31 200 XIV
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) voor het jaar 2008

nr. 150
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 november 2007

Hierbij bied ik u aan de Nota van Antwoord Inspraakprocedure aanwijzing Natura 2000-gebieden.1 Deze nota behandelt de vragen en opmerkingen uit de zienswijzen en beschouwingen, die zijn ingediend in het inspraaktraject voor de ontwerpaanwijzingsbesluiten van 111 van de 162 Natura 2000-gebieden.

Voordat ik in deze brief inga op de hoofdlijnen van de Nota van Antwoord en de vervolgstappen met betrekking tot de eerste tranche aanwijzing Natura 2000-gebieden, schets ik de achtergrond van Natura 2000 en de juridische context waarin Natura 2000 speelt. Voorts ga ik in op het proces van implementatie van Natura 2000 waarin we ons nu bevinden, geef ik een korte terugblik op wat er tot nu toe is gebeurd en blik ik vooruit op het vervolg van het implementatieproces. Ook schets ik de samenhang met de Kaderrichtlijn Water en de rol van de provincies.

Achtergrond Natura 2000

Meer natuur, vitale natuur. Dat is de kern van het natuurbeleid. Een mooi landschap om met plezier in te wonen, werken en recreëren. En ook het leefgebied van zo’n 40 000 soorten dieren en planten. Natura 2000 geeft vorm aan dit beleid.

Met het aanwijzen van Natura 2000-gebieden worden internationaal belangrijke natuurwaarden in Nederland beschermd. Nederland mag trots zijn op deze, in nationaal én in Europees opzicht, bijzondere natuur. Vanwege de intrinsieke en biologische waarden, maar niet alleen daarom. Ook de recreatieve en economische waarden zijn van groot belang en dragen bij aan het welzijn van mensen. Nederland is zuinig op deze natuur en neemt er verantwoordelijkheid voor, onder meer door uitvoering te geven aan de Europese verplichtingen met betrekking tot Natura 2000.

De aanwijzing van Natura 2000-gebieden gebeurt op basis van de bijdrage van het gebied aan het Europese ecologische netwerk.

Bij het bepalen van de instandhoudingsdoelstellingen van deze gebieden en de verdere uitwerking en planning wordt er – naast ecologische afwegingen – rekening gehouden met economische, recreatieve en andere belangen. Het streven is een harmonisch samengaan van belangen, waarbij duurzaamheid het kernwoord is.

Natura 2000 is een instrument voor duurzame ontwikkeling en gaat over natuur én mensen. Duurzame ontwikkeling kan alleen tot stand worden gebracht als ieder zijn bijdrage levert. Het is daarom van belang dat alle betrokkenen bij Natura 2000 constructief participeren. De bescherming van Natura 2000 is een gezamenlijke opgave voor Rijk, provincies, gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers, natuurbeschermingsorganisaties, waterschappen, terreinbeheerders, gebruikers, eigenaren en andere belanghebbenden. Er wordt nu al op veel fronten constructief samengewerkt. Zoals een gezamenlijke aanpak door de bevoegde instanties (LNV, Defensie, Verkeer en Waterstaat en de provincies) op zowel bestuurlijk niveau als de werkvloer. Pakken we nu de implementatie voortvarend op, dan profiteren we van hetgeen Natura 2000 in ecologisch én in sociaal-economisch opzicht kan opleveren. Natuur is immers ook een basis voor gezondheid, veiligheid en voedsel.

Juridische context Natura 2000 en samenhang met bestaand beleid

De Europese richtlijnen die aan Natura 2000 ten grondslag liggen, de Vogelrichtlijn uit 1979 en de Habitatrichtlijn uit 1992, zijn tot stand gekomen omdat de instandhouding van de in het wild levende dieren en planten en habitattypen onder druk staat. Ook in breder internationaal verband zijn verdragen gesloten om soorten en habitattypen te bescher-men, zoals het Verdrag van Bonn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Ramsar.

Eén van de middelen om de soorten en habitattypen te beschermen die de Habitatrichtlijn noemt, is een Europees ecologisch netwerk: Natura 2000. Nederland was hierop bij de totstandkoming van de richtlijn al voorbereid door de instelling van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS biedt bescherming aan alle natuurgebieden die van belang zijn op nationaal niveau. Het is geen toeval dat de Natura 2000-gebieden voor het overgrote deel binnen de EHS liggen.

De Nederlandse natuur staat nog steeds onder druk door versnippering en milieuproblematiek. Onlangs onderstreepte het rapport «Perspectieven voor de Vogel- en Habitatrichtlijn» van het Milieu- en Natuurplanbureau dit nog eens. Ongeveer tweederde van de vanwege de richtlijnen te beschermen soorten en habitattypen worden in hun bestaan bedreigd, met name door ongunstige milieucondities. Om de gestelde ambities te halen, moet er nog veel gebeuren, maar we zijn op de goede weg.

Het implementatieproces van Natura 2000

De implementatie van Natura 2000 in Nederland is een omvangrijk proces, dat veel mensen raakt. Ik vind het belangrijk dat een zorgvuldig en transparant proces wordt doorlopen in samenspraak met betrokken organisaties en burgers en met de Kamer.

De implementatie van Natura 2000 verloopt in fasen. De eerste fase betrof het aanwijzen van Vogelrichtlijngebieden en het aanmelden van Habitatrichtlijngebieden. In 2000 werd de aanwijzing van de Vogelrichtlijngebieden voor het belangrijkste deel afgerond en in 2004 plaatste de Europese Commissie de door Nederland in 2003 aangemelde Habitatrichtlijngebieden op een communautaire lijst. In totaal gaat het om 162 Natura 2000-gebieden.

De tweede fase betreft het formuleren van nationale instandhoudingsdoelstellingen. De Habitatrichtlijn verplicht ertoe om instandhoudingsdoelstellingen (Natura 2000-doelen) te definiëren. In beginsel dient Nederland alle habitattypen en soorten waarvoor Nederland een verantwoordelijkheid op zich heeft genomen, in een gunstige staat van instandhouding te brengen en instandhoudingsdoelstellingen te formuleren.

In de Natura 2000-contourennotitie staan de hoofdlijnen en principes voor de formulering van de instandhoudingsdoelstellingen. De contourennotitie is u op 1 juli 2005 toegezonden (TK 29 800 XIV, nr. 104). Vervolgens zijn de kaders voor de formulering voor de Natura 2000-doelen op landelijk niveau en op gebiedsniveau, alsmede de kaders voor de begrenzing van de gebieden verder uitgewerkt in het Natura 2000-doelendocument. Mijn ambtsvoorganger heeft u het Natura 2000-doelendocument aangeboden op 16 juni 2006 (TK 30 300 XIV, nr. 94). Vanaf 2004 is daartoe een groot aantal consultatiebijeenkomsten met deskundigen en beheerders georganiseerd. Alle provincies, relevante gemeenten en waterschappen en veel maatschappelijke organisaties hebben eind 2005 het concept Natura 2000-doelendocument en de conceptinformatie voor de 162 gebieden ontvangen met het verzoek om commentaar. Naar aanleiding van de reacties zijn aanvullende gesprekken gevoerd met organisaties en zijn de conceptstukken waar nodig aangepast.

De derde fase betreft het publiceren van de ontwerpaanwijzingsbesluiten voor de Natura 2000-gebieden, waarin per gebied de instandhoudingsdoelstellingen zijn uitgewerkt. In de periode van informele afstemming bleek dat het in één keer publiceren van ontwerpaanwijzingsbesluiten voor 162 Natura 2000-gebieden, zowel de gewenste snelheid als de zorgvuldigheid van het proces niet ten goede zou komen. Daarom is gekozen voor aanwijzing in tranches.

Op 27 november 2006 zijn de ontwerp-aanwijzingsbesluiten gepubliceerd voor de eerste serie van 111 Natura 2000-gebieden die in de periode van 9 januari tot en met 19 februari 2007 ter inzage lagen. Iedereen kon in deze periode zijn zienswijze kenbaar maken. In deze periode heeft mijn ministerie bijeenkomsten georganiseerd en is er veel informatie aangeboden. Vervolgens konden de provincies tot 19 juni 2007 hun beschouwingen geven op de zienswijzen over de ontwerp-aanwijzingsbesluiten van de Natura 2000-gebieden in hun provincie. In de Nota van Antwoord geef ik aan hoe ik omga met de inspraakreacties op de eerste tranche ontwerp-aanwijzingsbesluiten en de beschouwingen daarover.

Met de aanwijzing van alle 162 Natura 2000-gebieden is het proces van implementatie van Natura 2000 nog niet afgerond. De Natuurbeschermingswet 1998 vereist dat binnen drie jaar na vaststelling van het Natura 2000-aanwijzingsbesluit, een beheerplan wordt vastgesteld voor elk Natura 2000-gebied.

In het beheerplan staat hoe, waar en op welke termijn de instandhoudingsdoelstellingen gerealiseerd gaan worden. Ook geeft het beheerplan aan welke activiteiten in en rond het gebied geen (negatief) effect hebben op de soorten en habitattypen waarvoor het gebied is aangewezen. Voor die activiteiten is dan ook geen vergunning nodig op grond van de Natuurbeschermingswet 1998. Deze beschrijving moet uiteraard gebeuren op grond van objectieve gegevens. Het moet wetenschappelijk gezien redelijkerwijs zeker zijn dat negatieve effecten uitblijven, omdat een beheerplan net als een vergunning moet voldoen aan de vereisten die de wet stelt. Het beheerplan geeft beheerders, gebruikers en belanghebbenden dus meer inzicht in welke activiteiten zonder vergunning zijn toegestaan in het Natura 2000-gebied. De beheerplannen gaan een zeer belangrijke bijdrage leveren aan de gevraagde duidelijkheid over de consequenties van Natura 2000. De beheerplannen zullen echter niet voor alle activiteiten uitsluitsel kunnen geven over de effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Voor sommige (bestaande) activiteiten zal dan ook in de toekomst een traject van vergunningverlening aan de orde blijven.

Met het opstellen van beheerplannen komen we in een nieuwe fase. De ontwikkeling van de beheerplannen is een gezamenlijke opgave voor de bevoegde instanties (LNV, Verkeer en Waterstaat, Defensie, provincies) en gemeenten, waterschappen, natuurbeschermingsorganisaties, maatschappelijke organisaties, ondernemers, terreinbeheerders, gebruikers, eigenaren en andere belanghebbenden. Ik heb er het volste vertrouwen in dat het proces van opstellen van de beheerplannen constructief zal plaatsvinden. Er zijn goede afspraken gemaakt tussen de bevoegde instanties over het opstellen en vaststellen van deze plannen.

We staan met Natura 2000 voor de uitdagende taak om op een evenwichtige manier te besluiten over tal van dilemma’s. Deze dilemma’s betreffen enerzijds de behoefte aan ruimte om te wonen, te werken en te recreëren en anderzijds de duurzame bescherming en ontwikkelingsmogelijkheden van onze waardevolle natuur. Een duurzame ontwikkeling met een goede balans tussen ecologie en economie vergt durf om te kiezen als dat nodig is. Er kan veel, maar niet alles. Ik ben daar eerlijk in en hecht eraan om waar mogelijk inzicht te geven in wat kan en niet kan.

Afstemming Kaderichtlijn Water en Natura 2000

Speciale aandacht vraagt de afstemming tussen de Kaderichtlijn Water (KRW) en Natura 2000. Beide kennen een apart implementatietraject. Er is echter ook sprake van een inhoudelijke overlap. Beide trajecten beogen immers goede watercondities te creëren voor de te behouden en te ontwikkelen natuurwaarden. Om die reden integreert het ministerie van Verkeer en Waterstaat voor de rijkswateren de realisatie van de benodigde Natura 2000-watercondities in de KRW-plannen. In oktober 2007 worden de hiertoe benodigde «watervereisten» gepubliceerd, die vervolgens door de waterbeheerders (RWS en de waterschappen) op hun uitvoeringsconsequenties worden getoetst. Waar het uitgangspunt «haalbaar en betaalbaar» in het geding is zal verder overleg volgen.

Duidelijk is dat – vanwege de complexiteit – de afstemming tussen waterschappen, provincies en Rijk voortdurend aandacht behoeft. Ik zal mij, samen met de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, maximaal inspannen voor een vloeiend en samenhangend proces.

Rol provincies

De provincies zijn belangrijke partners bij de uitvoering van het natuurbeleid en spelen daarmee ook een belangrijke rol in het hele stelsel van Natura 2000. Om die reden zijn zij vroegtijdig betrokken bij de implementatie, bijvoorbeeld bij het opstellen van het Natura 2000-doelendocument en de ontwerp-aanwijzingsbesluiten. Bovendien spelen zij een rol in de inspraakprocedure. Gedeputeerde Staten hebben beschouwingen gegeven op de zienswijzen die zijn ingebracht op de Natura 2000-gebieden in hun provincie. Een overzicht van de beschouwingen is als bijlage bij de Nota van Antwoord opgenomen. Verder zijn de provincies in veel Natura 2000-gebieden het bevoegd gezag dat het beheerplan vaststelt. Tot slot zijn ze bevoegd bij het grootste deel van de vergunningverlening.

Maatschappelijke belangstelling

De opgave van Natura 2000 roept natuurlijk ook vragen en onzekerheden op, onder meer bij grondeigenaren, grondgebruikers, omwonenden, regionale bestuurders en terreinbeherende organisaties. Dat blijkt ook uit de maatschappelijke belangstelling voor de aanwijzing van de Natura 2000-gebieden. Die belangstelling komt mede tot uiting in het grote aantal inspraakreacties in het inspraaktraject voor de ontwerp-aanwijzingsbesluiten van 111 van de 162 Natura 2000-gebieden. Het getuigt van betrokkenheid bij de implementatie van Natura 2000.

Ik ben mij ervan bewust dat die maatschappelijke belangstelling ook voortkomt uit onzekerheid over de implementatie van Natura 2000, als gevolg van onduidelijkheden. Ik neem dit serieus. Maatschappelijke betrokkenheid is cruciaal voor het slagen van het natuurbeleid in algemene zin en van Natura 2000 in het bijzonder. Duidelijkheid over mijn beleid is hiervoor een essentiële voorwaarde. Ik maak mij er sterk voor om die duidelijkheid te geven. Gelukkig is het zo dat hoe verder we met het proces van implementatie zijn, hoe concreter en daarmee duidelijker we kunnen worden.

De debatten die ik voor het zomerreces met uw Kamer heb gehad, hebben zichtbaar gemaakt op welke punten het beleid nog verduidelijkt moest worden. Een groot aantal van de aanbevelingen uit de CDA initiatiefnota is al onderdeel van mijn beleid. In de Kamer heb ik dit nader toegelicht. Ik noem hier: het evenredigheidsbeginsel toepassen; uitvoerende instanties ondersteunen en faciliteren; burgers en bedrijven informeren over verstrekte Natuurbeschermingswetvergunningen, jurisprudentie en handreikingen; binnen de bestaande wettelijke kaders de mogelijkheden verkennen van tijdelijke natuur. Ook het in mei 2007 ingediende wetsvoorstel tot wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 inzake regulering van bestaand gebruik in en om Natura 2000-gebieden waarin de functie van het beheerplan een sterkere verankering zal krijgen, sluit aan bij de gedane aanbevelingen. Een deel van de aanbevelingen (zoals de integratie van verschillende toetsen en vergunningen) wordt meegenomen bij de evaluatie van de Europese en de Nederlandse natuurwetgeving. De resultaten van de evaluatie van de Nederlandse natuurwetgeving bied ik u naar verwachting voor 1 maart 2008 aan.

In overleg met het Interprovinciaal Overleg (IPO) wordt bezien of de regelgeving duidelijker kan zijn over welke activiteiten zonder vergunning voortgezet kunnen worden. Ook de Nota van Antwoord en de definitieve aanwijzingsbesluiten zullen een belangrijke bijdrage leveren aan de duidelijkheid die alom wordt gevraagd over de consequenties van Natura 2000.

Zienswijzen en Nota van Antwoord

Tijdens de inspraakprocedure van de eerste tranche ontwerp-aanwijzingsbesluiten van de Natura 2000-gebieden ontving ik ongeveer 5000 verschillende zienswijzen.1 De zienswijzen zijn zeer uiteenlopend van aard en afkomstig van onder meer (agrarische) ondernemers, overheden, belangenorganisaties en particulieren. Daarnaast gaven de provincies hun beschouwingen op de zienswijzen.

Een centraal punt in veel zienswijzen is een verzoek om duidelijkheid – zowel procesmatig als inhoudelijk. Veel insprekers zijn van mening dat die duidelijkheid er nu nog onvoldoende is en hebben de indruk dat met de aanwijzing onomkeerbare besluiten worden genomen, zonder dat ze de gevolgen daarvan voldoende kunnen overzien. In de Nota van Antwoord en in deze brief leg ik keuzes uit, tracht ik onnodige zorgen weg te nemen en bied ik, zo mogelijk, oplossingen. Ook leg ik uit waar de zorg in bepaalde gevallen niet kan worden weggenomen.

De Nota van Antwoord geeft een reactie op de inspraakreacties en uitsluitsel over te hanteren algemene lijnen en principes bij de verdere implementatie van Natura 2000. Naast de 5000 zeer uiteenlopende zienswijzen zijn hierbij ook de argumenten meegewogen die de provincies in hun beschouwingen hebben ingebracht. De Nota van Antwoord vormt het uitgangspunt voor de definitieve aanwijzing van de 111 Natura 2000-gebieden waarvoor begin 2007 de ontwerpaanwijzingsbesluiten ter inzage hebben gelegen. De Nota van Antwoord biedt tevens een belangrijke basis voor de definitieve aanwijzing van de overige gebieden, waaronder de zeven Natura 2000-gebieden in het Waddengebied waarvoor de ontwerpaanwijzingsbesluiten vlak voor de zomer van 2007 ter inzage hebben gelegen. Naast de Nota van Antwoord ontvangt elke inspreker een brief, waarin wordt ingegaan op de door hem of haar aangevoerde gebiedsspecifieke zaken.

De in de Nota van Antwoord gemaakte keuzes en standpunten worden verwerkt in de ontwerpaanwijzingsbesluiten, waarna deze als definitieve aanwijzingsbesluiten worden gepubliceerd. Naar verwachting vindt dit vanaf voorjaar 2008 plaats. Voor belanghebbenden die een zienswijze hebben ingediend, staat tegen deze besluiten de mogelijkheid van beroep bij de Raad van State open.

Vooruitlopend daarop ben ik voornemens een besluit te nemen over de definitieve aanwijzing van de gebieden Voordelta, Voornes Duin en Duinen van Goeree & Kwade Hoek. De definitieve aanwijzing van deze gebieden is de basis voor vervolgbesluiten (bijvoorbeeld over beheerplan en vergunningverlening) die noodzakelijk zijn voor de start van de aanleg van Tweede Maasvlakte.

Verder neem ik in het najaar van 2007 een definitief aanwijzingsbesluit voor het gebied Abtskolk & De Putten. De reden voor deze aanwijzing zijn uitspraken van de Raad van State over de aanwijzing van dit gebied voor de dwerggans. Ten behoeve van deze wereldwijd bedreigde soort zal dit als een extra gebied moeten worden aangewezen. Begin 2006 is daarom de aanwijzing van het gebied Abtskolk & De Putten in procedure gebracht.

Hoofdthema’s

Onderstaand vindt u zestien hoofdthema’s die zijn genoemd tijdens de inspraakprocedure. Deze vormen de hoofdlijnen van de Nota van Antwoord. Op elk van deze hoofdthema’s ga ik kort in.

De zestien maatschappelijke hoofdpunten zijn:

1. Koppeling aanwijzingsbesluiten met beheerplannen

2. Betrokkenheid bij opstellen beheerplan

3. Selectie

4. Begrenzing

5. Nieuwe natuur

6. Haalbaar en betaalbaar

7. Belangenafweging

8. Relatie met Kaderrichtlijn Water

9. Bestaand gebruik

10. Omkering bewijslast

11. Ontwikkelingsmogelijkheden en het begrip «significant»

12. Administratieve lasten

13. Schadevergoeding

14. Flankerend beleid

15. Relatie met bestaand beleid

16. Ammoniak

1. Koppeling aanwijzingsbesluiten met beheerplannen

Hoofdpunten zienswijzen: Diverse insprekers geven aan dat op het moment van vaststellen van de aanwijzingsbesluiten de gevolgen daarvan niet te overzien zijn. Want de benodigde maatregelen en de gevolgen voor bijvoorbeeld bestaand gebruik komen pas in beeld als de beheerplannen worden opgesteld. Insprekers verwachten dat de beheerplannen pas de gewenste duidelijkheid geven. In de zienswijzen stelt men dan ook dat veel onduidelijkheid kan worden weggenomen door de procedures voor aanwijzingsbesluiten en beheerplannen te koppelen. Dan kan men een integrale zienswijze geven op aanwijzing en beheerplan.

Hoofdpunten beschouwingen: Vrijwel alle provincies sluiten in hun beschouwingen hierop aan door te adviseren om eerst over te gaan tot een meer «voorlopige» aanwijzing, bijvoorbeeld middels de ontwerp-aanwijzingsbesluiten, en de gebieden pas definitief aan te wijzen als de beheerplannen (in concept) gereed zijn. Diverse provincies geven aan snel te willen starten met het opstellen van de beheerplannen.

Reactie: In lijn met de gedachtewisseling met de vaste Kamercommissie voor LNV op 14 september 2006, acht ik het van belang dat alle betrokkenen zo spoedig mogelijk duidelijkheid wordt geboden over de uitwerking van Natura 2000 in de praktijk. Dat heb ik gedaan door zo snel mogelijk te starten met de aanwijzingsprocedure voor de 162 Natura 2000-gebieden (TK 30 800 XIV, nr. 15).

Vanuit bestuurlijke en maatschappelijke hoek zijn er suggesties gedaan om met het aanwijzen van de Natura 2000-gebieden te wachten totdat de beheerplannen gereed zijn. De wens om eerst volledige duidelijkheid te hebben over de consequenties van de aanwijzing is begrijpelijk. Op basis van de wensen en suggesties voor koppeling van beheerplannen en aanwijzingsbesluiten heb ik de opties bij dit vraagstuk nogmaals grondig overwogen. Alles overziend ben ik van mening dat de huidige aanpak van volgtijdelijkheid (eerst gebieden aanwijzen en pas daarna beheerplannen vaststellen) noodzakelijk is. Ik merk daarbij op dat deze procedure zodanig kan worden uitgevoerd dat wordt ingespeeld op de verschillende belangen.

De gekozen procedure van volgtijdelijkheid vergroot de rechtszekerheid. De aanwijzingsbesluiten geven duidelijkheid over de instandhoudingsdoelstellingen die gelden voor een Natura 2000-gebied. Als bijvoorbeeld een gebied is aangewezen voor het habitattype blauwgrasland dan beperkt de bescherming zich tot dit type.

De procedure biedt bovendien sneller duidelijkheid. Hoe eerder de gebieden worden aangewezen, des te eerder zijn de instandhoudingsdoelstellingen en de exacte grenzen bekend. Dit biedt richting en houvast bij het opstellen van beheerplannen en toetsing bij vergunningverlening. Het sluit ook aan op reeds bekende verzoeken om te komen tot een snelle aanwijzing van gebieden om juist economische ontwikkelingen toe te kunnen staan (zoals de Tweede Maasvlakte). Hetzelfde geldt feitelijk voor een tijdige afstemming met de beheerplannen van de KRW. Dit is belangrijk omdat de stroomgebiedbeheerplannen van de KRW in 2009 moeten worden vastgesteld.

Een volgtijdelijke aanpak biedt verder het voordeel dat niet alles in één keer wordt vastgelegd. Er wordt op die manier voldoende ruimte geboden voor een verantwoorde lokale invulling van het beheerplan. Met ruimte voor afweging tussen ecologische, economische en sociaal-culturele belangen.

Overigens is het niet nodig om de aanwijzingsbesluiten en beheerplannen te koppelen om zekerheid te krijgen over de haalbaarheid van de instandhoudingsdoelstellingen.

Daarvoor verwijs ik naar hetgeen onder punt 6 «Haalbaar en betaalbaar» is gesteld en naar de drie momenten waarop mijn ambtsvoorganger heeft aangegeven dat de instandhoudingsdoelstellingen kunnen worden herijkt en zonodig bijgesteld: (1) bij aanwijzing van gebieden in een volgende tranche, (2) bij opstelling van de beheerplannen en (3) bij de geplande evaluatie in 2015 (TK 30 300 XIV, nr. 94). Ik zal dit ook in de toelichting die onderdeel uitmaakt van de aanwijzingsbesluiten verankeren.

Ik waardeer het zeer dat provincies aangeven vaart te willen zetten achter het opstellen van de beheerplannen. De procedure van volgtijdelijkheid is daarbij een voordeel omdat deze zodanig kan worden uitgevoerd dat zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de verschillende belangen. Zo worden voor buitengewoon gevoelige gebieden de beheerplannen versneld opgesteld. Voorbeelden hiervan zijn Groote Peel, Deurnsche Peel en Mariapeel, Groot Zandbrink en Binnenveld.

2. Betrokkenheid bij opstellen beheerplan

Hoofdpunten zienswijzen: Veel insprekers geven aan een (actieve) rol te willen vervullen bij het opstellen van de beheerplannen. Zo kunnen zij hun belangen inbrengen bij het vaststellen van doeltermijnen en te nemen maatregelen.

Hoofdpunten beschouwingen: De meeste provincies zijn in hun beschouwingen verheugd over deze betrokkenheid en zeggen hiervan ook gebruik te zullen maken. Zij hechten aan een groot draagvlak voor de plannen en geven aan extra aandacht te besteden aan communicatie rond het proces van de beheerplannen. Diverse provincies stellen snel te willen starten met dit proces.

Reactie: De wens om betrokken te worden bij de beheerplanfase is een goed signaal. Een dergelijke betrokkenheid is namelijk essentieel voor een gedegen afweging en balans tussen ecologie en economie. De gebiedsgerichte en integrale benadering die het beheerplan hierbij voorstaat kan ook alleen maar succesvol zijn als er voldoende betrokkenheid is. Per Natura 2000-gebied is één bevoegd gezag de zogenoemde voortouwnemer (provincies of ministeries van LNV, Verkeer en Waterstaat of Defensie). De voortouwnemer neemt het initiatief om grondeigenaren, gebruikers, besturen van waterschappen, gemeenten en andere belanghebbenden tijdig te betrekken.

De voortouwnemers werken bestuurlijk en inhoudelijk nauw samen. Bijvoorbeeld in het zogenoemde Steunpunt Natura 2000. Dit Steunpunt is opgezet ten behoeve van de bevoegde instanties om kennis te delen en de beheerplanaanpak af te stemmen. Binnen deze samenwerking wordt er ook op toegezien dat het betrekken van belanghebbenden adequaat wordt vormgegeven.

3. Selectie

Hoofdpunten zienswijzen: Veel insprekers zetten vraagtekens bij de selectie van de Natura 2000-gebieden en de onderbouwing daarvan. Ook zijn er veel vragen over de procedure die heeft geleid tot de aanmelding en uiteindelijke aanwijzing van de Vogelrichtlijngebieden en de Habitatrichtlijngebieden.

Hoofdpunten beschouwingen: In de beschouwingen van provincies komt regelmatig naar voren dat de provincies van mening zijn dat een zorgvuldige selectie heeft plaatsgevonden.

Reactie: Uit de zienswijzen komt naar voren dat de selectieprocedure onvoldoende inzichtelijk is gemaakt. Daarom geef ik in de Nota van Antwoord een uitgebreide toelichting op de aanmeldingsprocedure en de daarbij toegepaste selectiecriteria. Daarnaast zal ik in elk van de aanwijzingsbesluiten op overzichtelijke wijze een nadere motivering van de selectie van het betreffende gebied opnemen. Dit geldt alleen voor de Habitatrichtlijngebieden.

Ten aanzien van de Vogelrichtlijngebieden geldt dat op één uitzondering na alle Vogelrichtlijngebieden reeds in de jaren 1986–2005 zijn aangewezen. Inspraak- en beroepsprocedures tegen deze aanwijzingen zijn inmiddels afgerond. Hierdoor is de inspraakprocedure nu uitsluitend gericht op de Habitatrichtlijngebieden, op de gebiedsspecifieke instandhoudingsdoelstellingen en op de begrenzing van Vogelrichtlijngebieden voor zover deze is gewijzigd.

4. Begrenzing

Hoofdpunten zienswijzen: Veel insprekers verzoeken om de grenzen aan te passen. Deze reacties zijn meestal zeer gebiedsspecifiek. Vaak gaat het om verzoeken om bestaande bebouwing, (recreatie)bedrijven, erven, havens en vaargeulen binnen Natura 2000-gebieden niet mee te begrenzen. Daarnaast laat volgens velen de algemene exclaveringsformule te veel ruimte voor interpretatie en biedt het niet de gewenste duidelijkheid.

Hoofdpunten beschouwingen: In algemene zin stemmen de provincies in hun beschouwingen veelal in met de begrenzingen en de begrenzingssystematiek. Naar aanleiding van zienswijzen uit de toeristisch-recreatieve hoek, pleiten enkele provincies ervoor om te bezien of de exclaveringsformule verbeterd of verduidelijkt kan worden.

Reactie: In de ontwerpaanwijzingsbesluiten zijn bepaalde delen uitgezonderd van de Natura 2000-gebieden door middel van een standaardtekst: de zogenoemde algemene exclaveringsformule. In veel zienswijzen is verzocht om delen van Natura 2000-gebieden uit te zonderen, terwijl die delen al uitgezonderd zijn middels deze algemene exclaveringsformule. Blijkbaar is deze tekstuele exclavering niet in alle gevallen voldoende duidelijk. Daarom zal ik die gebiedsdelen zoveel mogelijk ook op kaart uitzonderen.

Dit betreft bestaande bebouwing (waaronder bebouwde defensieterreinen), bedrijfsterreinen, havens, erven, tuinen, verhardingen en wegbermen voor zover deze geen Europese natuurwaarden herbergen of anderszins van belang zijn voor de instandhouding van het gebied. Voorbeelden waarbij wel sprake is van relevante natuurwaarden, zijn gebouwen die als verblijfplaats dienen voor bepaalde soorten vleermuizen, wegbermen die het leefgebied vormen voor een zeldzame vlindersoort en havens die in gebruik zijn als rustplaats voor groepen watervogels.

Ook vaargeulen zoals in de Westerschelde zijn onlosmakelijk onderdeel van het Natura 2000-gebied (in dit geval habitattype Estuaria) en kunnen niet worden uitgezonderd.

Grenswijzigingen los van de algemene exclaveringsformule zijn slechts in beperkte mate mogelijk. In gevallen waarbij is verzocht om (verdere) exclavering van bepaalde gebiedsdelen zoals bedrijfsterreinen, militaire oefenterreinen en verblijfsrecreatieterreinen, zal de begrenzing worden aangepast indien dat mogelijk is in het licht van de instandhouding van het gebied. Hierbij dient overigens onderscheid te worden gemaakt tussen Vogelrichtlijngebieden en Habitatrichtlijngebieden. Vogelrichtlijngebieden zijn merendeels reeds aangewezen en begrensd in de periode 1986–2005, waarvoor reeds eerder een openbare inspraakprocedure is geweest. Grenswijzigingen van Vogelrichtlijngebieden zijn Europeesrechtelijk slechts zeer beperkt mogelijk, namelijk indien bij aanwijzing een «wetenschappelijke fout» is gemaakt waardoor een deelgebied ten onrechte deel uitmaakt van het aangewezen gebied. Voor Habitatrichtlijngebieden (die nog niet zijn aangewezen, maar wel aangemeld bij de Europese Commissie) is er meer beleidsruimte voor grenswijzigingen voor zover de gunstige staat van instandhouding van soorten niet in gevaar komt, omdat definitieve aanwijzing nog moet plaatsvinden.

Overigens wil ik erop wijzen dat niet de ligging in of buiten de gebiedsbegrenzing bepalend is voor het optreden van rechtsgevolgen, maar de invloed die de handeling of het project op de betreffende plek heeft op de instandhouding van de beschermde waarden in het Natura 2000-gebied. Door de externe werking van het beschermingsregime is dit regime immers ook van toepassing op plekken buiten het gebied.

5. Nieuwe natuur

Hoofdpunten zienswijzen: Van agrarische zijde is veel kritiek geuit op het meebegrenzen van nieuwe natuur met regulier landbouwkundig gebruik. Natuurbeschermingsorganisaties noemen nieuwe natuur daarentegen het noodzakelijke «cement tussen de bakstenen». Nieuwe natuur is aangewezen in provinciale gebiedsplannen voor de realisatie van de EHS, omdat de EHS bestaat uit bestaande én nieuwe natuur.

In de zienswijzen wordt de kritiek op twee manieren onderbouwd. Ten eerste zijn er twijfels of deze nieuwe natuur werkelijk noodzakelijk is voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen. Waar dit toch het geval is, wordt gevraagd om de doelen bij te stellen zodat de nieuwe natuur buiten de begrenzing kan blijven. Ten tweede zou nieuwe natuur gerealiseerd na 1 mei 1988 geen extra beperkende invloed hebben op het aangrenzende agrarische gebied. Hierop zou de ammoniakwetgeving niet van toepassing zijn (hierbij wordt verwezen naar de richtlijn Ammoniak en Veehouderij 1991 van LNV en VROM). Als deze depositie van ammoniak op nieuwe natuur binnen het Natura 2000-gebied toch een rol speelt bij de beoordeling van effecten, stellen insprekers dat de gevolgen zeer groot kunnen zijn. Het draagvlak voor realisering van nieuwe natuur wordt zwaar aangetast indien deze gronden als verzuringsgevoelig worden aangemerkt. Als de eerder gemaakte afspraken worden gehandhaafd, draagt dit volgens de insprekers bij aan het vertrouwen in de overheid.

Hiermee samenhangend wordt kritiek geuit op het feit dat deze nieuwe natuur nu zonder meer is opgenomen binnen de begrenzing van Natura 2000, terwijl is afgesproken dat de realisatie van de EHS in principe op vrijwillige basis geschiedt. Men pleit ervoor deze vrijwilligheid te handhaven.

Hoofdpunten beschouwingen: Provincies gaan in hun beschouwingen verschillend om met het onderwerp nieuwe natuur. Enerzijds is er ondersteuning voor de begrenzing van nieuwe natuur. Anderzijds zijn er verzoeken om nieuwe natuur (toegevoegd na de aanmelding van de Habitatrichtlijngebieden in 2003) uit de begrenzing te halen. Enkele provincies adviseren om niet-verworven nieuwe natuur voorlopig buiten de begrenzing te laten, en deze na aankoop en inrichting wél binnen de begrenzing te laten vallen.

Reactie: Onder nieuwe natuur wordt in principe verstaan: de door een provincie in het kader van de Relatienota (1975) en natuurgebiedplannen begrensde (landbouw)gronden die in de toekomst een natuurfunctie zullen krijgen. Daadwerkelijke realisatie van natuur vindt plaats na verwerving door een terreinbeherende organisatie of door particulier natuurbeheer (na functiewijziging). De gronden vallen in de regel binnen de in de streekplannen vastgelegde EHS.

De zienswijzen over nieuwe natuur betreffen twee aspecten.

1. Het aanwijzen van gronden als onderdeel van een Natura 2000-gebied, die nog in agrarisch gebruik zijn.

2. De externe werking van natuur die ná 1 mei 1988 is gerealiseerd en waarover in het kader van nationale wetgeving (nu opgenomen in de Wet ammoniak en veehouderij) is afgesproken dat die niet als voor verzuring gevoelig zou worden aangemerkt.

Jurisprudentie heeft uitgewezen dat selectie en begrenzing van Natura 2000-gebieden alleen kan gebeuren op basis van ecologische criteria. Daarbij is nieuwe natuur in twee situaties meebegrensd. De eerste situatie doet zich voor wanneer het natuurdoel van de nieuwe natuur overeenkomt met dat van het aangrenzende aangemelde Natura 2000-gebied; dus wanneer de natuurwaarden er al zijn of worden ontwikkeld. De tweede situatie is wanneer de nieuwe natuur noodzakelijk is om de instandhoudingsdoelstellingen te kunnen realiseren.

Op basis van deze criteria is ten opzichte van de aanmelding van de Habitatrichtlijngebieden (2003) circa 4000 ha nieuwe natuur toegevoegd aan de begrenzing, waarvan reeds 3000 ha in het kader van de EHS is aangekocht door terreinbeherende organisaties zoals Staatsbosbeheer. In de voorbereidingen van de ontwerpbesluiten is specifiek aandacht geschonken aan nieuwe natuur. Mede in afstemming met provincies is de noodzaak van het begrenzen kritisch bezien.

De beschermingsregels van de Habitatrichtlijn (geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet 1998) hebben ook betrekking op de meebegrensde nieuwe natuur. Het nationale beleid, opgenomen in de Wet ammoniak en veehouderij (Wav), om natuur van ná 1 mei 1988 niet als voor verzuring gevoelig aan te merken, heeft alleen betrekking op het al dan niet bieden van bescherming conform de Wav. De Wav is echter niet voldoende om de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000 te waarborgen.

Daartoe dient de Natuurbeschermingswet 1998. In dat kader gaat het om de vraag of er sprake is van een significant nadelig effect. De verzuringsgevoeligheid verschilt per Natura 2000-gebied. In het toetsingskader ammoniak is een lijst opgenomen met de kritische depositiewaarde per Natura 2000-gebied.

Dit betekent dat er sprake kan zijn van belemmeringen voor bedrijven die willen ontwikkelen nabij een Natura 2000-gebied met nieuwe natuur. Voor dit onderwerp verwijs ik ook naar onderwerp 16 «Ammoniak». Deze situatie zal zich echter in de toekomst wijzigen. In het huidige toetsingskader ammoniak is afgesproken dat de kritische depositiewaarde voor de gevoeligste natuur geldt voor het gehele Natura 2000-gebied. In de toekomst, bij de beheerplannen, kan de kritische depositiewaarde worden gekoppeld aan de precieze locatie van de habitattypen in plaats van aan de buitengrens. Hiermee kan naar verwachting tegemoet worden gekomen aan een deel van de ingediende zienswijzen ten aanzien van het meebegrenzen van nieuwe natuur.

Het uit de begrenzing halen van nieuwe natuur is aan de orde indien deze niet (meer) voldoet aan (één van) de eerder genoemde criteria. Waar het gaat om nieuwe natuur die na de aanmelding in 2003 is opgenomen in de ontwerpbesluiten zal ik nogmaals kritisch kijken naar het nut en de noodzaak daartoe, met name waar het gaat om landbouwgrond. Overigens wil ik u hierbij nogmaals erop wijzen dat voor nieuwe natuur ter realisatie van Natura 2000, het principe van vrijwilligheid blijft gelden ten aanzien van eventuele verkoop van de gronden of ten aanzien van het moment van omzetting van cultuurgrond naar natuur (TK 30 300 XIV, nr. 94).

6. Haalbaar en betaalbaar

Hoofdpunten zienswijzen: Het principe «haalbaar en betaalbaar» wordt in de zienswijzen vanuit twee verschillende invalshoeken ter discussie gesteld. Enerzijds betwijfelen vooral (agrarische) ondernemers of de doelen wel haalbaar en betaalbaar zijn. Zij pleiten er vaak voor om de doelen naar beneden bij te stellen of te schrappen. Anderzijds stellen natuurorganisaties dat het principe van «haalbaar en betaalbaar» bij het opstellen van de instandhoudingsdoelstellingen in strijd is met artikel 2 van de Habitatrichtlijn, omdat economie geen rol mag spelen bij de vast te stellen ambitie.

Hoofdpunten beschouwingen: Provincies geven in hun beschouwingen aan dat het van belang is dat de instandhoudingsdoelstellingen haalbaar en betaalbaar zijn, waarbij sommige provincies aangeven dat deze geen onnodige beperkingen mogen opleggen aan activiteiten in of rond het gebied.

Reactie: Na uitgebreide consultatie met andere overheden en maatschappelijke belangenorganisaties zijn de instandhoudingsdoelstellingen vastgesteld. Deze doelen zijn dusdanig geformuleerd dat in het kader van de beheerplannen kan worden bepaald waar, in welke omvang, wanneer en in welk tempo de doelen kunnen worden gerealiseerd (het principe van «richting geven en ruimte laten»). Niet alle maatregelen uit een beheerplan hoeven tegelijkertijd te worden uitgevoerd.

In de beheerplanfase is het dus zaak om met slimme maatregelen en een uitgekiend tijdpad de instandhoudingsdoelstellingen zo te realiseren dat deze zo min mogelijk beperkingen opleggen aan andere activiteiten in en functies van het gebied. Het is aan de bevoegde instanties om hieraan invulling te geven. Provinciale bestuurders en maatschappelijke organisaties zijn in een vroeg stadium geconsulteerd over de doelen.

Eén van de uitgangspunten bij de bepaling van de instandhoudingsdoelstellingen is dat deze haalbaar en betaalbaar moeten zijn. Dat geldt voor zowel de instandhoudingsdoelstellingen op landelijk niveau als voor de concrete doelstellingen op gebiedsniveau. Om hieraan invulling te geven is het uitgangspunt om de instandhoudingsdoelstellingen zó te kiezen en in bepaalde Natura 2000-gebieden te lokaliseren, dat hieruit zo min mogelijk inspanningen en gevolgen voortkomen voor overheden, burgers en economische sectoren. Daarbij is bijvoorbeeld ook rekening gehouden met bestaande plannen en projecten ter realisering van de EHS. Dit is het gehanteerde principe van «strategisch lokaliseren»: behoud of herstel nastreven waar de grootste potentie ligt en dit gemakkelijk kan, zonder afbreuk te doen aan de ecologische uitgangspunten en ambities. Op deze manier kunnen bij het bepalen van de instandhoudingsdoelstellingen, naast ecologische afwegingen ook economische en andere belangen een rol spelen.

Om dit uitgangspunt te toetsen heeft het Landbouw Economisch Instituut (LEI) een globale kostenanalyse uitgevoerd op het Natura 2000 doelendocument. De uitkomsten van dit onderzoek geven een eerste indicatie van de mogelijke kosten van realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen. Deze bevestigen de lijn dat de doelen «haalbaar en betaalbaar» zijn geformuleerd. Voor de kosten betekent dit dat de realisatie van de Natura 2000-doelen mogelijk is binnen de kaders van het bestaande beleid (zoals EHS en Kaderrichtlijn Water) en bestaande budgetten.

Het vaststellen van de doelen heeft zorgvuldig plaatsgevonden. Ik zie daarom op voorhand geen reden om deze bij te stellen. Mocht echter bij het opstellen van de beheerplannen in een incidenteel geval blijken dat de noodzakelijke maatregelen disproportioneel zijn, dan zal met de betrokkenen een oplossing worden gezocht en kan worden bezien of het aanwijzingsbesluit op onderdelen kan worden aangepast. Ik zal dit ook in de toelichting die onderdeel uitmaakt van de aanwijzingsbesluiten verankeren. Ik beschouw dit echter als een uiterst middel voor een uitzonderlijke situatie.

7. Belangenafweging

Hoofdpunten zienswijzen: Volgens diverse insprekers zijn de doelen eenzijdig op natuur gericht. In de formulering van de doelen klinkt niet of te weinig door, dat bij de concretisering van deze doelen rekening wordt gehouden met andere relevante en belangrijke belangen zoals economische, agrarische, recreatieve, sociaal-maatschappelijke, cultuurhistorische en landschappelijke. Ook is naar voren gebracht dat er onvoldoende rekening wordt gehouden met lopende plannen en projecten. Met die overige belangen moet volgens de insprekers maximaal rekening gehouden worden en realisering van Natura 2000-doelen moet gebeuren via het mechanisme van afweging van belangen.

Een natuurorganisatie geeft aan juist ernstig bezwaar te hebben, indien andere dan ecologische overwegingen geleid zouden hebben tot het vaststellen van de instandhoudingsdoelstellingen.

Hoofdpunten beschouwingen: De meeste provincies geven in hun beschouwingen aan dat de procedure voor aanwijzing is vastgelegd in de wetgeving. Ook vragen provincies aandacht voor een zorgvuldige belangenafweging bij het opstellen van de beheerplannen. Daar moet ruimte zijn voor een integrale aanpak.

Reactie: Onderwerp 6 «Haalbaar en betaalbaar» gaat reeds op dit onderwerp in.

De logischerwijs beperkte ruimte die er bij selectie, begrenzing en opstellen van instandhoudingsdoelstellingen is om rekening te houden met andere belangen dan ecologische, is maximaal benut door strategisch te lokaliseren. De uitdaging is nu om in het beheerplan te zoeken naar kansen en ontwikkelingsmogelijkheden voor zowel natuur als andere gebruiksfuncties.

Het afwegen van ecologie en economie gebeurt ook in het stelsel van vergunningverlening. Ontwikkelingen in en nabij Natura 2000-gebieden kunnen niet zomaar plaatsvinden. Het is noodzakelijk om zorgvuldig de habitattoets te doorlopen en in kaart te brengen wat de mogelijke gevolgen zijn van die geplande ontwikkelingen op de Natura 2000-gebieden. Uit de huidige praktijk van vergunningverlening valt af te leiden dat de geplande economische ontwikkelingen (eventueel na vooroverleg met het bevoegde gezag) veelal doorgang kunnen vinden – zo nodig onder bepaalde voorwaarden – omdat er meestal voldoende mogelijkheden zijn om natuur- en andere belangen slim met elkaar samen te laten gaan. Dit kost uiteraard wel de nodige inspanning, maar ik zie het als een uitdaging voor alle betrokkenen om het beste resultaat te bereiken voor ecologie én economie.

8. Relatie met Kaderrichtlijn Water

Hoofdpunten zienswijzen: Van verschillende kanten wordt erop gewezen dat het belangrijk is om de processen van het waterbeleid af te stemmen met het proces van Natura 2000. Het gaat de insprekers dan vooral om de processen voor de KRW en het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR). De doelen dienen elkaar aan te vullen. Knelpunten die insprekers zien, gaan vooral over planning. De stroomgebiedbeheerplannen van de KRW moeten klaar zijn in 2009, terwijl de Natura 2000-beheerplannen later gereed mogen zijn. Naast bezorgdheid over de afstemming tussen beide processen is er ook onduidelijkheid over de prioritering van Natura 2000 en de KRW. Sommige insprekers stellen dat Natura 2000 leidend is. Anderen leggen de leidende rol bij de KRW, omdat water randvoorwaardenscheppend zou zijn voor de instandhoudingsdoelstellingen.

Hoofdpunten beschouwingen: Enkele provincies gaan in hun beschouwing in op het belang van afstemming tussen Natura 2000 en de KRW.

Reactie: De samenhang tussen Natura 2000 en KRW is verankerd in de opname van Natura 2000-gebieden in het KRW-register van beschermde gebieden. De ministeries van LNV, VROM en Verkeer en Waterstaat achten het van groot belang dat er sprake is van een goede afstemming van waterbeleid (KRW en GGOR) en Natura 2000. In mei 2007 is per brief aan de voortouwnemers voor de Natura 2000-beheerplannen ingegaan op de afstemming.

De processen worden zowel qua planning als inhoud door de verantwoordelijke overheden en overige partijen afgestemd. Op dit moment brengen de regionale bestuurlijke overleggen eventuele knelpunten in de betreffende gebieden in kaart.

In de stroomgebiedbeheerplannen die in 2009 worden vastgesteld worden maatregelen opgenomen voor de verdrogingsaanpak conform de afspraken tussen Rijk en provincies over de TOP-lijsten (verdroging) en over het realiseren van goede watercondities in dertig «sense of urgency»-gebieden in 2015. Deze «sense of urgency»-gebieden zijn Natura 2000-gebieden met een watergerelateerde urgente ecologische opgave voor bepaalde habitattypen. Het realiseren van de watercondities is op korte termijn nodig omdat anders binnen nu en tien jaar mogelijk een onherstelbare situatie ontstaat ten aanzien van het betreffende natuurdoel.

Het verschil in tijdsplanning tussen de richtlijnen wordt opgelost door in de stroomgebiedbeheerplannen 2009–2015 de watercondities op te nemen die in 2015 moeten zijn gerealiseerd tegen verdroging en ten behoeve van de dertig «sense of urgency»-gebieden. Voor de overige Natura 2000-gebieden geldt dat de watercondities de ontwikkeling van natuurwaarden op termijn niet mogen belemmeren. In geval van een conflicterend doel in een bepaald gebied zal de keuze gemaakt worden bij het opstellen van het Natura 2000-beheerplan dan wel bij het opstellen van het stroomgebiedbeheerplan.

9. Bestaand gebruik

Hoofdpunten zienswijzen: Gebruikers, waaronder veel ondernemers en (uitvoerende) overheden, zijn bezorgd dat in en rond Natura 2000-gebieden bestaand gebruik niet meer kan worden voortgezet. Zienswijzen betreffen met name bestaand gebruik ten aanzien van recreatie, landbouw, veeteelt en visserij. Recreatieondernemers hebben de zorg dat de Natura 2000-gebieden (deels) worden afgesloten voor recreanten. Agrarische ondernemers verwachten dat hun bestaande bedrijfsvoering (ernstig) wordt beperkt.

Hoofdpunten beschouwingen: Uit de beschouwingen komt naar voren dat provincies het belangrijk vinden dat bestaand agrarisch of recreatief gebruik zoveel mogelijk kan doorgaan binnen de ruimte van de Natuurbeschermingswet 1998.

Reactie: Met Natura 2000 wordt de ambitie concreet gemaakt om waardevolle natuurgebieden te behouden. Dat dit in de betreffende gebieden een belangenafweging tussen natuur en andere functies met zich meebrengt is dan ook onafwendbaar. Ik begrijp dat dit bijvoorbeeld bij ondernemers onzekerheid veroorzaakt. Daarmee is nog maar eens onderstreept dat een snelle implementatie van Natura 2000 van groot belang is.

De aanwijzingsbesluiten zetten met het vaststellen van de instandhoudingsdoelstellingen een eerste stap naar meer duidelijkheid over de (on)mogelijkheden van een activiteit in of rondom een Natura 2000-gebied. In het beheerplan worden vervolgens de instandhoudingsdoelstellingen vertaald naar concrete uitvoeringsmaatregelen, uitgezet in de tijd en naar specifieke locaties, daarbij rekening houdend met het bestaand gebruik en strevend naar balans tussen ecologie en economie. Passend bestaand gebruik wordt vervolgens eveneens opgenomen in het beheerplan, waarmee de vergunningplicht vervalt.

De bestuurlijke insteek is om zoveel mogelijk ruimte te bieden voor continuering van bestaand gebruik, binnen de voorwaarden die de instandhoudingsdoelstellingen daaraan stellen. De bevoegde instanties hebben afgesproken onderling af te stemmen hoe zij bestaand gebruik in de beheerplannen zullen behandelen en opnemen. De beheerplannen zullen echter niet voor alle activiteiten uitsluitsel kunnen geven over de effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Voor sommige (bestaande) activiteiten zal dan ook in de toekomst een traject van vergunningverlening aan de orde blijven.

Bij gebruikers bestaat onzekerheid over de vergunningplicht voor het gebruik gedurende de periode dat er nog geen beheerplannen zijn vastgesteld. Ik heb de Kamer – zoals toegezegd tijdens het Algemeen Overleg op 25 april 2007 – op 14 mei 2007 het wetsvoorstel tot wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 tot regulering van bestaand gebruik aangeboden. Deze wetswijziging regelt dat het bestaand gebruik in de periode tot een beheerplan onherroepelijk is geworden, niet vergunningplichtig is. Het bestaand gebruik kan ongestoord doorgang vinden tenzij het aantoonbaar natuurwaarden in gevaar kan brengen (significante verstoring van habitattypen of soorten). De beoordeling daarvan is aan mij, waarbij ik zonodig gebruik kan maken van een aanschrijvingsbevoegdheid. Deze bevoegdheid houdt in dat degene die bestaand gebruik «uitoefent» opgedragen kan worden om het gebruik aan te passen of te beëindigen wanneer mijn ministerie aantoont dat het gebruik schadelijk kan zijn voor de natuur.

Om op korte termijn meer duidelijkheid te krijgen over bestaand gebruik, hebben de ministeries van LNV, Verkeer en Waterstaat, Defensie, VROM, EZ en de provincies besloten om bestaand gebruik van verschillende sectoren nader in kaart te brengen. Het betreft de sectoren wonen, industrie, delfstoffenwinning, beheer wateren, defensie, recreatie, natuur, visserij en landbouw. Onderzocht wordt welke activiteiten in het algemeen welk effect hebben op de instandhoudingsdoelstellingen, al dan niet na toepassing van mitigerende maatregelen. De voorstellen zullen met de betreffende sectoren worden besproken. Zij ondersteunen deze aanpak. Zodoende ontstaat een leidraad voor de op te stellen beheerplannen. Bij het opstellen van het beheerplan zal de algemene leidraad gebiedsspecifiek worden getoetst om te bezien of er redenen zijn om ervan af te wijken.

10. Omkering bewijslast

Hoofdpunten zienswijzen: Een veel gehoorde opmerking die samenhangt met het punt over administratieve lasten (zie onder 12), is dat de initiatiefnemer zelf moet aantonen dat zijn activiteiten geen schade toebrengen in relatie tot de instandhoudingsdoelstellingen in het gebied.

Insprekers vinden dat van een ondernemer niet kan worden gevraagd om aannemelijk te maken dat zijn activiteiten niet tot een significante verstoring van de te beschermen natuurwaarden zullen leiden. Dit zou leiden tot een omkering van de bewijslast.

Hoofdpunten beschouwingen: In de beschouwingen van de provincies wordt aan dit onderwerp niet expliciet aandacht besteed.

Reactie: Voor nieuwe activiteiten is het vanzelfsprekend, dat de verantwoordelijkheid bij de ondernemer ligt om aan te tonen dat een activiteit geen negatief effect zal hebben (zie ook onder 12 «Administratieve lasten»). Het is echter niet altijd nodig om een passende beoordeling uit te laten voeren. In het vooroverleg met het bevoegd gezag (in veruit de meeste gevallen de provincie) wordt besproken of dit nodig is.

Voor bestaand gebruik voer ik, samen met provincies, het beleid om alleen in uitzonderingssituaties vergunningtrajecten te starten (zie ook onder 9 «Bestaand gebruik»).

Onlangs heb ik de Gegevensautoriteit Natuur benoemd. Deze Gegevensautoriteit zal vergunningaanvragers faciliteren in het vergaren van betrouwbare verspreidingsgegevens van beschermde soorten. Een taak van de Gegevensautoriteit Natuur is het stimuleren van een betere aansluiting tussen vraag en aanbod van natuurgegevens. Deze Gegevensautoriteit verbetert de beschikbaarheid enbetrouwbaarheid van de informatie over de aan- en afwezigheid van beschermde flora en fauna binnen en buiten beschermde gebieden en over locaties waar herstel van bedreigde natuur wordt nagestreefd. Daarmee wordt duidelijkheid gegeven over de vraag waarmee een initiatiefnemer rekening moet houden en waar ruimte is voor economische activiteiten.

11. Ontwikkelingsmogelijkheden en het begrip «significant»

Hoofdpunten zienswijzen: Veel insprekers geven aan dat er onduidelijkheid is over de gevolgen voor de ontwikkeling van bedrijven. Veel agrariërs en recreatieondernemers hechten er belang aan dat hun bedrijven zich ongestoord kunnen ontwikkelen en dat uitbreiding mogelijk is. Gevreesd wordt dat hele gebieden «op slot» gaan. Ook wordt gesteld dat een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden voor bedrijven nadelig kan zijn voor het draagvlak van natuurbeleid. Het begrip «significant» roept veel vraagtekens op en draagt bij aan dit gevoel.

Hoofdpunten beschouwingen: Provincies vinden het belangrijk dat er naast de ontwikkeling van de natuur, ook ruimte is voor economische ontwikkelingen.

Reactie: Een deel van de beperkingen van de ontwikkelingsmogelijkheden die insprekers ondervinden is niet uitsluitend het gevolg van Natura 2000. Een aantal beperkingen vloeit voort uit reeds bestaand beleid en regelgeving, bijvoorbeeld op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu of natuur.

Voor nieuwe projecten spelen feitelijk dezelfde vragen als bij bestaand gebruik. In eerste instantie moeten de instandhoudingsdoelstellingen in het gebied duidelijk zijn. Vervolgens staat de vraag centraal of er significante schade wordt gedaan aan die instandhoudingsdoelstellingen. Zo ja, dan kan een project in die vorm en opzet geen doorgang vinden. De invulling van het begrip «significant» speelt hierbij een sleutelrol. «Significant» is een Europeesrechtelijk begrip dat is ontleend aan de Habitatrichtlijn. De nationale wetgever heeft beperkt ruimte voor nadere invulling of verduidelijking. De Leidraad van de Europese Commissie en jurisprudentie hebben al iets meer duidelijkheid verschaft. De toepassing in de praktijk en nieuwe jurisprudentie zullen de komende jaren steeds duidelijker maken hoe het begrip geïnterpreteerd moet worden.

Ik zal mij blijven inspannen om zoveel mogelijk handreikingen te doen bij het verduidelijken van de inhoud van dit begrip in de praktijk. Tegelijkertijd zal ik samen met de bevoegde instanties, initiatiefnemers oproepen en uitdagen om hun verantwoordelijkheid te nemen bij het zoeken naar een balans tussen ecologie en economie. De sleutel is en blijft toch bovenal liggen in slim plannen, ontwerpen en inpassen van activiteiten. Zoals al gezegd bevestigt de huidige vergunningenpraktijk dit beeld. Mijn ministerie voert overleg met sectoren om te helpen de gevolgen van Natura 2000 in beeld te brengen en duidelijkheid te bieden over de ontwikkelingsmogelijkheden. Hierbij is het de uitdaging om te zoeken naar kansen voor de ontwikkeling van zowel natuur als landbouw, recreatie, visserij en dergelijke. Concreet resultaat is onder meer het toetsingskader ammoniak en Natura 2000 (zie ook 16 «Ammoniak»).

Zoals aangekondigd tijdens het Algemeen Overleg op 31 mei jongstleden onderzoek ik of via regelgeving meer duidelijkheid kan worden gegeven over de vraag of bepaalde activiteiten «significante effecten» hebben. Zoals eerder opgemerkt zullen in een AMvB onderdelen van het toetsingskader ammoniak worden opgenomen. Daarnaast wordt door mijn ministerie in overleg met het Interprovinciaal Overleg (IPO) bezien of meer duidelijkheid kan worden gegeven over welke andere activiteiten kunnen worden voortgezet zonder vergunning en hoe dat het beste kan worden geregeld; in een AMvB of op een andere wijze. Dit is alleen mogelijk voor activiteiten waarvan wetenschappelijk gezien redelijkerwijs zeker is dat deze voor geen enkel Natura 2000-gebied schadelijk zijn. Dit is echter niet eenvoudig. Een gedetailleerdere normstelling kan weliswaar meer rechtszekerheid bieden, maar kan ook knellender zijn doordat de toetsing minder goed kan worden toegesneden op het concrete geval.

12. Administratieve lasten

Hoofdpunten zienswijzen: In veel zienswijzen is de zorg te lezen dat Natura 2000 voor ondernemingen zal leiden tot een aanmerkelijke uitbreiding en verzwaring van procedures. Vooral de invoering van een extra vergunningenstelsel wordt gezien als een verzwaring van de administratieve lasten. Men denkt dat er voor nagenoeg alle nieuwe economische initiatieven of wijzigingen in de bedrijfsvoering een vergunning nodig zal zijn en een onafhankelijke toets naar de mogelijke effecten op de beschermde soorten en habitattypen in de betreffende Natura 2000-gebieden.

Naast de kosten die hiermee gemoeid zijn, verwacht men extra tijdsbeslag, ingewikkelde administratieve procedures en bezwaar- en beroepsprocedures.

Hoofdpunten beschouwingen: Enkele provincies gaan in hun beschouwingen in op de verwachte verhoging van de administratieve lasten.

Reactie: De overheid blijft werken aan verlaging en beperking van de administratieve lasten voor burgers en bedrijven. In het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 worden de volgende stappen genomen:

In het beheerplanproces wordt ernaar gestreefd duidelijk aan te geven voor welke bestaande activiteiten wel of geen vergunning nodig is. Zodoende kan het beheerplan het aantal aan te vragen vergunningen in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 beperken. Tot het moment van vaststelling van de beheerplannen kan bestaand gebruik ongestoord doorgaan tenzij het aantoonbaar natuurwaarden in gevaar kan brengen (significante verstoring van habitattypen of soorten). Dit wordt beoogd met het wetswijzigingsvoorstel dat in mei 2007 aan de Tweede Kamer is aangeboden (zie onder 9 «Bestaand gebruik»).

LNV stelt informatie beschikbaar om de vergunningaanvraag te vergemakkelijken en diverse wetten en regelingen te verduidelijken (bijvoorbeeld de Algemene Handreiking Natuurbeschermingswet 1998 en de Effectenindicator «Natura 2000 – ecologische randvoorwaarden en storende factoren»).

Om de vergunningprocedures te vereenvoudigen en de administratieve lasten te verminderen, werkt het kabinet aan de omgevingsvergunning. Deze vergunning moet de vergunningverlening op de gebieden van wonen, ruimte, milieu en natuur coördineren én onderling procedureel stroomlijnen. Als er toestemming nodig is op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 of de Flora- en faunawet (vergunning of ontheffing) zal voor zover deze plaatsgebonden is, aangehaakt worden bij de omgevingsvergunning.

Het is bij vergunningverlening gebruikelijk dat de aanvrager de benodigde informatie levert, zoals ook het geval is bij een milieuvergunning en een verklaring schone grond bij een bouwvergunning. Over het algemeen zal uit vooroverleg met het bevoegd gezag (in veruit de meeste gevallen de provincie) blijken of een vergunning nodig is en of het nodig is een passende beoordeling uit te voeren.

13. Schadevergoeding

Hoofdpunten zienswijzen: Veel insprekers spreken hun zorg uit over het feit dat ze door de aanwijzing van de Natura 2000-gebieden schade zullen lijden, en/of dienen op voorhand een verzoek in voor schadevergoeding of nadeelcompensatie. Het gaat vooral om agrariërs, vissers en recreatieondernemers. Zij geven aan dat in de aanwijzingsbesluiten geen aparte regeling is opgenomen over dergelijke vergoedingen. Genoemd worden onder meer schade vanwege inperking van bestaand gebruik, beperking van uitbreidingsmogelijkheden, waardedaling van grond en gebouwen en foerageerschade door ganzen. Ook gemeenten en waterschappen voorzien schade te lijden vanwege de Natura 2000-aanwijzingsbesluiten.

Hoofdpunten beschouwingen: In de beschouwingen geven alle provincies aan dat schade die voortkomt uit de implementatie van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn door het rijk moet worden vergoed.

Reactie: Het streven is om (financiële) schade zoveel mogelijk te beperken. Mocht er toch schade worden geleden, dan biedt de huidige wettelijke regeling (met name artikel 311 Natuurbeschermingswet 1998) mogelijkheden voor schadevergoeding. Dit is ook de reden waarom er in de Natura 2000-aanwijzingsbesluiten geen schadevergoedingsregeling is opgenomen. Als iemand schade lijdt door een besluit op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (dat kan het aanwijzingsbesluit zijn, maar ook het beheerplan of de weigering een vergunning te verlenen) en die schade redelijkerwijs niet of niet geheel voor zijn rekening zou moeten komen, kent het orgaan dat het besluit heeft genomen hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe, tenzij de schade al door aankoop, onteigening of anderszins vergoed is.

Dit is een standaard schadevergoedingsbepaling die rijksbreed in veel regelgeving is terug te vinden. Ook de Natuurbeschermingswet uit 1967 kende een vergelijkbare regeling. In de praktijk is gebleken dat de besluitvorming dermate zorgvuldig was dat er geen aanleiding is geweest om op grond van de Natuurbeschermingswet tot schadevergoeding over te.

Overigens blijven in de zienswijzen de kansen en baten onderbelicht die de investeringen in natuur, landschap en waterkwaliteit bieden. Over deze kansen en baten zijn enkele studies verschenen, waaronder:

Investeren in het Nederlandse landschap. Opbrengst: geluk en euro’s (2007);

Geld als water. Over Europese richtlijnen, water en regionale economie (2007);

De baten boven water. De andere kant van de Kaderrichtlijn Water (2006).

De verwachting is dat de economische «spin off» met name bij de lokale overheid en de recreatie- en toerismesector terechtkomt.

14. Flankerend beleid

Hoofdpunten zienswijzen: In veel zienswijzen wordt gevraagd om flankerend beleid voor Natura 2000. Deze zienswijzen komen voornamelijk van agrarische en recreatieve ondernemers. Zij willen meer weten over het flankerend beleid. Zij geven ook aan dat er, omdat de gevolgen van de aanwijzing nog niet duidelijk zijn, geen inzicht is in mogelijke knelpunten en daarmee samenhangende kosten. In een aantal zienswijzen wordt door beheerorganisaties en landeigenaren specifiek gevraagd om (Brusselse) landbouwsubsidie en/of een vergoeding uit een projectenfonds. Ook wordt er gevraagd naar mogelijkheden voor subsidiëring van natuurbeheer.

Hoofdpunten beschouwingen: In de beschouwingen geven provincies aan het belangrijk te vinden om inzicht te hebben in de eventuele mogelijkheden van flankerend beleid. Een enkele provincie spreekt de verwachting uit dat het rijk bij knelpunten zorgt voor oplossingen in de vorm van flankerend beleid.

Reactie: Bij de aanwijzing van de gebieden is voor de formulering van de doelen uitgegaan van «strategisch lokaliseren». Dit principe is erop gericht om Natura 2000 en de afspraken in het kader van de EHS zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen én om de beste mogelijkheden te benutten om op termijn een duurzame situatie te behouden of te verkrijgen tegen een zo gering mogelijke maatschappelijke inspanning.Het uitgangspunt hierbij is dat de instandhoudingsdoelstellingen met behulp van bestaande budgetten worden gerealiseerd. De «bestaande budgetten» waaruit realisatie van de Natura 2000-instandhoudingsdoelstellingen moet worden gefinancierd, zijn grotendeels opgenomen in het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG). Zoals de budgetten voor de Subsidieregeling Natuurbeheer, de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer en middelen voor verdrogingsbestrijding in de zogenoemde TOP-lijst gebieden.

Daarnaast is ook het bestaande beheerbudget voor Staatsbosbeheer een financieringsbron voor de instandhoudingsdoelstellingen. Waar de Natura 2000-doelen gekoppeld zijn aan waterkwaliteit kunnen de additionele kosten worden gefinancierd via het spoor van de KRW.

15. Relatie met bestaand beleid

Hoofdpunten zienswijzen: Bestuursorganen zoals gemeenten en provincies stellen in hun zienswijzen dat Natura 2000 rekening moet houden met bestemmingsplannen en met lokaal en provinciaal beleid. Zij noemen de EHS en de reconstructieplannen als voorbeeld. De stelling is dat bestemmingsplannen en andere lokale plannen geen hinder mogen ondervinden van Natura 2000. In het Natura 2000 doelendocument staat dat LNV maximaal wil aansluiten bij bestaand beleid, maar volgens insprekers is dit niet altijd gedaan. In veel zienswijzen wordt gesteld dat Natura 2000 inclusief de daarbij behorende instandhoudingsdoelstellingen, niet voldoende aansluit bij het bestaande beleid en de bestaande plannen voor een gebied. Opgemerkt wordt dat dit het draagvlak voor het natuurbeleid mogelijk verkleint. Insprekers stellen dat het van belang is dat de aanwijzingsbesluiten passen binnen bestaande wet- en regelgeving en dat het onwenselijk is wanneer ondernemers te maken krijgen met tegenstrijdige regelgeving.

Hoofdpunten beschouwingen: Enkele provincies geven in hun beschouwingen aan dat zij het belangrijk vinden dat gemaakte afspraken (bijvoorbeeld in het kader van de reconstructie) worden nagekomen.

Reactie: Jurisprudentie heeft uitgewezen dat selectie en begrenzing van Natura 2000-gebieden alleen kan gebeuren op basis van ecologische criteria. De Natura 2000-gebieden liggen vrijwel volledig binnen de EHS. De instrumenten die beschikbaar zijn voor de realisatie van de EHS, worden ingezet voor de realisatie van Natura 2000. Bij het toedelen van de instandhoudingsdoelstellingen aan de gebieden is zoveel mogelijk rekening gehouden met sociale en economische belangen én met bestaande plannen en beleid.

Op die manier heb ik met mijn besluiten voor de Natura 2000-gebieden maximaal aansluiting gezocht bij het bestaande beleid.

Daarbij is het wel belangrijk om te beseffen dat Natura 2000 leidend Europees beleid is. Al sinds de aanwijzing van Vogelrichtlijngebieden (in 2000 en daarvoor) en de aanmelding van Habitatrichtlijngebieden (in 2003) is men verplicht om rekening te houden met het beschermingsregime van Natura 2000. Dit laat onverlet dat het in de praktijk mogelijk is dat (streek- of bestemmings)plannen (nog) niet aansluiten bij Natura 2000. In die gevallen zullen bepaalde activiteiten die binnen die plannen passen wellicht aangepast moeten worden of toch niet gerealiseerd kunnen worden, omdat daarvoor geen vergunning op basis van de Natuurbeschermingswet 1998 kan worden verleend. Het is dan ook wenselijk dat bestuursorganen bestaande plannen zonodig aanpassen aan de Natura 2000-doelstellingen.

Mijn ambtsvoorganger heeft er steeds op gewezen dat de ontwikkelingen zoals voorzien in de reconstructieplannen voldoende toekomstperspectief moeten bieden, ook bij toetsing aan de Europese richtlijnen. Bij de goedkeuring is expliciet aangegeven dat ontwikkelingen en ingrepen, die gevolgen kunnen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden, getoetst moeten worden. Gelet op het doel van de reconstructieplannen, zal de uitvoering ervan naar verwachting in het algemeen niet strijdig zijn met de instandhoudingsdoelstellingen maar juist bijdragen aan de realisatie van de Natura 2000-doelen.

16. Ammoniak

Hoofdpunten zienswijzen: In veel zienswijzen, afkomstig uit de agrarische sector, wordt bezorgdheid verwoord over de normen voor depositie van ammoniak. Vaak wordt gevraagd naar duidelijkheid over de gevolgen, waarbij positieve verwachtingen worden geuit over het interim toetsingskader ammoniak en Natura 2000. Anderen pleiten er juist voor om het interim toetsingskader achterwege te laten omdat het bestaande beleid, de Wet ammoniak en veehouderij (Wav), voldoende zou zijn voor een agrarische bedrijfsvoering die is afgestemd op de aanwezige natuurwaarden. Ook is voor insprekers onduidelijk welk deel van de ammoniakdepositie van de landbouw en van individuele bedrijven afkomstig is en welk deel uit het buitenland komt.

Vanuit de natuurbescherming komen signalen dat het toetsingskader onvoldoende bescherming biedt voor de natuur in de Natura 2000-gebieden.

Hoofdpunten beschouwingen: De provincies reageren in hun beschouwingen verschillend op dit onderwerp en gaan voornamelijk in op het interim toetsingskader. De ene provincie juicht de komst hiervan toe, een andere provincie is juist sceptisch en verwacht dat in de beheerplanfase weer andere afwegingen worden gemaakt.

Reactie: Bij het realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden spelen de negatieve gevolgen van stikstofdepositie, met name ammoniak, een belangrijke rol. De ammoniakdepositie wordt vooral bepaald door de hoge achtergronddepositie. Slechts een deel is rechtstreeks afkomstig van veehouderij in de directe omgeving van het Natura 2000-gebied.

De Wav biedt via zoneringsmaatregelen bescherming aan zeer kwetsbare gebieden, waaronder de voor verzuring gevoelige (delen van) Natura 2000-gebieden die binnen de EHS liggen. Daarnaast wordt de uitstoot van ammoniak landsbreed verlaagd via generieke maatregelen, zoals de verplichtingen om mest emissiearm uit te rijden, mestsilo’s af te dekken en emissiearme stallen toe te passen. De zoneringsmaatregelen van de Wav en de generieke maatregelen zijn echter niet altijd toereikend om de vanuit Natura 2000 gevraagde bescherming te bieden. Daarom is voor Natura 2000-gebieden naast de Wav ook het beschermingsregime van de Natuurbeschermingswet en het bijbehorende toetsingskader van toepassing. Zie hiervoor ook 5 «Nieuwe natuur».

Om duidelijkheid te bieden tot het moment van vaststellen van de beheerplannen is besloten interim beleid te ontwikkelen: het interim toetsingskader ammoniak en Natura 2000. Op grond van dit toetsingskader kunnen veehouderijbedrijven bij Natura 2000-gebieden uitbreiden tot een voor dat gebied bepaalde maximum ammoniakdepositie of – door gebruik te maken van emissiearme technieken – binnen de huidige depositie. Daarnaast mogen graasdierhouderijbedrijven ook uitbreiden als ze grondgebonden zijn. Het toetsingskader geldt alleen ten aanzien van aanpassing – meestal uitbreiding – van agrarische bedrijven en niet ten aanzien van bestaand gebruik.

Momenteel wordt, zoals ik al aan u heb toegezegd, bezien welke onderdelen van het toetsingskader opgenomen kunnen worden in een AMvB. Ik verwacht dat deze AMvB begin 2008 aan de Kamer zal worden toegezonden (TK 30 654, nr. 46).

Het toetsingskader is opgesteld om een specifieke bescherming te bieden aan de Natura 2000-gebieden tot de vaststelling van de beheerplannen. Hiermee wordt voorkomen dat de sector op slot gaat en tevens dat significante negatieve effecten voor de natuur ontstaan. Naast deze gebiedsgerichte maatregelen is voortzetting van het ingezette generieke ammoniakbeleid noodzakelijk om de instandhoudingsdoelstellingen te halen.

Tot slot

Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd over de inspraak op aanwijzing van de eerste tranche Natura 2000-gebieden en mijn reactie daarop. Op basis hiervan zal ik overgaan tot definitieve aanwijzing van deze 111 gebieden.

De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Alle zienswijzen zijn ter inzage gelegd van 7 mei tot en met 19 juni 2007 bij alle provinciehuizen en de vier vestigingen van de directie Regionale Zaken van het ministerie van LNV. Ook zijn de zienswijzen in bundels en op cd-rom op te vragen bij het Inspraakpunt Natura 2000 (070-3519602).

XNoot
1

Artikel 31 Natuurbeschermingswet: «Voorzover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van een besluit, genomen krachtens hoofdstuk III van deze wet, schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, kent het orgaan dat dat besluit heeft genomen of geacht wordt te hebben genomen, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.»

Naar boven