31 200 XV
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2008

nr. 58
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 december 2007

Bijgaand ontvangt u de evaluatie die is gemaakt ter beantwoording van de vraag of een bijzondere aanpassing van het wettelijk minimumloon gewenst is. De wettelijke plicht tot het maken van een dergelijke evaluatie, na het verstrijken van telkens een periode van vier jaar, is opgenomen in artikel 14, dertiende lid van de Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag. Het kabinet trekt op basis van de evaluatie de conclusie dat er geen bijzondere aanpassing van het minimumloon behoeft plaats te vinden.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner

Bijzondere aanpassing wettelijk minimumloon

Aanleiding

Elke vier jaar moet de vraag worden beantwoord of er omstandigheden zijn die een bijzondere aanpassing van het wettelijk minimumloon (WML) en de daaraan gekoppelde uitkeringen wenselijk maken1. In de Memorie van Toelichting van de wet worden bij wijze van voorbeeld een aantal van deze omstandigheden genoemd, zoals een verschil in ontwikkeling tussen verdiende lonen en contractlonen of de mate van loondifferentiatie waarbij de lonen aan de onderkant van het loongebouw sterker dan wel minder sterk stijgen dan het gemiddelde. De bijzondere aanpassing kan zowel een opwaartse als neerwaartse bijstelling inhouden. De verplichting hierover advies te vragen aan de SER is in het kader van de herziening van adviesverplichtingen in 1995 komen te vervallen. Bij de voorgaande gelegenheden is de vraag of een aanpassing van het minimumloon gewenst is negatief beantwoord.

De vraag of er nu aanleiding is voor een bijzondere aanpassing van het minimumloon wordt beoordeeld op basis van een aantal variabelen:

• de koopkrachtontwikkeling;

• de inkomensongelijkheid;

• de loonontwikkeling en loondifferentiatie;

• de werkgelegenheid;

• het niveau van het minimumloon in internationaal perspectief.

Kernpunten

• De standaard koopkrachtontwikkeling van sociale minima heeft zich in de periode 2003–2006 iets gunstiger ontwikkeld dan die van vergelijkbare huishoudens met een hoger inkomen.

• Nederland kent een lage inkomensongelijkheid en dat is in de periode 1995–2005 nauwelijks veranderd.

• Het minimumloon week slechts beperkt af van gewogen contractlonen.

• Verlaging van minimumloon en uitkeringen heeft een positief effect op de arbeidsparticipatie aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Het kabinet acht deze verlaging echter ongewenst vanuit inkomenspolitiek bezien.

• Vanuit internationaal perspectief is er geen noodzaak om het minimumloon aan te passen. Nederland zit in de top-3 EU landen qua hoogte van het minimumloon.

Het kabinet trekt op basis van bovenstaande criteria de conclusie dat er geen bijzondere aanpassing van het minimumloon behoeft plaats te vinden.

Koopkrachtontwikkeling

De hoogte van het minimumloon is vooral van belang voor de koopkracht van de lage inkomens met een baan en voor uitkeringsgerechtigden. In onderstaande tabel wordt de standaard koopkrachtontwikkeling van lage inkomens met een baan en van uitkeringsgerechtigden vergeleken met andere huishoudens.

Tabel 1: Koopkrachtontwikkeling exclusief incidenteel (percentages)*

 20032004200520062003 t/m 2006 (cumulatief)
Actieven:     
Alleenverdiener met kinderen     
minimumloon0,0%0,6%– 1,4%0,7%– 0,1%
modaal– 1,4%0,5%– 1,8%1,6%– 1,1%
      
Alleenstaande     
minimumloon– 0,3%0,2%– 2,2%1,6%– 0,8%
modaal– 1,4%0,2%– 2,9%1,5%– 2,6%
      
Alleenstaande ouder     
minimumloon– 0,3%– 0,1%– 2,5%1,3%– 1,6%
modaal– 1,1%1,8%– 0,9%2,2%2,0%
      
Inactieven:     
Sociale minima     
paar met kinderen– 0,9%0,2%– 0,9%3,2%1,6%
alleenstaande– 1,1%– 0,1%– 2,1%1,4%– 1,9%
alleenstaande ouder0,2%0,4%– 1,0%2,4%2,1%
      
AOW (alleenstaand)     
(alleen) AOW– 0,7%0,6%– 0,5%3,3%2,6%
AOW +5000 (na 2007 +10 000)– 0,6%0,6%– 1,0%2,9%1,8%
      
AOW (paar)     
(alleen) AOW– 1,0%0,4%– 0,3%2,0%1,0%
AOW+10 0000,5%– 0,4%– 1,2%6,4%5,2%

* Alleen standaardeffecten.

Bron: ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Uit de tabel komt naar voren dat de standaardkoopkracht van sociale minima en minimumloners zich iets gunstiger heeft ontwikkeld dan die van vergelijkbare huishoudens met een hoger inkomen. Uitzondering hierop zijn de alleenstaande ouders die het minimumloon verdienen. Dit wordt veroorzaakt door de verzilveringsproblematiek: alleenstaande ouders konden de kinderkorting niet geheel verzilveren. Dit wordt opgelost door het kindgebonden budget, dat per 1 januari 2008 wordt ingevoerd.

Inkomensongelijkheid

Wanneer naast de koopkrachtontwikkeling ook wordt gekeken naar maatstaven van inkomensongelijkheid over een wat langere periode (1995–2005) dan is de inkomensongelijkheid in Nederland nauwelijks veranderd.

Tabel 2: Inkomensongelijkheid*

 200020012002200320042005
Inkomensongelijkheid      
       
Ginicoëfficiënt0,2420,2440,2410,2390,2440,242
Theilcoëfficiënt0,1110,1090,1070,1030,1100,107

Bron: SCP

* De ginicoëfficiënt en de theilcoëfficiënt zijn maatstaven voor inkomensongelijkheid. De ginicoëfficiënt ligt tussen 0 (volledige gelijkheid) en 1 (maximale ongelijkheid). De theilcoëfficiënt heeft de waarde 0 bij totale gelijkheid. In de tabel zijn alleen de cijfers vanaf 2000 opgenomen, omdat de cijfers voor 2000 vanwege de revisie van CBS-gegevens niet één op één te vergelijken zijn met de cijfers na 2000.

Ook vanuit internationaal perspectief is de inkomensongelijkheid laag. Nederland behoort binnen de Europese Unie tot de groep landen met de laagste inkomensongelijkheid. Dat is in de periode 1995–2005 niet veranderd.

Figuur 1: Ginicoëfficiënten internationaal 1995, 2000, 2005*

kst-31200-XV-58-1.gif

Bron: Eurostat

* De definitie van Eurostat verschilt van de definitie van het SCP. De ginicoëfficiënt van Eurostat ligt tussen 0 (volledige gelijkheid) en 100 (maximale ongelijkheid).

Loonontwikkeling en loondifferentiatie

In tabel 3 wordt een vergelijking gemaakt van de ontwikkeling van het minimumloon met de verdiende lonen en de gewogen contractlonen bij bedrijven en overheid. De gewogen contractlonen zijn een gemiddelde van de contractlonen in de markt en bij de overheid en zijn maatgevend voor de reguliere aanpassing van het minimumloon. De feitelijk verdiende lonen verschillen van de gewogen contractlonen als gevolg van alle incidentele looninkomsten bovenop het contractloon, zoals promoties en gratificaties.

Tabel 3: Bruto ontwikkeling van lonen en minimumloon

 2003200420052006Gemiddeld over 2003–2006
Minimumloon3,10,60,01,11,2
      
Gewogen contractlonen2,81,20,71,91,65
Verdiende lonen40,91,3N.b.N.b

Bron: eigen berekeningen SZW, CPB, CBS

De groei van het minimumloon lag de afgelopen jaren gemiddeld niet ver onder die van de gewogen contractlonen. De afwijking ten opzichte van de gewogen contractlonen wordt met name veroorzaakt door de ontkoppeling in 2004 en 2005. Als wordt gekeken naar het gemiddelde over 2003–2006 dan is het verschil (0,45%) tussen het minimumloon en de gewogen contractlonen beperkt.

Werkgelegenheid

Een aanpassing van het minimumloon heeft gevolgen voor de werkgelegenheid. Een verlaging van het minimumloon zal de werkgelegenheid vergroten. Uit de berekeningen van het CPB (Reinventing the Welfare State, 2006) komt naar voren dat een neerwaartse aanpassing van het minimumloon met 10% zonder de uitkeringen aan te passen zeer beperkte effecten heeft op de werkgelegenheid. De werkgelegenheid stijgt op termijn (na circa 8 jaar) met ongeveer 5000. Een lager minimumloon zorgt dan voor extra potentiële werkgelegenheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt, maar het wordt tegelijkertijd voor uitkeringsgerechtigden minder aantrekkelijk om een baan te aanvaarden. De arbeidsmarkteffecten worden pas groter als ook de uitkeringen met 10% worden verlaagd, doordat meer arbeidsaanbod beschikbaar komt. De werkgelegenheid stijgt dan op termijn met circa 40 000 banen. De koopkracht van uitkeringsgerechtigden daalt echter zeer fors door de verlaging van de uitkeringen. Het kabinet acht dit om deze reden niet opportuun.

Het minimumloon vanuit internationaal perspectief

Vanuit internationaal perspectief is er geen noodzaak om het minimumloon opwaarts aan te passen. Zoals uit figuur 2 naar voren komt zit Nederland in de top-3 landen qua hoogte van het minimumloon.

Figuur 2: Minimumlonen internationaal in koopkrachtpariteit*, 2006

kst-31200-XV-58-2.gif

Bron: Eurostat

* Het minimumloon in de verschillende landen is aangepast aan de relatieve koopkracht in die landen.

Conclusie

In de voorgaande evaluatie is gekeken naar de koopkrachtontwikkeling, de inkomensongelijkheid, de loonontwikkeling en loondifferentiatie, de werkgelegenheid en het niveau van het minimumloon in internationaal perspectief. Het kabinet trekt op basis van de ontwikkeling van deze variabelen de conclusie dat er geen bijzondere aanpassing van het minimumloon behoeft plaats te vinden.


XNoot
1

Deze verplichting is opgenomen in artikel 14, dertiende lid van de Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag.

Naar boven