uitgaat voor het produceren van milieubewuste auto’s, maar vragen zich af of de doelstelling op korte termijn al gehaald kan worden.

Taakstellende verhoging milieuonvriendelijke brandstoffen en energie

De leden van de fractie van de PvdA kunnen instemmen met verhogingen van de accijns op milieuonvriendelijke brandstoffen en energie. Zij vragen echter aandacht voor een accijnsvrijstelling voor biobrandstoffen van een hogere generatie. De stimulering van biobrandstoffen vindt plaats via de bijmengverplichting. Binnen dit systeem is er behoefte om de biobrandstoffen van een hogere generatie – met meer CO2-winst en minder belasting van oerbos elders – te bevoordelen ten opzichte van de «klassieke» ethanol en palmoliediesels. Is het mogelijk om – op basis van CO2-balans – een (gedeeltelijke) accijnsvrijstelling voor biobrandstoffen in te voeren? Welke praktische en budgettaire consequenties zou zo’n maatregel hebben?

Leden van de VVD-fractie zijn verheugd dat de regering er tenminste hier niet omheen draait: «het bereiken van de opbrengst van € 350 mln staat voorop». Pure geldklopperij dus.

Deze leden vragen zich af of onderzocht is wat de economische effecten van deze maatregelen zijn, met name in de agrarische sector en de bouw (rode diesel). Zo ja, kan de Kamer van de resultaten daarvan op de hoogte worden gesteld? De hogere elektriciteitstarieven zullen bij het bedrijfsleven met name bij het MKB neerslaan. Wordt op enigerlei wijze voorzien in compenserende maatregelen? Kan bij benadering ook aangegeven worden wat de gevolgen zijn voor de woonlasten?

De leden van de fractie van GroenLinks zijn het begrijpelijkerwijs eens met de meeste maatregelen die de regering neemt om de belasting op milieuonvriendelijke brandstoffen te verhogen. De leden van de fractie van GroenLinks zijn benieuwd waarom de regering gekozen heeft om de eerste schijf van de energiebelasting op elektriciteit te verhogen en niet alle schijven. Is overwogen ook de andere schijven te verhogen en ligt deze optie voor de verdere vergroening voor de regering wel open?

Verhoging van de accijns van blanke diesel

Kan de regering aangeven hoe groot de kostenstijging bij het spoor- en busvervoer is die voortvloeien uit de voorgenomen maatregelen omtrent de verhoging van de dieselaccijns, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Verhoging van de accijns van rode diesel

Kan de regering aan de leden van de SGP-fractie toelichten hoe zij de afweging tussen de belangen van de gebruiker van rode diesel heeft afgewogen ten opzichte van het milieu?

Verhoging van de energiebelasting van elektriciteit

De energiebelasting van elektriciteit wordt verhoogd met € 0,0025 per kWh. Onduidelijk is echter wat hiervoor de redenen waren. Daarom vragen de leden van de SGP-fractie wat de redenen waren om de energiebelasting te verhogen?

Invoering verpakkingsbelasting

Met tevredenheid constateren de leden van de CDA-fractie dat de vormgeving van de verpakkingenbelasting tot stand is gekomen in overleg met het bedrijfsleven. Toch zijn er sinds de publicatie van het Belastingplan zorgwekkende commentaren in de pers verschenen omtrent de uitvoerbaarheid van en de administratieve lasten verbonden aan de verpakkingenbelasting. Meer specifiek is het de genoemde leden ter ore gekomen dat de in het bedrijfsleven gebruikelijke administratie systemen (ERP software) niet toegerust zijn om verpakkingsgegevens in het gevraagde detail te administreren, en dat aanpassing van deze systemen kostbaar en tijdrovend is. Hoe verwacht de regering dat het bedrijfsleven in dit geval aan de administratieve verplichtingen vorm gaat geven? Is bij de bepaling van de administratieve lasten van de verpakkingsbelasting met deze complicatie voldoende rekening gehouden?

De regeling voorziet in een vrijstelling van de verpakkingsbelasting voor bedrijven met een verbruik onder de 15 000 kilogram. Hoe verwacht de Belastingdienst dit verbruik te kunnen beoordelen? Wordt van alle MKB bedrijven in NL verwacht dat zij administratieve handelingen gaan verrichten om aan te tonen dat hun verbruik onder de 15 000 kg grens ligt? Op grond van welke overwegingen heeft de regering gekozen voor een concernbenadering bij de bepaling van de vrijstelling onder deze drempel, en waarom worden daarbij ook bedrijven uit een franchiseformule als concern behandeld? Is het mogelijk dat door deze keuze rechtsongelijkheid ontstaat tussen kleinere ondernemingen die wel, en die niet tot een concern of een franchiseconcept behoren?

De genoemde leden vragen zich bovendien af waarom ook retourverpakkingen onder de betreffende maatregel vallen, als de intentie van de maatregel nu juist mede is recycling van verpakkingsmaterialen te stimuleren. Ligt in dat geval een uitzondering voor retourverpakkingen niet juist voor de hand? Welke gevolgen voorziet de regering met betrekking tot statiegeldverpakkingen? Hoe wordt bijvoorbeeld omgegaan met PET-flessen voor dranken, waarbij de flessen onder een statiegeldregime in het buitenland opnieuw worden gevuld en terugkomen naar Nederland. Is in een dergelijk geval telkens verpakkingenbelasting verschuldigd?

Het doel van de verpakkingenbelasting kunnen de leden van de PvdA-fractie alleen maar onderschrijven. Blijkens de commentaren bestaan er nog wel onduidelijkheden en knelpunten ten aanzien de voorgestelde verpakkingenbelasting. Met name in de brieven van de NOB dd. 9 oktober jl. en VNO/NCW en MKB-Nederland dd. 16 oktober jl. worden een groot aantal vragen gesteld. Gaarne ontvangen de leden van de PvdA-fractie hierop een reactie.

Kan er inzicht gegeven worden in de berekening van de beoogde opbrengst, zo vragen de leden van de SP-fractie. Welke tarieven zullen in de komende jaren worden gehanteerd en welke invloed zal dat hebben op de inflatie? Wordt er ook omzetbelasting geheven over de verpakkingsbelasting?

De leden van de VVD-fractie zijn het op zich eens met de integrale vormgeving van het Impulsprogramma zwerfafval, het verpakkingenbesluit en een eventuele nieuwe belasting, ter beperking van de administratieve lasten.

Zij delen de opvatting van de regering echter niet dat de voorgestelde nieuwe regeling niet veel complexer is dan de bestaande regeling, met name als gevolg van de vergaande differentiatie in de regeling. Is over de administratieve lasten ook met ondernemers gesproken? Zo ja, wat waren daarvan de resultaten?

Is de regering alsnog bereid samen met het bedrijfsleven te zoeken naar een eenvoudiger uit te voeren regeling?

De Raad van State wijst er terecht op dat geen ondernemer zal kiezen voor het gebruik van nodeloos duur of zwaar verpakkingenmateriaal. De regering stelt daar tegenover dat er via de voorgestelde «beprijzing» voldoende ruimte voor ondernemers is keuzes te maken met als doel positieve milieueffecten en dat het bovendien de bedoeling is dat «de vervuiler betaalt». Dit laatste uitgangspunt wordt door de leden van de VVD-fractie onderschreven als middel om vervuiling terug te dringen. De regering hanteert het begrip echter als dogma, dat centraal staat, los van het bereiken van de beoogde doelstelling.

Met de Raad van State, Actal en het bedrijfsleven dringen de leden van de VVD-fractie er op aan de differentiatie en de tariefstelling opnieuw te bezien.

Zij vragen zich bovendien af of de suggestie dat het voorstel om bedrijven beneden de grens van 15 000 kg niet met deze systematiek te belasten – waar zij zich in principe in kunnen vinden – voor die bedragen geen of vrijwel geen administratieve lasten tot gevolg zal hebben wel zal stroken met de fiscale werkelijkheid. Komt de bewijslast dat bedrijven beneden die grens blijven niet bij de bedrijven zelf te liggen, met alle administratieve consequenties van dien? Uit contacten met het bedrijfsleven hebben die leden ook begrepen dat het voor het bedrijfsleven onmogelijk is tijdig de administratieve systemen aangepast te krijgen. Wat denkt de regering daaraan te doen? Is de regering – uit een oogpunt van level playing field – ook bereid voor bedrijven die behoren tot een concern of franchise organisatie het 15 000 kg criterium te hanteren?

Volgens het wetsvoorstel Belastingplan 2008, worden bedrijven die behoren tot een concern of franchiseformule zwaarder belast dan bedrijven die daar geen deel van uitmaken. Het gaat hierbij zowel om het te betalen bedrag als om de administratieve lastendruk voor bedrijven die minder dan 15 000 kg aan verpakkingen op de Nederlandse markt zetten. Is hier geen sprake van rechtsongelijkheid, zo vragen de leden van de fractie van de PVV.

Een ondernemer in den lande vraagt zich vervolgens af:

– Waarom zijn samengestelde verpakkingen als laminaten niet als een aparte categorie meegenomen?

– In hoeverre komt de milieudruk van laminaten in het belastingplan tot uiting, in de wetenschap dat laminaten in de afvalverwerkingsinstallatie worden verbrand en niet worden gerecycled?

– Wat zijn de effecten op de tarieven van de huidige zeven verpakkingsmaterialen als laminaten wel als een aparte categorie in het belastingplan 2008 worden meegenomen?

Kan de regering hierop reageren?

De leden van de fractie van GroenLinks zijn verheugd dat de regering een verpakkingenbelasting invoert. Deze leden begrijpen niet de keuze om in 2008 éénmalig voor lagere tarieven te kiezen. Zij willen weten hoeveel de inflatie in 2008 hoger wordt indien al in 2008 volledige invoering plaatsvindt.

De leden van de ChristenUnie-fractie willen de regering complimenteren met de wijze waarop de verpakkingenbelasting wordt vormgegeven. Deze leden zijn blij dat de verpakkingenbelasting wordt ingevoerd, conform de manier waarop deze leden het altijd hebben voorgestaan, namelijk op basis van milieudruk. Zij zijn van mening dat door deze maatregel een verschuiving kan gaan plaatsvinden van meer naar minder milieubelastende verpakkingen en het gebruik van verpakkingsmateriaal kan worden teruggedrongen. Wel hebben de leden van de ChristenUnie-fractie een vraag over de heffing van de verpakkingenbelasting bij bedrijven die horen tot een concern of een franchiseformule. Deze bedrijven kunnen geen gebruik maken van de vrijgestelde drempel van 15 000 kg aan verpakkingsmateriaal. Wat is het budgettaire effect wanneer dergelijke bedrijven alleen boven het meerdere van 15 000 kg aan verpakkingsmateriaal opgave doen aan de moedermaatschappij of de franchisehouder, waarbij uiteraard wel het forfaitair bedrag in rekening wordt gebracht wanneer minder dan 15 000 kg wordt geproduceerd, zo vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie.

De leden van de SGP-fractie onderschrijven de intentie van de invoering van belasting op verpakkingsmateriaal, met name het terugdringen van de hoeveelheid verpakkingen en een verschuiving naar verpakkingsmaterialen met een minder schadelijke invloed op het milieu. Het onderscheid dat wordt gemaakt tussen primaire verpakkingen en secundaire/tertiaire verpakkingen vinden de leden van de SGP-fractie vanuit het oogpunt van milieudruk goed gemotiveerd. Ook zijn zij van mening dat het onderscheid naar de zeven soorten verpakkingsmaterialen een eerlijke lastendruk met zich meebrengt.

Energiebelasting

Verlaagd tarief glastuinbouw

Als de Europese Commissie geen (tijdige) goedkeurende beschikking verleent voor verlenging na 2007 van het verlaagde energiebelastingtarief in de glastuinbouw, zal de Wet belastingen op milieugrondslag worden gewijzigd op dit punt (zie p. 22). Op p. 40 van de memorie van toelichting valt te lezen dat staatssteun ten behoeve van het milieu op basis van de communautaire kaderregeling inzake staatssteun in beginsel is toegestaan voor 10 jaar, waarvan er 9 zijn verstreken. De leden van de D66-fractie raden de regering aan het verlaagde tarief voor de glastuinbouw stapsgewijs af te bouwen, zodat er sowieso geen sprake meer is van staatssteun. Dit geldt temeer aangezien het weinig aannemelijk is dat de staatssteun aan de glastuinbouw ten goede komt aan het milieu. Integendeel, een niet-marktconforme energieprijs is juist schadelijk voor het milieu. Zij verzoeken de regering hierop te reageren.

De aanvraag voor verlenging van de verlaagde tarieven van de energiebelasting voor de glastuinbouw is aangevraagd bij de Europese Commissie. In dit Belastingplan wordt alvast rekening gehouden met de mogelijkheid dat geen goedkeurende beschikking wordt verkregen. Daarom is het vervallen van deze regeling alvast opgenomen, onder voorbehoud dat er geen (tijdige) goedkeurende beschikking verleend wordt. In hoeverre kan de regering invloed uitoefenen op een tijdige beslissing? Wil de regering zich daarvoor inzetten?

Salderen energiebelasting bij duurzame opwekking elektriciteit door kleinverbruikers

De leden van de fractie van de PvdA zijn ingenomen met dit voorstel. Zij wijzen er echter op dat eenzelfde probleem zich voordoet bij de BTW over deze energie. Zij vragen of en hoe snel een ontheffing zou kunnen worden verkregen in Brussel, zodat ook de BTW gesaldeerd zou kunnen worden.

Aanpassing tarief afvalstoffenbelasting voor shredderafval

De leden van de fractie van GroenLinks steunen het voornemen om de uitzondering voor shredderafval op het hoge tarief van de afvalstoffenbelasting te laten vervallen.

Sociale samenhang

Eén centraal punt in het regeerakkoord van dit kabinet is het bevorderen van de arbeidsparticipatie, aldus de leden van de CDA-fractie. Met de regering zijn genoemde leden het eens dat het deelnemen aan het arbeidsproces (participatie) en het zelfstandig verdienen van een inkomen om zowel economische als sociale redenen een belangrijke doelstelling is.

De inzet om de armoedeval te verkleinen door het werken relatief lonender te maken, kunnen de leden van de fractie van de PvdA onderschrijven. Is duidelijk in hoeverre de voorgestelde veranderingen in met name de arbeidskorting en de aanvullende combinatiekorting bijdragen aan het verminderen van de armoedeval? Bijvoorbeeld, hoeveel mensen zullen hierdoor aan de armoedeval ontsnappen? Is dan nog te overwegen om het richten van kortingen aan te scherpen? Hierbij zou het liefst het recente onderzoek van het CPB, in het bijzonder Ruud de Mooij, betrokken moeten worden.

Onduidelijk is in hoeverre de veranderingen in de kortingen de marginale druk vermeerderen of verminderen, te meer omdat afzonderlijke veranderingen cumuleren. Is er inzicht te geven in de marginale druk over het inkomensgebouw, zowel in 2007 en in 2008, zodat zowel de marginale druk zelf als de veranderingen daarin duidelijk worden? Is hierbij ook een beeld voor ogen hoe de marginale druk over het inkomensgebouw moet veranderen om sociaal en economisch progressie te boeken? Zo niet, is er dan aan te geven hoe de keuzes voor opbouwtraject, afbouwtraject en dergelijke tot stand komen? Is verder te verduidelijken of en in hoeverre de marginale druk bepalend is voor de armoedeval, naast het totale verschil tussen werken en niet-werken?

Er is een veelvoud aan kortingen. Kan er per korting of groep van kortingen worden aangegeven hoeveel belastingbetalers niet van deze kortingen kunnen profiteren omdat ze te weinig verdienen, en welke bedragen (per belastingbetaler) ermee gemoeid zijn? Met andere woorden, kan de regering inzicht bieden waar en in welke mate zich nu nog verzilveringsproblemen voordoen?

Versobering uitbetaling algemene heffingskorting

Waarom is er specifiek gekozen voor de leeftijdsgrens van 37 jaar, zo vragen de leden van de fractie van de SP. Een mogelijke vereenvoudiging is om de gehele overdraagbare algemene heffingskorting af te schaffen en alleen kortingen toe te passen voor diegene die het nodig hebben zoals de voorgestelde versterking van de inkomensafhankelijkheid. Kan daarop een reactie worden gegeven?

De leden van de VVD-fractie vragen zich af waarom gekozen is voor een overgangstermijn van 15 jaar. Kan die termijn nader worden beargumenteerd? Datzelfde geldt voor de uitzondering die gemaakt wordt voor partners die geboren zijn voor 1 januari 1972. Waarom 1 januari 1972, zo vragen zij zich af.

De leden van de fractie van GroenLinks menen dat de regering niet ver genoeg gaat met het versoberen van de uitbetaling van de algemene heffingskorting. De balans is naar de mening van deze leden teveel doorgeslagen naar koopkrachtpositie van kostwinnersgezinnen en te weinig nadruk heeft de participatiebevordering van de niet of weinig verdienende partner gekregen. Deze leden zijn in ieder geval verheugd dat de regering besloten heeft de afbouw te versnellen. Wel menen deze leden dat de argumentatie veeleer vanuit emancipatieoverwegingen zou moeten worden gevoerd dan vanuit houdbare overheidsfinanciën. De leden van de fractie van GroenLinks menen dat een te grote groep wordt uitgezonderd door partners die geboren zijn voor 1 januari 1972 uit te sluiten. Kan de regering dit arbitraire punt toelichten en kan worden aangegeven wat het budgettaire en arbeidsparticipatie-effect in 2008 en latere jaren zou zijn als er gekozen zou worden om de uitzonderingsgroep te beperken tot partners geboren voor 1 januari 1960?

Zoals al uitgesproken tijdens de algemene politieke beschouwingen hebben de leden van de ChristenUnie-fractie er grote moeite mee dat de algemene heffingskorting sneller, dan in het coalitieakkoord afgesproken, wordt afgebouwd en dat de leeftijdsgrens bij de vrijstelling voor gezinnen met jonge kinderen omlaag gaat. Deze leden vragen de regering wat het effect van deze extra versobering is op de houdbaarheid van de overheidsfinanciën? Voorts merken zij op dat wat hen betreft deze maatregel geen doorgang vindt, zolang andere plannen die moeten bijdragen aan de houdbaarheid van de overheidsfinanciën, waaronder de AOW-plannen, niet bekend zijn.

De leden van de D66-fractie steunen de afbouw van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting, maar zijn van mening dat de afbouw sneller zou moeten worden gerealiseerd dan in de voorgenomen 15 jaar. Ook vindt deze leden fractie het onwenselijk om uitzonderingen te maken voor partners geboren voor 1 januari 1972 en voor gezinnen met een kind van 5 jaar of jonger. Zij willen graag van de regering weten:

– welke bijdrage in procentpunten BBP de voorgenomen kabinetsmaatregel levert aan het verbeteren van de lange termijnhoudbaarheid van de overheidsfinanciën;

– welke bijdrage aan het verbeteren van de lange termijnhoudbaarheid van de overheidsfinanciën (in procentpunten BBP) zou worden geleverd indien de twee uitzonderingen achterwege gelaten zouden worden.

Het behoeft geen nadere toelichting dat de leden van de SGP-fractie faliekant tegen zijn tegen de versnelde afschrijving van de algemene heffingskorting. Vrouwen die op goede gronden ervoor kiezen om in de eerste plaats te zorgen voor hun kinderen voelen zich benadeeld nu er aan de algemene heffingskorting wordt gemorreld. Ineens wordt de algemene heffingskorting niet, zoals eerder was besproken afgeschaft in 20 jaar, maar in 15 jaar. Daarnaast geldt de uitzondering niet meer voor gezinnen met jonge kinderen onder de zes jaar, maar onder de vijf jaar. De leden van de SGP-fractie vragen de regering naar de argumentatie waarom er op deze manier aan de algemene heffingskorting wordt beknibbeld.

In dit licht vragen de leden van de SGP-fractie ook de aandacht voor de positie van alleenverdieners. Mede door deze maatregel zal de inkomenspositie van alleenverdieners sterk verslechteren. Graag zouden zij toegelicht zien hoe de regering de inkomens van alleenverdieners wil compenseren voor het belastingnadeel dat zij zullen ondervinden. Ook zouden zij graag een overzicht ontvangen van de belastingdruk voor en na deze maatregel voor alleen- en tweeverdieners.

Daarnaast missen de leden van de SGP-fractie de argumentatie op dit terrein van de regering om de leeftijdsgrens op 37 jaar te stellen voor de niet of weinig verdienende partner. Kan de regering deze arbitraire grens toelichten?

Versterking inkomensafhankelijkheid arbeidskorting

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat de armoedeval nog steeds een belangrijke belemmering vormt voor optimale participatie aan de onderkant van de arbeidsmarkt. De armoedeval wordt veroorzaakt door de belasting- en premieheffing en het verlies aan inkomensafhankelijke aanspraken bij de overstap van uitkering naar laag betaald werk. Door het meer inkomensafhankelijk maken van de arbeidskorting wordt de armoedeval bestreden. Kan de regering kwantitatief aangeven welk effect deze maatregelen (nl. het aanpassen van een aantal heffingskortingen) hebben op de armoedeval? Kan de regering inzichtelijk maken in welke mate de overstap van uitkering naar laag betaalde arbeid aan de onderkant van de arbeidsmarkt straks financieel lonend is?

De figuren 1 en 2 op pagina 28 en 29 die het voorgestelde illustreren, leiden tot verwarring, aldus de leden van de SP-fractie. Wat is de verklaring van de steilheid van de lijn (de richtingscoëfficiënt) tot het wettelijk minimumloon (horizontale as € 17 000)? Waarom zit er een knik bij ongeveer € 9 000? Heeft dit te maken met seizoensarbeid, deeltijdwerk en/of verzilveringsproblemen, of zijn er nog andere verklaringen?

De leden van de fractie van GroenLinks zijn het eens met de regering dat het verstandig is om de arbeidskorting gerichter in te zetten. Deze leden willen weten of de regering hier niet veel verder mee wil gaan door niet alleen extra geld te brengen naar laagbetaalden maar ook de arbeidskorting bij een hoog inkomen langzaam af te laten lopen. Is de regering het met deze leden eens dat zo’n schuif ervoor kan zorgen dat de werkloosheidsval veel ambitieuzer kan worden aangepakt?

De leden van de D66-fractie steunen de invoering van een earned income tax credit (eitc). Naar de mening van deze leden is dit een veelbelovend instrument om de werkgelegenheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt te vergroten en mensen de overstap van een uitkering naar een baan te laten maken. Tegelijkertijd erkennen zij dat aan de eitc ook nadelen verbonden zijn: de oploop van het marginale tarief creëert een armoedeval die kan ontmoedigen dat mensen meer gaan werken of zich meer gaan scholen. De vormgeving van de eitc en een evenwichtige combinatie met andere belastingmaatregelen is in dit kader van groot belang, mede met het oog op de koopkracht van middeninkomens. Met het oog hierop hebben de leden van de D66-fractie enkele vragen:

– wat is het effect van de voorgenomen invoering van een eitc op de armoedeval, de marginale wig en het arbeidsaanbod?

– kan in het bijzonder worden ingegaan op de uiteindelijk resulterende marginale wig en de koopkracht in het opbouwtraject van de eitc (tot ± € 20 000), en in de inkomenstrajecten van ± 20 000 tot € 35 000 en van ± € 35 000 tot € 55 000?

Versterking inkomensafhankelijkheid aanvullende combinatiekorting

De leden van de CDA-fractie constateren dat de aanvullende combinatiekorting fors omhoog gaat. Dat maakt de combinatie van arbeid en zorg voor kinderen financieel aantrekkelijker. De huidige (aanvullende) combinatiekorting is een goede financiële prikkel in het bijzonder voor vrouwen om de stap naar betaald werk te zetten maar biedt niet noodzakelijkerwijs een prikkel om méér te gaan werken. Dat komt omdat de (aanvullende) combinatiekorting niet hoger wordt als het inkomen stijgt. De regering laat in de memorie van toelichting uitvoerig zien hoe de (inkomensafhankelijke) aanvullende combinatiekorting er in de jaren 2008–2011 voor verschillende inkomensgroepen gaat uitzien. Wat genoemde leden echter missen in deze analyse is het voorziene effect van dit instrument op de arbeidsparticipatie en arbeidsmarkt. Kan de regering aangeven wat de verwachte effecten zijn van de aanpassing van de (aanvullende) combinatiekorting voor verschillende inkomensgroepen?

De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van bovenstaande versterking. Beide inkomensafhankelijke kortingen worden stapsgewijs ingevoerd. Wat is de verklaring voor deze stapsgewijze invoer? Welke reden ligt ten grondslag aan de gekozen maxima bij de aanvullende combinatiekorting?

De leden van de fractie van GroenLinks zijn het eens dat vooral de aanvullende combinatiekorting een goed fiscaal instrument is om meer vrouwen aan het werk te krijgen en vrouwen te stimuleren om meer uren te laten werken. Is de regering het met deze leden eens dat het vooral van belang is dat zoveel mogelijk vrouwen economisch zelfstandig worden, en dat economische zelfstandigheid effectiever wordt bevorderd als het maximum rond het WML komt te liggen? Kan de regering aangeven hoeveel van het uiteindelijke budget in 2011 terecht komt bij meer dan 2x modaal verdienende tweeverdienershuishoudens?

Is de regering het met de leden van de fractie van GroenLinks eens dat het in het kader van effectiviteit van het instrument en eenvoud van het fiscale stelsel goed zou zijn om de gewone combinatiekorting af te schaffen en het budget volledig te gebruiken voor de inkomensafhankelijke combinatiekorting? Kan de regering aan het CPB vragen wat de arbeidsmarkteffecten van zo’n schuif zijn?

Achterwege laten indexatie algemene heffingskorting

De maatregel dient mede ter financiering voor de versterking van de inkomensafhankelijkheid van de arbeidskorting en de aanvullende combinatiekorting. Wat wordt er verder mee beoogd, zo vragen de leden van de SP-fractie.

Welke inkomensgroepen worden het meest getroffen door deze maatregel? Is er een koopkrachtanalyse uitgevoerd voor de verschillende inkomensgroepen en zo ja, kan die beschikbaar worden gesteld?

De leden van de VVD-fractie zijn van oordeel dat uit koopkrachtoverwegingen op goede gronden gekozen wordt om deze maatregel niet al in 2008 in te laten gaan. Zij vragen zich echter ook af of op diezelfde gronden niet afgezien zou moeten worden van de inhaaloperatie die voor de jaren 2009, 2010 en 2011 wordt voorgesteld. Zijn hier andere dan budgettaire motieven in het geding?

Lastenverdeling

In het kader lastenverdeling onder Pijler IV, de Sociale Samenhang, stelt de regering twee maatregelen voor. Enerzijds wordt vanaf 1 januari 2009 een maximum van € 185 000 gesteld aan het pensioengevend loon voor fiscaal gefacilieerde pensioenregelingen voor werknemers. De maatregel houdt in dat de «omkeerregel» (aanspraken vrijgesteld, uitkeringen belast) niet langer van toepassing is boven de € 185 000. Anderzijds wordt het eigenwoningforfait aangepast door het loslaten van het plafond en het verhogen van het percentage voor de waarde van de eigen woning boven de € 1,0 miljoen.

Zowel in de algemene politieke beschouwingen als in de algemene financiële beschouwingen hebben de leden van de CDA-fractie reeds hun aarzelingen uitgesproken omtrent deze maatregelen. Wel hebben genoemde leden bij monde van hun woordvoerder alternatieve maatregelen aangedragen die meer specifiek aangrijpen bij gevallen van excessieve beloningen. De regering heeft toegezegd met een brief te zullen komen, die een nadere beoordeling zal geven van de maatregelen uit het Belastingplan en de alternatieven zoals door de genoemde leden zijn aangedragen. De leden van de CDA-fractie zullen pas naar aanleiding van deze brief een definitief oordeel over de genoemde maatregelen vormen.

Met betrekking tot de voorgestelde beperking van pensioenbijdrage rijst nog wel de volgende feitelijke vraag. Het is volgens het wetsvoorstel wel mogelijk om, na een daartoe door de werkgever ingediend verzoek, bestaande pensioen regelingen voor inkomens boven de € 185 000 te splitsen in een gedeelte met fiscale faciliëring en een gedeelte zonder fiscale faciliëring. Voor de pensioenopbouw die plaatsvindt in het deel zonder fiscale faciliëring (dus over een pensioengevend loon boven de 185 000 euro) is de omkeerregel dan niet van toepassing; dit deel van de pensioenaanspraken wordt direct belast met loonbelasting. Kan de regering (gekwantificeerd) aangeven wat de administratieve lasten zijn van de noodzaak van deze splitsing voor het bedrijfsleven en voor de pensioenfondsen?

De leden van de VVD-fractie waren in hoge mate verbaasd bij het lezen van deze twee voorstellen. Kan de regering, anders dan de zeer beperkte budgettaire effecten, nadere argumenten aangeven die haar tot deze keuze hebben gebracht?

De leden van de fractie van GroenLinks zijn verheugd met de aftopping van de pensioenopbouw en de aanpassing van het eigenwoningforfait. Deze leden menen dat deze twee maatregelen heel goed passen in het kabinets- en CDA-motto «de sterkste schouders de zwaarste lasten». De leden zijn ook verheugd dat de regering hoe dan ook aan deze maatregelen vasthoudt en dat er geen sprake kan zijn van een uitruil tussen deze maatregelen en fiscale maatregelen om buitensporige beloningen van topmanagers af te romen. De leden van de fractie van GroenLinks zijn echter teleurgesteld in de uitermate terughoudende opstelling van de regering om zelfs maar fiscale maatregelen in kaart te brengen die wat doen aan de buitensporige beloningen van topmanagers. Deze leden hopen dat de regering de wens van de meerderheid van de Kamer om wél met maatregelen te komen ter harte neemt en deze leden kijken dan ook verwachtingsvol uit naar de toegezegde brief over dit onderwerp.

Aftopping pensioenopbouw

De aftopping van de pensioenopbouw is een goed voorbeeld van het principe van de sterkste schouders dragen de zwaarste lasten. De leden van de fractie van de PvdA zouden alleen graag een onderbouwing ontvangen van de budgettaire opbrengst van de voorgestelde maatregel. Tevens vragen zij wat de (financiële) gevolgen op de korte termijn en de lange termijn zijn.

Waarom is de grens van € 185 000 gekozen? Is dit een willekeurige grens of heeft dit een specifieke onderbouwing? Zo ja, dan zouden de leden van SP-fractie deze graag vernemen.

Waarom is bij de aftopping van de pensioenopbouw het bedrag voor de fiscale facilitering van het pensioengevend loon van € 185 000 gebaseerd? De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat hier een principiële wending in onze pensioengeschiedenis wordt gemaakt: de omkeerregeling met een grote verantwoordelijkheid bij het maken van pensioenafspraken door de sociale partners wordt op de tocht gezet. Bovendien is het gevaar van precedentwerking groot. Nu een grens van € 185 000, mogelijk in 2010 een verlaging naar € 150 000 en bij een mogelijk toekomstig kabinet Marijnissen/Bos/Balkenende een verdere verlaging naar € 100 000. Onderkent de regering dat hier uiteindelijk geen sprake is van extra belastinginkomsten, maar slechts van het naar voren halen van belastingheffing? Waarom heeft de regering er niet voor gekozen om eerst ten principale de discussie te voeren over de verhouding tussen vermogensopbouw en oudedagsvoorziening? Kan de regering aangeven of dit voorstel een positieve bijdrage levert aan de ambitie onder de vlag «Holland Financial Center»? Kan dit voorstel bij verhuizing naar het buitenland niet tot dubbele belasting leiden?

Tenslotte vragen de leden van de VVD-fractie een raming te geven van de administratieve lasten waar de pensioenuitvoerders mee opgezadeld worden i.v.m. de splitsingsproblematiek.

Aanpassing eigenwoningforfait

Hoe ziet de regering het advies van de VROM-raad die pleit voor stapsgewijs afschaffen van de hypotheekrenteaftrek, zo vragen de leden van de SP-fractie. Hoeveel adviezen om iets aan de hypotheekrenteaftrek te doen moeten er nog volgen, voordat de regering in ieder geval eens het denkverbod afschaft?

Bij het voorstel tot aanpassing van het eigen woningforfait vragen de leden van de VVD-fractie zich af waar het percentage van 2,35% op is gebaseerd. Kan de regering dit nader motiveren vanuit de «mix van beleggen en besteden»? Op welke aantallen woningen is de geraamde opbrengst van dit voorstel gebaseerd? Als het motief om met dit voorstel te komen met name politiek wordt gemotiveerd vanuit de discussie over topinkomens, kan dan nader worden ingegaan op de relatie tussen inkomens en de waarde van de woningen? Bijvoorbeeld de waarde van boerderijen en het bezit van een woning door vererving.

Is ook hier het gevaar van politieke opportuniteit niet groot? Vandaag deze grenzen en morgen weer lagere grenzen en hogere percentages. Kan de regering nader ingaan op de ingeschatte effecten op de woningmarkt? Onderkent dit voorstel ook wel voldoende dat er in ons land sprake is van verschillende woningmarkten met verschillende huizenprijzen?

Koopkrachtbeeld 2008

De leden van de fractie van GroenLinks zijn het met de regering eens dat er voor 2008 een redelijk evenwichtig koopkrachtbeeld wordt gepresenteerd. Deze leden hadden liever een nivellerend beeld gezien en vinden het jammer dat nivellering voor CDA- en PvdA-bewindslieden een woord is dat ze liever niet in de mond nemen. Is de regering bekend met het gegeven dat een meerderheid van de Nederlandse bevolking voorstander is van nivellering?

De leden van de fractie van GroenLinks zijn zeer teleurgesteld in het feit dat de regering niet voornemens lijkt om het verzilveringsprobleem op te lossen. Deze leden hadden stellig de indruk dat in de vorige kabinetten de vorige minister van Financiën, de heer Zalm de grote boosdoener was om iets aan dit probleem te doen. Zij hadden dan ook de verwachting dat met het weggaan van de heer Zalm dit probleem voortvarend zou worden aangepakt. Kan de regering aangeven wat haar plannen zijn op dit terrein? Kan in kaart worden gebracht wat de verzilveringsproblematiek is voor het jaar 2008, waarbij per korting het budgettaire belang en het aantal mensen dat ermee te maken heeft, wordt aangegeven? Is de regering het met de leden van GroenLinks eens dat ze zelf de verzilveringsproblematiek in 2008 vergroot met de verhoging van de ouderenkorting en de verlaging van het tarief in de 1e schijf?

Beperking en afschaffing buitengewone uitgavenregeling

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de afschaffing van de regeling buitengewone uitgaven en van de regeling tegemoetkoming buitengewone uitgaven op de begroting VWS. Dit is een uitvloeisel van het regeerakkoord en heeft als inzet om deze compensatie gerichter te maken. Het is immers nooit de bedoeling dat bijna 3,5 miljoen huishoudens gebruik maken van de aftrek wegens buitengewone uitgaven.

Deze leden verwachten dat de brief van 1 november duidelijk zal maken hoe de opvolger van de bestaande regeling eruit zal zien. Deze helderheid is gewenst voordat de oude regeling afgeschaft gaat worden bij aanname van het Belastingplan. Deze leden krijgen graag van de regering een overzicht over de financiële middelen uit de BU en de TBU die beschikbaar zijn voor de nieuwe regeling. Verder zien deze leden graag verduidelijkt hoeveel geld er beschikbaar en totaal begroot is voor de nieuwe regeling. Ten slotte verzoeken deze leden de regering een update te geven over de voorspelling van de uitgaven voor de BU en TBU voor de belastingjaren 2006, 2007 en 2008 op basis van de laatste stand van zaken.

Voor de overgangsregeling in 2008 hebben deze leden nog wel een paar vragen.

Hoeveel BU aftrek krijgt een echtpaar van 65+ met een hoog inkomen, zeg € 100 000 totaal, en geen aanvullende ziektekosten behalve de aanvullende verzekering van € 300 p.p.p.j., in de jaren 2007, 2008 en onder de voorgestelde regeling in 2009? Dezelfde vraag stellen zij voor een alleenstaande, die intramuraal is opgenomen in de AWBZ, de hoge eigen bijdrage betaalt en een inkomen heeft van € 15 000 per jaar.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering met concrete cijfervoorbeelden kan aangeven wat de financiële effecten zijn van de voorgestelde regeling voor het jaar 2008? Dit in vergelijking met de regeling zoals deze voor 2007 geldt. Kan de regering overzicht bieden in de gevolgen voor uiteenlopende inkomensgroepen die nu recht hebben en gebruik maken van de regeling voor buitengewone uitgaven? Kan de regering daarbij ook de effecten aangeven voor de regeling tegemoetkoming buitengewone uitgaven?

De leden van de SP-fractie zijn voor het behoud van de buitengewone uitgavenregeling. Met name chronisch zieken, ouderen en gehandicapten worden keihard getroffen. Ook gewone mensen met een klein of modaal inkomen die eenmalig hoge ziektekosten hebben, gaan er in koopkracht flink op achteruit. Daarnaast worden de aanvullende verzekeringen ook nog verhoogd en mogen de ziektekostenpremies niet meer worden afgetrokken dus deze mensen worden dubbel gepakt. Dit kan toch niet de bedoeling zijn? Vindt de regering het niet gênant dat juist de kwetsbare groepen door de maatregel worden getroffen? Deze maatregel staat lijnrecht tegenover het beleid van het koopkrachtbeeld waar de sterkste schouders de zwaarste lasten moeten dragen.

De leden van de VVD-fractie onderkennen met de regering de bezwaren tegen onverkorte continuering van de huidige regeling: budgettair onbeheersbaar en het niet gebruik. Zij achten het echter onaanvaardbaar dat deze schoenen worden weggegooid, zonder dat zelfs maar enig zicht bestaat op nieuwe. Zij verzoeken de regering in de nota naar aanleiding van dit verslag nader in te gaan – zoals toegezegd – op de «contouren voor een decentrale regeling voor chronisch zieken en gehandicapten». Daarbij gaan die leden er van uit dat de regering ook zicht biedt op de aanpak van het niet gebruik en de zogenaamde verzilveringproblematiek in 2008.

De leden van de fractie van GroenLinks zijn bijzonder benieuwd naar een nadere toelichting op de plannen van de regering met de BU-regeling. Tot op heden voorziet, cq. accordeert de regering bezuinigingen tot 650 miljoen vanaf 2009, terwijl geen inzicht wordt gegeven in de onderliggende plannen voor een nieuwe (gedecentraliseerde) regeling.

Het valt deze leden op dat de regering vooral moeite heeft met het budgettaire beslag van de regeling. Kan tabel 5 ook gemaakt worden voor de aftrek van de hypotheekrente, zodat de bezwaren van de regering in een bredere context worden gezet?

Tevens leeft bij deze leden de vraag, waarom de regering niet een andere keuze heeft gemaakt. Had het niet voor hand gelegen, dat deze christelijke-sociale coalitie pal was gaan staan voor een betere inkomenspositie van chronisch zieken en gehandicapten in de komende jaren? Zodat de regering was gaan werken aan een nieuwe landelijke compensatieregeling die zo precies mogelijk de doelgroep weet te bereiken? Waarbij het niet-gebruik van de bestaande regeling belangrijkere geacht wordt dan mogelijk oneigenlijk gebruik?

Wil deze regering het eigenlijk wel opnemen voor chronisch zieken of schuift men het inkomenspolitieke vraagstuk het liefst zo snel mogelijk af naar gemeentes? Moet daaruit opgemaakt worden dat gemeentes weer inkomenspolitiek mogen gaan voeren? En betekent dit dat pakweg 2 miljoen chronisch zieken en gehandicapten voortaan genegeerd mogen worden in de landelijke inkomenspolitiek?

Waarom kiest de regering op voorhand voor een forse bezuiniging (terwijl het niet-gebruik op 50% wordt geschat)?

De leden van de GroenLinks-fractie zien gaarne een uitgebreide verklaring van de cijfers in tabel nr. 5. Welke verklarende factoren zijn aan te wijzen en in welke mate verklaren deze factoren de groei van het beroep op de bu? (zoals bijvoorbeeld groei aantal 65-plussers die gebruik maken van het ouderdomsforfait, stijgende zorgpremies (nominaal en inkomensafhankelijk), toename eigen bijdrage zorgkosten enzovoorts)? Op maatregelen uit het recente verleden wordt gedoeld, die verantwoordelijk zouden zijn voor de stijging van de BU? In welke mate zijn brillen van niet chronisch zieken of andere vormen van oneigenlijk gebruik verantwoordelijk voor de toename van de kosten voor de BU? Begrijpen de leden het goed dat met name de stijging van de inkomensafhankelijke zorgpremie in 2008 voor een extra budgettair beslag leidt en niet de aanschaf van brillen?

Kunnen de samenstellende delen van de BU, zoals weergeven in het rapport van de ambtelijke werkgroep (september 2006) worden gegeven voor de periode 2001–2008? Aan welke delen wordt de groei van het budget met name toegeschreven? Vanwaar de oploop 2002–2004, de stabilisatie 2005–2007 en vanwaar de projectie 2008 en latere jaren?

2009

Hoe ziet de nieuwe regeling eruit? Wat wordt het structurele budget? Wie betaalt voor de bezuiniging van 650 miljoen? Hoe wordt de doelgroep afgebakend? Wie indiceert, wie voert uit? Hoe is de budgettaire verantwoordelijkheid geregeld? Is het 100% zeker dat de regeling over gaat naar gemeentes en wordt toegevoegd aan de WMO?

Waarom regelt het Belastingplan 2008 al de overgang in 2009 terwijl de nieuwe regeling nog ontbreekt? De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering dit onderdeel in te trekken.

De regering stelt dat de zorgkosten van burgers in de regel vergoed worden via de algemene basisverzekering dan wel een zelf gekozen aanvullend pakket. Compensatie van kosten via de fiscaliteit past hier niet bij. Deze redenering roept vragen op. Wat is hier eigenlijk nieuw? En waarom is dit een legitimatie om de BU geheel af te schaffen? Waarom voldoet de systematiek – die al bestaat sinds 1941 – van de BU in de ogen van de regering van nu ineens niet meer zodat volledige afschaffing de enige mogelijkheid is? Ziet de regering het probleem dat bepaalde zorgkosten of kosten in verband met een (chronische) ziekte überhaupt niet worden vergoed cq. verzekerbaar zijn? Dat blijven toch «buitengewone» uitgaven die de draagkracht van belastingplichten verminderen? Zo nee, waarom niet?

Hoe verhoudt deze regeling zich tot de compensatieregeling eigen risico van de minister van VWS, de heer Klink? Hecht de regering nog aan vereenvoudiging van het aantal regelingen waar (ook) chronisch zieken en gehandicapten gebruik van (moeten) maken?

De leden van de fractie van GroenLinks maken bezwaar tegen de afschaffing van adoptiekosten. Hiervoor kan men zich in de regel niet verzekeren, terwijl het doel wordt ondersteund door de regering en de kosten voor betrokkenen soms hoog zijn. Zij dringen aan op heroverweging en vragen om een reactie.

2008

De leden van de fractie van GroenLinks kunnen de logica van de uitruil van het (fors) verlagen van de drempel en het laten vervallen van de algemene zorgkosten volgen. Zij hebben zelf dergelijke suggesties al eens gedaan. Waarom is een dergelijke omzetting niet veel eerder overwogen?

Zij vragen de regering aan te geven wie de bijbehorende bezuiniging van 400 miljoen gaat ophoesten. Om welke inkomensgroepen/huishoudtypen gaat het hier?

Zij vragen of de regering heeft overwogen de aftrekpost BU een andere plaats in de IB 2001 te geven zodat het wel of niet hebben van een eigen huis niet meer van invloed is op de hoogte van drempel in vergelijkbare situaties. Zo nee, waarom niet?

De leden van de D66-fractie vinden het op zichzelf terecht dat de regering probeert de kosten van de buitengewone uitgavenregeling (BU) in de hand te houden. Wel lijkt het erop dat de regering zijn oude schoenen al heeft weggegooid voordat het nieuwe heeft. Nu de taakstelling nog eens is verhoogd naar aanleiding van de motie Van Geel c.s., doet dit de vraag rijzen of dit straks in de praktijk zo goed gaat werken. De leden van de D66-fractie willen een garantie van de regering dat de mensen die echt behoefte hebben aan een tegemoetkomingsregeling (in wat voor vorm dan ook), straks niet in de kou komen te staan als gevolg van afbakenings- of uitvoeringsproblemen.

Daarnaast heeft deze leden de volgende vragen over de (afschaffing van) de BU:

– hoe komt het dat de raming van het aantal huishoudens dat gebruik maakt van de BU in de jaren 2006–2008 constant blijft, terwijl het budgettaire beslag stijgt?

– wat vindt de regering van het argument dat mensen die plotseling ziek worden of die vanwege de hoogte van hun inkomen doorgaans geen beroep doen op sociale voorzieningen, wel geconfronteerd kunnen worden met (plotselinge) hoge ziektekosten en daarmee een aantasting van hun draagkracht, en bij afschaffing van de BU moeilijk voor compensatie in aanmerking zullen komen?

– heeft de regering overwogen de BU in versoberde vorm te laten voortbestaan, met een toekenning op basis van het ziektebeeld in plaats van de omvang van de ziektekosten? Wat zijn uw argumenten om niet voor een dergelijke vormgeving te kiezen?

De leden van de SGP-fractie hebben met ontevredenheid kennisgenomen dat de buitengewone uitgavenregeling in de inkomstenbelasting op de tocht staat. Wat de leden van de SGP-fractie betreft is de doelgroep van deze regeling niet alleen de chronisch zieken of gehandicapten, maar de groep mensen met hogere buitengewone zorguitgaven, ongeacht of zij al dan niet chronisch ziek of invalide zijn. Op dit voor de leden van de SGP-fractie belangrijke onderdeel hebben zij nog een aantal vragen.

Heeft de regering overwogen de buitengewone uitgavenregeling in een versoberde vorm te laten bestaan, waarbij de regeling zou worden beperkt tot de aftrek van een onvermijdelijke uitgaven? Zo ja, waarom is zij tot andere conclusies gekomen?

Juist mensen die plotseling ziek worden zijn slecht bekend met de mogelijkheden om een beroep te doen op allerlei sociale voorzieningen. De leden van de SGP-fractie vinden de buitengewone uitgavenregeling juist voor die doelgroep een goed en betrekkelijk goedkoop instrument. Is deze overweging meegenomen bij het besluit om de buitengewone uitgavenregeling af te schaffen?

Ten aanzien van de kosten van overlijden geeft de regering aan dat men ervoor kan kiezen een verzekering voor deze kosten af te sluiten. Maar heeft de regering ook mee overwogen dat sommige mensen vanuit principiële redenen geen verzekering willen afsluiten? De leden van de SGP-fractie vragen op welke manier deze groep gemoedsbezwaarden tegemoet wordt gekomen?

Het vervallen van de aftrek voor buitengewone uitgaven werkt voor gemoedsbezwaarden negatief uit, omdat deze te maken hebben met hoge piekvorming in de kosten, waardoor regelmatig het gebruik van de buitengewone lastenaftrek voorkomt. Deze leden vragen hiervoor tevens aandacht in het licht van de gedachte dat bij de behandeling van de Zorgverzekeringswet uitdrukkelijk gesteld is dat gemoedsbezwaarden ook via de buitengewone uitgavenregeling nog geld terug kunnen krijgen. Deze mogelijkheid zou als gevolg van de wetswijziging komen te vervallen. Kan de regering, wanneer de buitengewone uitgavenregeling wordt afgeschaft, komen met een alternatief voor de gemoedsbezwaarden? En op welke manier wil zij dat dan vormgeven?

Aan het afschaffen van de aftrek van buitengewone uitgaven voor ouderdom wordt in het belastingplan geen woord gewijd. Veel van de uitgaven die ouderen maken zijn onvermijdelijk. Bovendien zullen zich bij ouderen, die naar blijkt relatief veel van de huidige regeling profiteren, bij afschaffing daarvan sommige forse inkomenseffecten voordoen die gerepareerd zullen moeten worden. Waarom heeft de regering in het belastingplan geen argumentatie opgenomen wat betreft de consequenties voor ouderen? Kan deze argumentatie alsnog gegeven worden? De leden van de SGP-fractie vragen of de regering kan ingaan op welke manier de regering negatieve inkomenseffecten voor ouderen wil voorkomen wanneer de buitengewone uitgavenregeling alsnog wordt afgeschaft?

In de huidige buitengewone uitgavenregeling wordt in forfaits uitdrukking gegeven aan de zogenoemde verborgen kosten waarmee chronisch zieke en gehandicapte, en ook ouderen worden geconfronteerd. Met name het chronisch ziekenforfait speelde de afgelopen jaren in de discussie over de buitengewone uitgavenregeling een belangrijke rol, vooral omdat de groep chronisch zieken en gehandicapten moeilijk af te bakenen is. De leden van de SGP-fractie vragen zich af of de regering nog wil overwegen of een afbakening naar (objectieve) ziektebeelden en ziekteverschijnselen nog een optie is om deze doelgroep tegemoet te komen.

Als één van de argumenten om de buitengewone uitgavenregeling af te schaffen, wordt aangedragen dat de regeling onvoldoende wordt gebruikt door de doelgroep van chronisch zieken en gehandicapten, en dat daardoor onbedoeld gebruik van deze regeling plaats zou vinden. De leden van de SGP-fractie vragen zich echter af of het niet-gebruik van gemeentelijke regelingen niet veel complexer is, omdat chronisch zieken en gehandicapten daar tegen een administratieve barrière oplopen. Voor fiscale maatregelen is er in de afgelopen jaren software ontwikkeld die behulpzaam is bij het indienen van de aangifte. Heeft de regering er rekening mee gehouden dat bij overheveling naar de WMO de aanvraag van ondersteuning door chronisch zieken en gehandicapten nog complexer kan worden?

Door het verdwijnen van de aftrek van buitengewone uitgaven verdwijnt ook voor ouders de aftrek van weekend uitgaven en bezoek kosten aan een chronisch zieken of gehandicapten. De leden van de SGP-fractie vragen of er een compensatie voor deze doelgroep komt in de WMO of op een andere manier. Daarnaast vragen zij wie in dat geval de gemaakte kosten gaat vergoeden als de chronisch zieke of gehandicapte en de ouders niet in dezelfde gemeente wonen. Hoe rijmt de regering dit beleid met de wens om tegelijkertijd een goed gezinsbeleid te voeren? Mede omdat het gaat om vaak lange afstanden moet hier naar de mening van deze leden een oplossing voor worden gevonden.

Het beleid van de overheid was door de buitengewone uitgavenregeling er op gericht dat mensen met een (verstandelijke) handicap zoveel mogelijk zelfstandig keuzes konden maken. Doordat de zaak nu wordt ondergebracht binnen de WMO, wordt deze zelfstandigheid ontnomen en wordt de betrokkene bovendien afhankelijk van de besluiten die de lokale gemeente maakt. De leden van de SGP-fractie vragen de regering of zij deze overwegingen hebben meegenomen bij het opstellen van het belastingplan. Daarnaast vragen zij wat daarbij de overwegingen waren.

De leden van de SGP-fractie vragen de regering om een reactie op het voorstel van de Centrale Samenwerkende Ouderenorganisaties om te onderzoeken in hoeverre de kostenontwikkeling van de buitengewone uitgaven kan worden beheerst door de vergoeding te beperken tot het tarief van de eerste belastingschijf.

De leden van de SGP-fractie verzoeken de regering dringend om met een alternatieve regeling te komen ter vervanging van de aftrek van buitengewone uitgaven met betrekking tot adoptie. Deze leden zijn van mening dat het inconsequent is wanneer adoptie enerzijds door de regering onder de aandacht wordt gebracht, en deze mogelijkheid anderzijds niet financieel wil ondersteunen. Kan de regering deze alternatieve regeling toezeggen?

Invoering integrale vennootschapsbelastingplicht woningcorporaties

De leden van de CDA-fractie constateren met belangstelling dat de regering middels de integrale belastingheffing op woningbouw corporaties zorg draagt voor gelijke behandeling met betrekking tot de belastingheffing in de woningbouw. Daarnaast wordt middels deze maatregelen ook het risico op een mogelijke procedure van de Europese Unie in verband met staatssteun afgewend. Nu dat woningbouwcorporaties volledig onder de vennootschapsbelasting gaan vallen, vereist een gelijke behandeling dat de corporaties ook gebruik kunnen maken van andere fiscale regelingen. Specifiek denken de leden van de CDA-fractie daarbij aan de fiscale beleggingsinstelling. Is de regering van mening dat deze vrijstelling ook, waar relevant, voor woningbouwcorporaties van toepassing zal zijn?

De invoering van de integrale VPB verplichting voor de woningbouwsector zal leiden tot de noodzaak van het opstellen van openingsbalans voor de corporaties, waarbij activa gewaardeerd moeten worden tegen de waarde in het economisch verkeer. Overweegt de regering, ten behoeve van een zo eenvoudig mogelijke invoering, een standaard richtlijn voor de waardering van onroerend goed mogelijk op basis van (een percentage van) de WOZ-waarde? Kan op dezelfde wijze een standaard waardering van nog onvoltooide ontwikkelingprojecten tegen de fiscale kostprijs uitkomst brengen?

Eerder dit jaar is met de sector een convenant overeengekomen (het VSO), waarin vormgegeven werd aan de partiele belastingplicht voor corporaties zoals die is ingevoerd met ingang van 2006. Hoe verwacht de regering om te gaan met de beëindiging van het convenant voor 2008? Hoe denkt de regering invulling te geven aan de afspraken uit het convenant voor de periode 2006–2007? Ligt een zekere mate van flexibiliteit in de uitvoering voor deze tussenliggende periode voor de hand?

In het regeerakkoord wordt gesproken over de invoering van de maatschappelijke onderneming. In de gedachte van de leden van de CDA- fractie kan de woningbouwcorporatie bij uitstek gezien worden als een potentiële maatschappelijke onderneming. Een bredere discussie over de belastingheffing op maatschappelijke ondernemingen heeft nog niet plaatsgevonden. Genoemde leden gaan er dan ook van uit dat de keuze van de regering om woningbouwcorporaties integraal onder de VPB te brengen, niet betekent dat de regering principieel van mening is dat maatschappelijke ondernemingen per definitie integraal onder de VPB zullen vallen. Is dat juist?

De leden van de PvdA-fractie zien de invoering van de VPB-plicht als onderdeel van de aanpak voor «krachtwijken». Daarbij is het van groot belang dat woningcorporaties binnen het bestel blijven. Woningcorporaties zijn maatschappelijke ondernemingen. Hun missie is dat ze voor huisvesting zorgen voor mensen die financieel of sociaal niet in staat zijn zich op de vrije markt te redden. Dat is in de Woningwet en in het Besluit beheer sociale huisvesting vastgelegd. De leden van deze fractie hechten veel belang aan een brede sociale volkshuisvestingsector in Nederland. Verschillende partijen maken zich zorgen dat door het VPB-plichtig maken van corporaties de kans groot is dat corporaties uit het stelsel zullen stappen. De leden van de PvdA-fractie willen een uitgebreide reactie van de regering waarin wordt gemotiveerd waarom corporaties binnen het stelsel zullen blijven en blijven opereren binnen de huidige Woningwet en het Besluit beheer sociale huisvesting. Kan de regering ook motiveren waarom juridische procedures van corporaties die uit het stelsel willen treden geen kans maken?

Corporaties die hun maatschappelijke taak willen vervullen, hebben in een groot aantal steden en dorpen een grote investeringsopgave. Kunt goed onderbouwd worden toegelicht welke prikkel uitgaat van de VPB op het doen van onrendabele investeringen? Hoe werkt de invoering van de VPB uit op het bouwen van sociale huurwoningen met een onrendabele top? Als een corporatie meer sociale huurwoningen bouwt neemt de belastingaanslag dan toe of af? En hoe werkt de VPB uit op het bouwen van sociale koopwoningen die onder de marktprijs worden verkocht? Is het integraal VPB-plichtig worden van corporaties een positieve, negatieve of neutrale prikkel voor corporaties om te investeren in brede scholen en zorgcentra in achterstandswijken? Is het integraal VPB-plichtig worden een positieve of negatieve prikkel voor corporaties om huismeesters aan te stellen? Welke prikkel is het voor het huurbeleid van corporaties? Zal het een opwaartse of neerwaartse druk op de huurverhogingen – bij vrijkomen van een huurwoning voor nieuwe huurder – of huurharmonisatie? De leden van de PvdA-fractie willen voor al deze situaties weten of corporaties die extra investeren of extra uitgaven plegen meer of juist minder VPB moeten betalen als ze hun sociale taak waarmaken.

Welk effect heeft het invoeren van de VPB-plicht op het doen van investeringen en uitgaven die geen maatschappelijk doel hebben dan wel is de invoering van de VPB een prikkel op het over de balk gooien van geld?

Hoe wordt het onroerend goed gewaardeerd en behandeld bij de VPB van gemengde vormen zoals «te woon concept» of andere vormen van maatschappelijk gebonden eigendom?

Er zijn corporaties die vooruitlopend op de invoering van de VPB-plicht per 1 januari 2008 veel grond boven de marktprijs kopen. Op die manier stoken ze hun reserves op. Welk effect heeft dit op de VPB-aanslag van deze corporaties?

Er zijn corporaties die een deel van hun huurwoningbestand in een fiscale beleggingsinstelling willen onder brengen. Wat betekent dat als ze dit voor 1 januari 2008 doen voor de te betalen VPB? Hoe worden deze woningen behandeld voor de VPB als het voor 1 januari in een fiscale beleggingsinstelling is ondergebracht en hoe worden deze woningen behandeld als ze na 1 januari 2008 in een fiscale beleggingsinstelling worden ondergebracht. Graag een uitgebreide toelichting op dit verschil. Als dit verschil groot is, wat gaat de regering doen om ontwijkgedrag te voorkomen?

Is het waar dat het VPB-plichtig maken van corporaties een prikkel is voor corporaties om minder zuinig met hun huurinkomsten om te gaan?

Hoe worden huurwoningen die verkocht worden aan de zittende huurder fiscaal behandeld voor de VPB? Hoe worden huurwoningen die aan nieuwe bewoners worden verkocht gewaardeerd voor de VPB?

Vanuit Aedes wordt aangegeven dat door de invoering van de vennootschapsbelastingplicht corporaties zwaarder belast worden dan particuliere vastgoedbedrijven of ontwikkelaars. Kan de regering aangeven of dit correct is? Zo neen, kan de regering dan de argumenten en bezwaren zoals naar voren gebracht door Aedes weerleggen? En zo ja, wat gaat de regering eraan doen om de toezegging van de minister-president bij de algemene politieke beschouwingen dat corporaties en de particuliere sector gelijk worden behandeld door de fiscus waar te maken?

Kan worden onderbouwd dat de inkomsten van het VPB-plichtig maken van corporaties 500 miljoen oplevert?

Kan de regering op basis van de cijfers van het Centraal Fonds van de Volkshuisvesting aangeven wat het invoeren van de VPB-plicht betekent voor het zogenaamde weerstandsvermogen van corporaties in 2011, 2016 en 2021? Hoe hoog is het weerstandsvermogen van corporaties in 2006? Wat is het effect van een jaarlijkse huurverhoging van één procent boven inflatie en één procent onder inflatie op het weerstandsvermogen van corporaties in de jaren 2011, 2016 en 2021?

Hoeveel geld is er op de rijksbegroting gereserveerd voor uitgaven ten behoeve van het wonen en het versterken en opknappen van wijken?

Wat zijn de consequenties van het invoeren van de integrale VPB-plicht voor corporaties voor de discussie in EU over ons volkshuisvestingsbestel?

De regels voor de openingsbalans zijn erg bepalend voor de VPB-aanslag van een corporatie. De leden van de PvdA-fractie zouden een aantal voorbeelden willen zien hoe zo’n openingsbalans eruit ziet. Ook zouden deze leden uitgelegd willen krijgen welke regels hiervoor gehanteerd worden.

Bestaat het gevaar dat woningcorporaties in de grensstreek geneigd zullen zijn bouwprojecten aan te gaan in het buitenland om zo hun winst in dat andere land te laten neerslaan? Zo ja, wat zijn dan de budgettaire gevolgen hiervan voor dit voorstel?

Kan de regering bij het beantwoorden van bovenstaande vragen tevens het commentaar van Vakstudie Nieuws van 29 september 2007 op dit onderwerp meenemen? Graag vragen deze leden om ook de gedetailleerde technische vragen gesteld door de NOB in de brief van 9 oktober 2007 te beantwoorden.

De leden van de SP-fractie hebben met ontsteltenis kennisgenomen van het voornemen van de regering om een integrale vennootschapsbelastingplicht voor woningcorporaties in te voeren.

De leden van de SP-fractie constateren dat de corporaties zich vervreemden van hun kerntaken. Deze constatering wordt ondersteund door uw constatering dat corporaties de laatste jaren hun activiteiten hebben verbreed door het bouwen van duurdere koop- en huurwoningen, investeringen in bedrijfsvastgoed en het initiëren en ontwikkelingen van projecten. Naar de mening van de leden is dat een uitermate slechte zaak. De leden merken op dat de vraag naar betaalbare huurwoningen nog steeds het aanbod ruim overtreft. Volgens de leden van de SP-fractie zou de regering juist dát nijpende probleem met grote voortvarendheid aan moeten pakken.

Naar de mening van de leden van de SP-fractie zal de invoering van de integrale vennootschapsbelastingplicht de corporaties echter precies een andere kant op manoeuvreren. Corporaties worden namelijk gedwongen om nóg commerciëler te gaan werken en hierdoor zullen de (sociale) kerntaken van de woningcorporaties nog meer onder druk komen te staan. Deze stelling wordt onderbouwd door het rapport «Integrale vennootschapsbelastingplicht voor corporaties» dat Sovereign Consultancy schreef in opdracht van de minister van VROM. Wat vindt de regering van de conclusies uit dit rapport als het gaat om de negatieve effecten op het sociale gedrag van woningcorporaties? Is de regering met de leden van de SP-fractie van mening dat corporaties geen winst maken, maar slechts een positief resultaat hebben waarmee zij schulden aflossen zodat de financiële investeringsruimte voor hun kerntaken groter wordt?

De leden van de SP-fractie maken zich tevens zorgen over wat Europa gaat vinden van de fiscale situatie op 1 januari 2008. De daadwerkelijke sociale huisvesting valt namelijk onder de DAEB (Diensten van Algemeen Economisch Belang). Wat gebeurt er met deze uitzonderingspositie als woningcorporaties commerciëler gaan werken en fiscaal worden behandeld als gewone ondernemingen? Is het op basis van het voorgaande voor corporaties juridisch mogelijk om hun TI-status in te leveren? Wat zijn de consequenties hiervan, vooral betreffende het eigendom van het woningbezit? Kunt u eventueel ingewonnen juridisch advies hierover aan de Kamer beschikbaar stellen?

De leden van de SP-fractie hebben daarnaast met verbazing kennisgenomen van de door de regering ingecalculeerde opbrengst van € 500 miljoen per jaar, terwijl het eerder genoemde rapport in opdracht van de minister van VROM spreekt over een maximale opbrengst van € 94 miljoen per jaar. Kan de regering voorrekenen hoe zij tot de geprognotiseerde opbrengsten is gekomen en kan dit verschil worden toegelicht, temeer omdat de «te verwaarlozen opbrengst» de belangrijkste reden was voor de minister van VROM om af te zien van de integrale vennootschapsbelastingplicht?

De leden van de SP-fractie vragen zich tevens af op welke wijze de corporaties op dit moment marktverstorend werken. Volgens de leden leunt de regering wel erg op de conclusies uit het rapport «Corporaties tussen vangnet en vrijhandel». Kan de regering aangeven op welke wijze de corporaties de markt in het sociale huursegment verstoren? Kan een recent voorbeeld worden gegeven van projectontwikkelaars die de ambitie hebben om het segment van de sociale huursector te betreden?

Kan de regering in het kader van het door haar gewenste «level playingfield» aangeven hoe zij de vastgoedmarkt in de toekomst fiscaal wil gaan behandelen, in de wetenschap dat de vastgoedpoten van pensioenfondsen door middel van fiscale beleggingsinstellingen 0% vennootschapsbelasting betalen over hun winst? Kan hierbij tevens worden ingegaan op de «nieuwsbrief woningcorporaties» van Price Waterhouse Coopers die juist concludeert dat de voorgestelde integrale vennootschapsbelastingplicht voor corporaties het huidige level playingfield met de marktsector, de pensioenfondsen en de particuliere verhuurders juist aantast?

Kunt u ingaan op de kritiek van Mr. G.J. den Hartog , die stelt dat de integrale vennootschapsbelastingplicht als klap op de vuurpijl ook nog eens leidt tot het bouwen van minder woningen?

Heeft de Belastingdienst wel voldoende capaciteit om bij 492 woningcorporaties een openingsbalans vast te stellen en controles uit te oefenen? Hoeveel fte zijn daar bij benadering mee gemoeid en wat zijn de meerkosten hiervan?

De leden van de SP-fractie vinden ook dat het vrij besteedbare vermogen van de corporaties geactiveerd moet worden. De leden vinden dat dit geld moet worden ingezet voor de bouw van nieuwe betaalbare woningen en aan modernisering en onderhoud van de huidige woningvoorraad van corporaties. Daarom heeft de SP een uitgewerkt plan (als bijlage bij dit verslag gevoegd)1 gepresenteerd waarin wordt afgezien van de integrale vennootschapsbelastingplicht en het wooninvesteringsfonds waarover de minister van WWI, mevrouw Vogelaar afspraken heeft gemaakt met Aedes anders wordt ingericht en wordt vergroot. Kan de regering reageren op dit alternatief?

De leden van de VVD-fractie hebben met zeer gemengde gevoelens kennisgenomen van dit voorstel. Enerzijds kunnen zij zich niet aan de indruk onttrekken dat corporaties deze discussie voor een deel over zichzelf hebben afgeroepen, onder meer soms door een te terughoudend investeringsgedrag. Anderzijds is nog niet lang geleden – mede op basis van de aanbevelingen van een MDW-werkgroep – door het toenmalige kabinet gekozen voor een gedeeltelijke opheffing van de vrijstelling van de vennootschapsplicht. De winst uit commerciële activiteiten is sinds 1-1-2006 wel belast. Welke «nadere politieke afwegingen in het kader het C.A. hebben er toe geleid dat nu een andere keuze is gemaakt»?

Slechts enkele maanden geleden is de vaststellingsovereenkomst tussen de Belastingdienst en corporaties tot stand gekomen met een looptijd van 5 jaar en met als doel het bieden van zekerheid.

Dit zig-zag beleid maakt dat op het netvlies van de leden van de VVD-fractie het beeld van een onbetrouwbare overheid verschijnt. Zij vragen zich ook af of het niet meer voor de hand had gelegen eerst de discussie ten principale te voeren over het meest wenselijke fiscale regiem voor maatschappelijke ondernemingen, dus ook in samenhang met bijvoorbeeld organisaties in de sectoren zorg en onderwijs. Ook de Raad van State geeft aan dat de motivering van dit voorstel voorbij gaat aan de in het kader van het Belastingplan 2004 en 2006 gevoerde discussies. Een andere ongerijmdheid is dat de regering woningbouwcorporaties wil laten vallen onder het EU-begrip «diensten van algemeen economisch belang». Hoe verdraagt zich dit met dit fiscale voorstel, waarin corporaties als gewone ondernemingen worden behandeld, zo vragen de leden van de VVD-fractie zich af.

De regering gaat uit van een geraamde opbrengst van € 500 mln structureel op jaarbasis. Kan aangegeven worden waar dit bedrag op is gebaseerd. Hoe verhoudt zich dit tot de antwoorden van vorig jaar van de minster van VROM – op basis van het advies van een onafhankelijk adviesbureau – waar bij lange na niet dit bedrag aan de orde was? Welke uitgangspunten werden toen gehanteerd die maar het oordeel van dit kabinet onjuist waren? Is bij het berekende bedrag ook rekening gehouden met gedragseffecten van corporaties? Zo ja, in welke zin?

Ook met betrekking tot de uitvoering van dit voorstel leven bij de leden van de VVD-fractie nog een groot aantal vragen:

– De regering heeft aangegeven dat een groot deel van de kosten die geen investeringen betreffen, zoals bepaalde uitgaven ten behoeve van leefbaarheid, direct aftrekbaar zijn van de fiscale winst. Wat wordt precies verstaan onder «een groot deel»?

– Kan nader worden ingegaan op de waardering van de «overige activa en passiva» op de openingsbalans? Kan ten aanzien van de waardering van sociale huurwoningen en projectontwikkeling nog nadere verduidelijking gegeven worden?

– Hoe schat de regering de effecten in van dit voorstel op de bereidheid van corporaties onrendabel te investeren? Waarom mag de onrendabele top bij nieuwbouw niet te laste worden gebracht van het resultaat?

– Kunnen corporaties na 1-1-2008 nog gebruik maken van de FBI? Zo nee, hoe wordt dit in de wet geregeld?

– Wordt het mogelijk gemaakt dat ook Toegelaten Instellingen een fiscale eenheid kunnen vormen met hun dochteronderneming(en)?

– Wordt de VSO door de Belastingdienst na aanvaarding van dit voorstel opgezegd?

De leden van de D66-fractie delen op zichzelf de mening van de MDW-werkgroep die heeft geconcludeerd dat de vrijstelling voor woningcorporaties in de vennootschapsbelasting marktverstorend kan werken. De regering wijst er niet voor niets op (zie p. 41) dat de Europese Commissie deze vrijstelling in beginsel als staatssteun heeft aangemerkt, en dat dit alleen kan worden gerechtvaardigd als er sprake is van een Dienst van Algemeen Economisch belang (DAEB). Desalniettemin lijkt het voornemen om woningcorporaties vennootschapsbelastingplichtig te maken primair ingegeven door budgettaire motieven. Naar de mening van de leden van de D66-fractie komt dit de transparantie niet ten goede. Aan de ene kant wil de regering de corporaties als ondernemingen behandelen door ze VPB-plichtig te maken, maar aan de andere kant is de regering bezig om een aparte rechtsvorm, de maatschappelijke onderneming, te creëren voor instellingen in de semi-publieke sector. Naar de mening van de leden van de D66-fractie zou het beter zijn om te kiezen voor heldere verhoudingen: ofwel de overheid behandelt corporaties als vennootschapsbelastingplichtige ondernemingen waarbij eventueel via subsidies of aanbestedingen sociale doelen kunnen worden bevorderd, ofwel de overheid ziet corporaties niet als bedrijven en heft geen VPB (de consequentie hiervan is dat corporaties dus ook niet met marktpartijen in concurrentie moeten treden). In de plannen van de regering is het van alles wat. Naar de mening van de leden van de D66-fractie creëert de regering hiermee een rommeltje en ontbreekt het aan visie.

Daarnaast hebben de leden van de D66-fractie de nodige twijfels omtrent de inhoudelijke onderbouwing met betrekking tot de vennootschapsbelastingplicht. In juni 2006 antwoordde de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) op feitelijke vragen vanuit de Tweede Kamer : «Het is mijn verwachting dat een VPB-plicht zoals door mevrouw Veenendaal beoogd, op korte termijn geen substantiële opbrengst zal kunnen genereren». In het antwoord verwees de minister verder naar het onderzoeksrapport van Sovereign BV, dat toenmalig staatssecretaris Van Geel (VROM) op 22 maart 2005 aan de Tweede Kamer stuurde. Op p. 18 van dit rapport is het volgende te lezen: «[...] Het fiscaal belastbaar resultaat zou dan tentatief € 200 tot € 300 miljoen kunnen bedragen met een VPB-opbrengst van € 62 tot 64 miljoen. Gelet op de onzekerheidsmarges duidt dit op een te verwaarlozen bedrag aan VPB-opbrengsten in de beginjaren». De leden van de D66-fractie wilen graag van de regering het volgende weten:

– waarom denkt de regering dat het eerder door de minister van VROM aangehaalde onderzoek ernaast zat en de VPB-heffing toch € 500 miljoen oplevert?

– waarom staat de opbrengst niet apart in de Miljoenennota vermeld?

– wat gebeurt er als de opbrengst van de VPB-heffing anders blijkt te zijn dan € 500 miljoen? Betekent dat conform de gebruikelijke budgettaire spelregels dat dat ten laste van dan wel ten goede aan het EMU-saldo komt, of moet de VPB-heffing in dit specifieke geval beschouwd worden als een soort bestemmingsheffing waarvan de opbrengst volledig ten goede komt aan de «krachtwijken» van minister Vogelaar (Wonen, Wijken en Integratie)?

Het Sovereign-rapport bevat een aantal andere interessante passages:

– «[...] vermindert het fiscaal niet accepteren van de onrendabele top waarschijnlijk de geneigdheid van corporaties meer risicovolle projecten te starten vooral in de sfeer van de herstructurering. Ook de nieuwbouw van huurwoningen kan hiervan te lijden krijgen.»

– «Integrale invoering van VPB brengt met zich het risico dat bij individuele corporaties die qua omvang significante VPB-afdrachten kennen de budgettaire ruimte voor bouw, exploitatie etc. van andere gebouwen dan woongelegenheden en de kwaliteit van de woonomgeving minder wordt. Dit zelfde geldt voor uitgaven in de sfeer van leefbaarheid, wonen en zorg respectievelijk woonzorgarrangementen. Het risico bestaat verder dat bij dergelijke corporaties minder diensten kunnen worden verleend aan (potentiële) huurders en dat bij toewijzing van huurwoningen in de praktijk sociale overwegingen een geringere rol zullen spelen.»

De leden van de D66-fractie verzoeken de regering te reageren op bovenstaande conclusies uit het Sovereign-rapport.

Overheid en dienstbare publieke sector

Er is veel belangstelling voor groenbeleggen. Graag zouden de leden van de PvdA-fractie meer inzicht krijgen in de effectiviteit van de regeling. Wat is de hefboomfunctie van groenbeleggen op dit moment (hoeveel geïnvesteerd vermogen wordt aangetrokken per gesubsidieerde euro)?

Verhoging drank- en tabaksaccijnzen

De leden van de CDA-fractie constateren dat met betrekking tot accijnzen op drank de regering enkel gekozen heeft voor een verhoging van het accijnstarief op bier. De keuze voor deze maatregel wordt in de memorie van toelichting gemotiveerd door de rol die bier speelt in drankmisbruik onder jongeren. Echter, de vraag rijst in hoeverre verhoging van de accijns werkelijk bijdraagt aan een vermindering van het drankmisbruik onder de jeugd? Heeft de regering kwantitatieve gegevens hieromtrent? De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd of de regering over gegevens beschikt waaruit blijkt dat het gebruik van bier in het algemeen, dan wel onder jongeren in het bijzonder toeneemt?

De regering geeft aan bezorgd te zijn omtrent de grenseffecten van een eventuele verhoging van accijns op sterke drank. Echter met betrekking tot bier verwacht de regering dat door de verhoging van het accijns op bier geen vergelijkbare effecten zullen optreden. Daarbij baseert de regering zich op huidige prijzen. Is deze analyse met betrekking tot het mogelijk grensverkeer met Duitsland gebaseerd op de prijs per verpakkingseenheid (een krat bier) of per liter? Heeft de regering in dit verband wellicht overwogen om bij de accijnsverhoging ook wijn te betrekken, dan wel die alcoholhoudende dranken zoals breezers die specifiek met het oog op consumptie door jongeren op de markt worden gebracht?

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de verhoging van accijnzen op sigaretten en shag. In de beoordeling van deze maatregel laten de genoemde leden zich in belangrijke mate leiden door gezondheidsoverwegingen. Echter, in dat verband is het onderscheid in relatieve verhoging tussen sigaretten en shag voor genoemde leden moeilijk te duiden. Kan de regering aangeven hoe de gezondheidsinvloed van sigaretten zich verhoudt tot die van shag? Zijn er vanuit dit perspectief goede argumenten om de verschillen in relatieve accijnsdruk op sigaretten versus shag te rechtvaardigen? Welke zijn de mogelijke grenseffecten met betrekking tot sigaretten en shag?

Volgens de leden van de SP-fractie kunnen de resultaten die beoogd zijn, namelijk het aanpakken van de maatschappelijke problemen van drankmisbruik en roken, ook door andere manieren dan via accijnsverhoging worden aangepakt. Bijvoorbeeld door middel van betere handhaving op het naleven van de controle op leeftijd op winkeliers, verlaging van de grijpbaarheid van alcohol en tabak en minder reclame.

Kan de regering nader ingaan op de prijselasticiteit voor sigaretten en bier, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Voorts zouden zij het op prijs stellen als de regering een vergelijkend overzicht zou verstrekken van ons land met Duitsland en België met betrekking tot de consumentenprijs en de geheven accijns op bier en sigaretten.

De regering verhoogt de accijnzen op bier, sigaretten en rooktabak in de komende twee jaar zodanig dat de opbrengst naar verwachting stijgt met respectievelijk 100 miljoen euro (door bierconsumptie) en 200 miljoen euro (door tabaksconsumptie), aldus de leden van de fractie van de PVV. de regering zegt deze belastingen te verhogen om «de maatschappelijke problemen van drankmisbruik en roken» te bestrijden, en in het bijzonder het drankmisbruik onder jongeren.

De belangrijkste reden voor de regering om genoemde accijnzen te verhogen is om een gedragseffect bij consumenten te bewerkstelligen zodanig dat de consumptie van alcohol en tabak afneemt. Is dit gedragseffect ook meegenomen in de raming van de toename in de accijnsopbrengst van in totaal 300 miljoen euro? Zo ja, wat zijn de exacte veronderstellingen die de regering maakt over de afname van de vraag naar alcohol en tabak als gevolg van de accijnsverhogingen (bijvoorbeeld in termen van prijselasticiteit)? Hoe realistisch zijn deze veronderstellingen uitgaande van de ervaringen met voorgaande accijnsverhogingen (bijvoorbeeld de verhoging in 2004 van de tabaksaccijns)?

In welke mate verwacht de regering dat het drankmisbruik, onder andere door jongeren, en de overmatige tabaksconsumptie zullen dalen door genoemde accijnsverhogingen? Is de regering van plan de feitelijke daling in de komende jaren te meten en te vergelijken met de huidige veronderstellingen?

In 2004 zijn de accijnzen op tabaksproducten verhoogd waarbij een extra accijnsopbrengst van 400 mln euro werd begroot. Wat was de feitelijk gerealiseerde extra accijnsopbrengst in 2004?

Wat is de inschatting van de prijs(verschillen) van een pakje sigaretten resp. een pakje shag in vergelijking met België en Duitsland met ingang van 2008?

Voor sigaretten geld een wettelijk voorgeschreven minimumaccijns van 57%. Met ingang van 1 januari 2008 wordt een verpakkingsbelasting geheven (die tot uitdrukking moet komen in de consumentenprijs) en op 1 januari 2009 wordt de BTW met 1%-punt verhoogd.

Is het waar dat het multiplier effect als gevolg van de minimumaccijns ervoor zorgt dat deze belasting(verhoging) als een veelvoud in de kleinhandelsprijs van sigaretten wordt vertaald?

Zijn sigaretten hier een uitzondering in vergelijking met andere consumptie goederen, waarbij in feite accijns wordt geheven over de verpakkingsbelasting en de BTW-verhoging?

Wat zijn de extra accijnsopbrengsten als gevolg van de BTW-verhoging op sigaretten?

De leden van de ChristenUnie zijn blij met de voorgestelde maatregelen rondom de verhoging van de drank- en tabaksaccijnzen. Wel vragen zij de regering waarom er voor gekozen is het verschil in accijns tussen sigaretten en shag niet op te heffen.

Naar de mening van de leden van de D66-fractie roept de voorgenomen verhoging van de alcoholaccijns een sfeer op van betutteling en lijkt de consument als melkkoe te worden gebruikt, zeker gelet op de verdere verhoging ten opzichte van het coalitieakkoord. Kan de regering een vergelijking maken van de alcoholaccijns in Nederland en die in de omringende landen?

Toepassing kansspelbelasting gokautomaten

De leden van de CDA-fractie constateren dat de invoering van de kansspelbelasting op gokautomaten tot grote onrust in de betreffende sector heeft geleid. De sector brengt naar voren dat de bedrijfseconomische consequenties van deze maatregel zodanig zijn, dat de sector structureel verliesgevend wordt. In dit oordeel lijkt de sector te worden gesteund door een aantal belangenorganisaties en adviseurs die tot dezelfde conclusie komen. Ook Holland Casino is van mening dat de maatregel het bedrijf structureel verliesgevend zal maken. Kan de regering hierop reageren?

Is er bij de bepaling van de financiële gevolgen van de maatregel ook rekening gehouden met de BTW-teruggave verplichting welke op de sector zal drukken? Heeft de regering een beeld of in het algemeen de balansverhoudingen van de sector deze additionele kasstroom kunnen dragen? De leden van de CDA-fractie vragen zich af of het risico van verhoogde belastingdruk en verliesgevendheid van de sector zal leiden tot een verschuiving van kansspelautomaten naar de illegaliteit. Met name gezien de inspanning die de sector zich heeft getroost om gokverslaving te voorkomen, zou een dergelijke verschuiving volgens genoemde leden niet wenselijk zijn.

De leden van de fractie van de PvdA bedanken de staatssecretaris van Financiën voor zijn brief van 15 oktober jl. waarin hij ingaat op de bezwaren die de speelautomatenbranche en de werkgeversorganisaties naar voren hebben gebracht tegen dit onderdeel van de voorstellen. Toch leven er nog vragen bij deze leden.

Kan de regering aangeven wat de voorstellen betekenen voor de brutowinstverdeling tussen automatenbranche en de mede-exploitanten? Is bij de opbrengst van de voorstellen rekening gehouden met eventuele minder opbrengst aan winstbelasting bij de mede-exploitanten?

Is bij de berekening van de opbrengst ook rekening gehouden met de BTW-opbrengsten ten gevolge van de herziening van de BTW bij de overgang van regime?

Is er voor de gokautomatenbranche een bedrijfseconomische effectrapportage gemaakt waarin bij de berekening van de opbrengst voor de overheid is meegenomen dat een deel van de sector mogelijk zijn deuren moet sluiten door de gestegen lasten, zo vragen de leden van de fractie van de SP.

Waarop berust de beredenering dat gederfde BTW-inkomsten uit deze sector worden gecompenseerd door BTW-inkomsten uit andere sectoren? Kan de regering ingaan op de argumenten van de kansspelbranche dat het niet nodig is om bij speelautomaten een casinoregime in te voeren? Bestaat er onderzoek waaruit blijkt in welke mate de kans op gokverslaving wordt beïnvloed door het uitkeringspercentage?

De leden van de VVD-fractie hebben begrepen dat over dit ingrijpende voorstel geen enkel vooroverleg met de sector heeft plaatsgevonden. Als dit zo is, kan de regering daarvoor een verklaring geven? Is dit de wijze waarop met het beleidsprogramma van het kabinet «Samen werken, samen leven» wordt omgesprongen?

Die leden hebben ook met belangstelling kennisgenomen van de reactie van de staatssecretaris op een aantal rapporten van 15 oktober jl.. Hen viel in die reactie de zin op «Spelers die een bepaalde tijd willen spelen moeten dan meer inzetten». Hoe verhoudt deze redenering zich eigenlijk met het gok- en verslavingsbeleid van het kabinet?

Kan de regering ook reageren op de vrees van die leden dat het gevolg van deze voorstellen zal zijn een toename van het illegale gokcircuit, met alle gevolgen ook voor de criminaliteit die daar mogelijkerwijs uit voortvloeit. De staatssecretaris heeft onlangs ook een bedrijfseconomische analyse ontvangen van het bedrijf «JVH Gaming B.V.», waarin de gevolgen van de onderhavige voorstellen worden geschetst voor dat bedrijf. De leden van de VVD-fractie zouden een reactie op die analyse op prijs stellen.

Heeft de regering kabinet overigens, voordat over deze voorstellen werd besloten, ook eigen onderzoek gedaan naar de bedrijfseconomische effecten er van voor de kansspelsector en de horeca? Zo ja, kunnen de resultaten worden aangeboden?

Is er een gedegen inschatting gemaakt van de economische consequenties voor de branche, van de invoering van de kansspelbelasting op speelautomaten, zo vragen de leden van de PVV-fractie. Zo neen, is de regering bereid om een onderzoeksbureau opdracht te geven deze consequenties in kaart te brengen? Is het college voor de kansspelen geraadpleegd over de voorgestelde invoering?

Budgettaire aspecten

Het overzicht van de budgettaire effecten van het Belastingplan 2008 levert naar de mening van de leden van de D66-fractie een droevig beeld op. De maatregelen uit het Belastingplan leiden tot een lastenstijging die oploopt van € 2025 miljoen in 2008 naar € 5 244 miljoen in 2011. Deze leden vrezen dat de werkgelegenheidseffecten hiervan zeer slecht zullen zijn, zeker als zich een situatie zou voordoen waarin het kabinet (dat zich rijk heeft gerekend door af te stappen van de behoedzame groeiraming) budgettaire tegenvallers moet opvangen en kiest voor de weg van de minste weerstand, dat wil zeggen lastenverzwaringen in plaats van structurele hervormingen.

De leden van de D66-fractie zijn zich ervan bewust dat het overzicht alleen de maatregelen uit het Belastingplan 2008 betreft. Maatregelen buiten het Belastingplan 2008 en in de premiesfeer zijn dus buiten beschouwing gebleven. Daarnaast is er ook sprake van een autonome stijging van de lasten als gevolg van stijgende zorgpremies. Deze leden hebben behoefte aan een systematisch overzicht van de verwachte ontwikkeling van de microlastendruk in de periode 2008–2011, waarbij duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen autonome lastenontwikkelingen en beleidsmatige, en waarbij ook de maatregelen en ontwikkelingen die niet in tabel 6 (pp. 41/42) zijn genoemd, stuk voor stuk gespecificeerd en gekwantificeerd in de beschouwing worden betrokken. De leden van de D66-fractie verzoeken de regering een dergelijk overzicht op te stellen en eventuele definitieverschillen tussen het kabinet en het CPB expliciet en kwantitatief te benoemen.

Tenslotte

De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering de feitelijke vragen van de NOB voor zo ver nog niet in dit verslag aan de orde gekomen ook te beantwoorden.

Tenslotte vragen de leden van de fractie van de PvdA een reactie op de commentaren van de NOB, VNO/NCW en MKB-Nederland en de redactie van Vakstudie Nieuws voor zover deze hiervoor nog niet behandeld zijn.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering wanneer de financiële compensatie voor pleegzorgouders en ouders met gehandicapte kinderen wordt ingevoerd, overeenkomstig de afspraak in het coalitieakkoord?

BIJLAGE

Wooninvesteringsfonds: goed idee, slechte uitwerking!

Alternatiefvoorstel van de SP

In het onderhandelaarsakkoord Aedes-Rijk dat gesloten is op 17 september 2007 zijn afspraken gemaakt over een Wooninvesteringsfonds, als instrument voor de financiering van extra corporatie-inzet in de 40 aandachtswijken.

Dat fonds heeft – in de huidige vorm – een aantal sterke en zwakke kanten.

Sterke kanten:

– het is een vorm van niet-vrijblijvende solidariteit tussen rijke en arme corporaties

– het is een investeringsfonds: de investerende corporaties zijn hun geld niet kwijt, maar krijgen hier een bescheiden rendement voor terug; dat is feitelijk dezelfde situatie als bij eigen projecten van corporaties met een onrendabele top; psychologisch is deze constructie veel acceptabeler dan een heffing of belasting

– het investeringsfonds heeft zelf de status van toegelaten instelling en is daarmee onderworpen aan hetzelfde regime als gewone corporaties

Zwakke kanten:

– de omvang van het fonds is te klein om alle maatschappelijke gewenste investeringen te doen

– er is daardoor geen ruimte voor investeringen door armlastige corporaties buiten de 40 wijken, ook al betreft het projecten met een hoog maatschappelijk rendement

– de WOZ-waarde is een slechte basis voor het meten van de draagkracht voor het bepalen van de bijdrage

– bij het bepalen van de bijdrage wordt geen rekening gehouden met aangegane investeringsverplichtingen van de corporaties

– corporaties die zelf investeren in de 40 wijken hoeven niet bij te dragen aan het fonds, ook al zouden ze dat op basis van hun draagkracht gemakkelijk kunnen doen

De SP Tweede-Kamerfractie doet in deze notitie een aantal voorstellen om het Wooninvesteringsfonds te verbeteren. Deze voorstellen winnen nog aan kracht indien wordt afgezien van de heffing van integrale vennootschapsbelasting over de sociale activiteiten van woningcorporaties. In dat geval kan de omvang van het Wooninvesteringsfonds verveelvoudigen.

Voorstel 1

De grondslag voor de investeringsverplichting wordt de vermogensovermaat van de corporaties per 1 januari 2007, minus de investeringsopgave waarvoor op dat moment verplichtingen waren aangegaan.

Toelichting:

De netto vermogensovermaat van een corporatie is de beste indicator voor de draagkracht.

Het Centraal Fonds voert jaarlijks onderzoek uit naar de financiële positie van corporaties. Het eigen vermogen van corporaties dient – in verband met het kunnen opvangen van bedrijfsrisico’s – minimaal ca. 15% te zijn. Daarboven is sprake van een vermogensovermaat. Een corporatie met 20% eigen vermogen heeft dus een vermogensovermaat van 5%, terwijl een collega met 50% eigen vermogen een vermogensovermaat van 35% heeft.

In het SP-voorstel zou de tweede corporatie (bij een gelijk woningbezit) een zeven keer zo hoge solidariteitsbijdrage moeten leveren dan de eerste. Bij een bijdrage gebaseerd op de WOZ-waarde van het bezit, zoals vastgelegd in het onderhandelaarsakkoord Aedes-Rijk, moet de betrekkelijk arme corporatie uit ons voorbeeld net zoveel bijdragen als zijn zéér welvarende collega.

Voorstel 2

Vervang de integrale vennootschapsbelasting over de sociale activiteiten door een verhoogde bijdrage aan het Wooninvesteringsfonds.

Toelichting:

De beoogde opbrengst van de VPB is € 500 miljoen per jaar. Of dit bedrag daadwerkelijk opgehaald gaat worden is zeer de vraag. In 2005 deed bureau Sovereign Financial Consultancy in opdracht van het ministerie van VROM onderzoek naar de effecten van een integrale VPB voor woningcorporaties. Zij gingen daarbij uit van een «level playing field», dat wil zeggen: corporaties krijgen dezelfde fiscale behandeling als commerciële verhuurders.

Sovereign concludeerde:

«Het fiscaal belastbare resultaat zou dan tentatief € 200 tot 300 miljoen kunnen bedragen met een VPB opbrengst van € 62 tot 94 miljoen. Gelet op de onzekerheidsmarges duidt dit op een te verwaarlozen bedrag aan VPB opbrengsten in de beginjaren.»

In normaal Nederlands: als de corporaties gelijk behandeld worden als de commerciële verhuurders kunnen ze via strategisch gedrag hun belastingafdracht zozeer verlagen, dat de opbrengst zeer beperkt is: een factor vijf tot tien lager dan het kabinet volgens het Belastingplan 2008 wil ophalen.

Als het kabinet desondanks vasthoudt aan de taakstellende opbrengst van € 500 miljoen zullen de fiscale vluchtroutes, zoals de fiscale beleggingsinstelling, voor de corporaties afgesloten moeten worden, maar dán zullen deze de wetgeving voorleggen aan de Europese rechter, op basis van schending van het level playing field.

Kortom: de maatschappelijke opbrengst van de VPB voor corporaties is ongewis. Daarnaast is deze belastingvorm een prikkel in de richting van minder sociaal gedrag. Ook deze effecten zijn destijds door Sovereign gedetailleerd beschreven.

Daarom ligt het voor de hand om de integrale VPB te laten vallen en in plaats daarvan de verplichte bijdrage aan het Wooninvesteringsfonds op te voeren. Naar onze mening zou deze – bij een gelijkwaardige inspanning als bij de VPB heffing – tenminste € 1 miljard per jaar kunnen bedragen, vier keer het huidige bedrag.

Voorstel 3

Laat álle corporaties, met uitzondering van degenen zonder vermogensoverschot, op basis van draagkracht bijdragen aan het Wooninvesteringsfonds.

Toelichting:

In het onderhandelaarsakkoord is vastgelegd dat corporaties in de 40 wijken die van het investeringsfonds gebruik maken zijn vrijgesteld van een bijdrage. Dat is zéér onlogisch. In deze opzet zou een steenrijke corporatie met 100 woningen in een aandachtswijk vrijgesteld kunnen worden van een bijdrage en zelf beroep kunnen doen op de steun van het Wooninvesteringsfonds, terwijl een straatarme corporatie in Tilburg of Leiden wél moet bijdragen en tegelijk achteraan staat bij een beroep op het fonds.

Conclusie: dat is niet alleen onlogisch, het is hoogst onrechtvaardig.

Voorstel 4

Projecten die aangemeld worden bij het Wooninvesteringsfonds worden getoetst op basis van transparante criteria die het maatschappelijk rendement bepalen. Indien er méér aanvragen zijn dan het fonds over middelen beschikt gaan de projecten in aandachtswijken voor en vervolgens wordt de volgorde bepaald aan de hand van de maatschappelijke score.

Toelichting:

In het onderhandelingsakkoord is vastgelegd: «Door het investeringsfonds vindt geen toetsing van de aanvragen plaats». Dat is naar onze mening uiterst onwenselijk. Het ligt voor de hand om te kijken naar de maatschappelijke meerwaarde van projecten. Daarbij zijn de meeste criteria die gebruikt zijn voor de wijkenselectie bruikbare indicatoren (al stellen wij wel voor om rekening te houden met de steekhoudende kritiek tegen het gebruik van enkele criteria). Maar daarnaast zou ook gedacht kunnen worden aan andere criteria, bv. met betrekking tot energiebesparing.

Wij vinden dat de criteria door de Tweede Kamer vastgesteld moeten worden en dat de uitvoering van de toets in handen moet komen van een onafhankelijke instelling, bv. het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting.

Voorstel 5

Laat álle corporaties een beroep kunnen doen op het wooninvesteringsfonds.

Toelichting:

In combinatie met voorstel 4 is er geen enkele reden waarom niet alle corporaties projecten kunnen voordragen voor een bijdrage. Sterker nog, in combinatie met voorstel 2 is er ook nog voldoende in kas om al die goede voorstellen te honoreren.

Daarmee wordt tegemoet gekomen aan de terechte kritiek van veel huurdersorganisaties, woningcorporaties en lagere overheden buiten de 40 aandachtswijken.

Voorstel 6

Investeringen van het fonds kunnen – tenzij de aanvragende corporatie daarmee instemt – alleen worden aangewend voor projecten die passen binnen de kerntaken van corporaties, zoals omschreven in het Besluit Beheer Sociale Huurwoningen.

Toelichting:

Woningcorporaties hebben volgens het BBSH een ruim omschreven taak: het bouwen en beheren van betaalbare woningen voor de doelgroep, het bevorderen van de leefbaarheid, duurzaam bouwen, het realiseren van woonzorg voorzieningen.

Op deze terreinen zijn op dit moment nog grote investeringen nodig, ook in de aandachtswijken, die de financiële draagkracht van corporaties in een aantal gevallen zelfs te boven gaan.

De overheid en maatschappelijk organisaties hebben óók een verantwoordelijkheid om te investeren in deze wijken. De pijlers: leren en opvoeden, werken, integreren en veiligheid behoren niet tot de kerntaken van de corporaties. Daar zouden dus andere partijen het voortouw moeten nemen en ook primair verantwoordelijk moeten zijn voor de financiering. Zowel door de invoering van de integrale VPB als door een ruime toepassing van het Wooninvesteringsfonds onttrekt met name de rijksoverheid zich aan zijn verplichtingen.

Wat ons betreft is het prima als een woningcorporatie bij de aanpak van wijken ook de woonomgeving van haar complexen aanpak, huismeesters betaalt, meer woonmaatschappelijk werk inzet. Ook is er niets op tegen als corporaties die hun eigen zaakjes goed voor elkaar hebben een brede school bouwen en beheren. Mits de huur van die brede school betaald wordt door het rijk, net als nu het geval is bij de school in een rijke wijk.

Paulus Jansen,

woordvoerder wonen SP Tweede-Kamerfractie

27 september 2007


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: van der Vlies (SGP), Crone (PvdA), Vendrik (GL), Blok (VVD), voorzitter, Ten Hoopen (CDA), ondervoorzitter, Weekers (VVD), Gerkens (SP), Van Haersma Buma (CDA), De Nerée tot Babberich (CDA), Dezentjé Hamming (VVD), Omtzigt (CDA), Koşer Kaya (D66), Irrgang (SP), Luijben (SP), Kalma (PvdA), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Cramer (CU), J. Kortenhorst (CDA), Van der Burg (VVD), Van Dijck (PVV), Heerts (PvdA), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD), Tang (PvdA) en Vos (PvdA).

Plv. leden: van der Staaij (SGP), Van Dam (PvdA), Halsema (GL), Remkes (VVD), Jonker (CDA), Aptroot (VVD), Van Gerven (SP), De Vries (CDA), Van Hijum (CDA), De Krom (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Pechtold (D66), Kant (SP), Ulenbelt (SP), Van der Veen (PvdA), Vacature (CDA), Anker (CU), Mastwijk (CDA), Nicolaï (VVD), De Roon (PVV), Smeets (PvdA), Karabulut (SP), Thieme (PvdD), Heijnen (PvdA) en Spekman (PvdA).

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven