31 200 X
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2008

nr. 66
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 november 2007

INLEIDING

Met deze brief informeer ik u over de behoeftestelling betreffende de herintroductie van een mijnenveegcapaciteit bij het Commando zeestrijdkrachten (CZSK). Deze behoeftestelling maakt deel uit van de Marinestudie 2005 waarover u op 14 oktober 2005 bent geïnformeerd (Kamerstuk 30 300 X, nr. 9).

Achtergrond. In de Marinestudie 2005 is een pakket maatregelen gepresenteerd waarmee de samenstelling en de middelen van het CZSK beter worden afgestemd op de toekomstige taken. Belangrijke uitgangspunten van de studie zijn het toenemende belang van de ondersteuning van landoperaties vanuit zee, de toename van de taken lager in het geweldsspectrum en de afnemende omvang van de klassieke sea control en sea denial taken. Laatstgenoemde taken blijven weliswaar van belang, maar de nadruk verschuift van de beheersing van grote zeegebieden naar de beheersing van maritieme knooppunten en transportroutes, alsmede naar wateren nabij operatieterreinen op het land. Dit vereist minder en ook andere middelen dan tijdens de Koude Oorlog.

De accenten die de Marinestudie 2005 legt, vergen investeringen in nieuwe capaciteiten en verbeteringen van huidige capaciteiten. Met de brieven van 18 mei 2006 (Kamerstuk 30 300 X, nr. 113) en 6 juli 2007 (Kamerstuk 30 800 X, nr. 105) bent u geïnformeerd over de eerste vier behoeftestellingen die deel uitmaken van de Marinestudie 2005. Dit betrof achtereenvolgens de verwerving van een joint logistiek ondersteuningsschip, de verwerving van vier patrouilleschepen, de veiligheidsaanpassingen aan de sonar van de Walrusklasse onderzeeboten en de kwantitatieve versterking van de twee mariniersbataljons.

Met deze brief informeer ik u over de behoeftestelling voor de herintroductie van een mijnenveegcapaciteit. In het kader van de Marinestudie resteert dan nog het voornemen om het Luchtverdedigings- en Commandofregat geschikt te maken voor de verdediging tegen ballistische raketten in bondgenootschappelijk verband. Hierover zal pas op termijn een besluit worden genomen. Over het afzien van de verwerving van de Tactical Tomahawk (Tactom) bent u geïnformeerd door middel van de beleidsbrief «Wereldwijd Dienstbaar» van 18 september jl. (Kamerstuk 31 243, nr. 1).

KWALITATIEVE BEHOEFTE

Mijnendreiging. Zeemijnen zijn een relatief simpel en goedkoop wapen dat zonder veel moeite is te verkrijgen. Het gebruik van zeemijnen vormt een ernstige bedreiging voor het vrije scheepvaartverkeer, waardoor grote economische schade kan ontstaan. Daarnaast kunnen met zeemijnen expeditionaire operaties worden vertraagd of verstoord. Vaarroutes naar wereldhavens, zoals Rotterdam, Amsterdam en Antwerpen, en vertrek- en aankomsthavens ten behoeve van expeditionair optreden zijn mogelijke doelen voor terroristische acties. Deze dreiging betreft niet alleen de Nederlandse territoriale wateren maar ook het Nederlandse deel van het Continentaal Plat. De dreiging van zeemijnen neemt toe omdat steeds meer landen een mijnenlegcapaciteit bezitten, en moderne technologie op het gebied van zeemijnen steeds breder wordt verspreid.

Technieken. Bij mijnenbestrijding wordt onderscheid gemaakt tussen offensieve en defensieve bestrijdingstechnieken. Offensieve mijnenbestrijding voorkomt dat de opponent mijnen legt door het onderscheppen van mijnenleggers, het vernietigen van mijndepots of het leggen van eigen beschermende mijnenvelden. Defensieve bestrijding heeft als doel het effect van het leggen van mijnen te verminderen. Dit kan door het omleiden van de scheepvaart en door een vermindering van onderwaterscheepssignaturen (passief) of door de inzet van mijnenbestrijdingseenheden (actief).

Het CZSK richt zich op actieve defensieve mijnenbestrijding, waarbij twee technieken kunnen worden onderscheiden: het detecteren en vervolgens vernietigen van zeemijnen (mijnenjagen) en het laten ontploffen van mijnen door het activeren van de mijnsensoren (mijnenvegen). De twee technieken zijn complementair en dienen allebei te worden toegepast om een zeegebied met voldoende zekerheid mijnenvrij te krijgen.

Mijnenvegen. Bij het mijnenvegen wordt voorts een onderscheid gemaakt in twee technieken. De klassieke mijnenveegtechniek is vooral effectief tegen in technologisch opzicht oudere invloedsmijnen met een eenvoudige mijnlogica. Deze techniek, mijnenvegen in «Mine Setting Mode» (MSM), is echter niet effectief tegen moderne zeemijnen. Om het detonatiesysteem van moderne invloedsmijnen te activeren is een nieuwe techniek nodig. Deze techniek, waarbij mijnen door een het simuleren van een doel tot detonatie komen, heet «Target Simulation Mode» (TSM).

Sinds de afstoting in 1997 van de laatste Dokkum-klasse mijnenbestrijdingsvaartuigen beschikt Nederland niet meer over een mijnenveegcapaciteit. Echter, in ongeveer éénderde van het gebied waarin mogelijk een mijnendreiging bestaat, is het niet effectief om mijnen te jagen en is dus inzet van een veegcapaciteit nodig.

Navo-behoefte. De Navo heeft in de Defense Requirements Review 2007 vastgesteld dat in het bondgenootschap een gebrek aan mijnenveegcapaciteit bestaat. Verder heeft de Navo vastgesteld dat de Nederlandse mijnenbestrijdingscapaciteit achterblijft door een gebrek aan veegcapaciteit.

Huidige situatie. Op dit moment wordt in het kader van het project «Aanpassing Mijnenbestrijdingscapaciteit» (PAM) de mijnenjaagcapaciteit van de tien mijnenbestrijdingsvaartuigen van de Alkmaarklasse (AMBV’s) gemoderniseerd, waarbij tevens levensduurverlengende maatregelen worden genomen. Met deze modernisering zullen deze schepen tevens geschikt zijn om als moederschip (Guidance Control Platform, GCP) te fungeren voor het aansturen van onbemande vaartuigen (drones) om mijnen te vegen. Daarmee verkrijgt het CZSK, zonder een uitbreiding van het aantal mijnenbestrijdingsvaartuigen, verschillende opties voor het bestrijden van zeemijnen.

Gewenste situatie. Omdat mijnenvegen en mijnenjagen complementaire technieken zijn, die allebei nodig zijn om een zeegebied afdoende van een mijnendreiging te ontdoen, dient de Nederlandse mijnenbestrijdingscapaciteit te worden uitgebreid met een moderne mijnenveegcapaciteit. Traditionele mijnenvegers zijn oppervlakteschepen die mijnenveegsystemen (veegtuigen) door het water voortslepen. Het nadeel van deze techniek is dat het bemande schip eerst over de mijn moet varen voordat de gesleepte veegtuigen de mijn laten exploderen. Om het risico voor de bemanning te verminderen gaat de voorkeur uit naar onbemande veegsystemen. De bemanning van een moederschip dat onbemande veegsystemen (veegdrones en sleepdrones) bestuurt, wordt zodoende niet blootgesteld aan het gevaar dat een traditionele mijnenveger loopt.

De mijnenveegcapaciteit moet overal ter wereld kunnen worden ingezet voor het mijnenvrij maken en houden van belangrijke verkeersaders en knooppunten, zoals vertrek- en aankomsthavens, maritieme aanvoerroutes en operatiegebieden in kustwateren, en de Nederlandse territoriale wateren en het Nederlandse deel van het Continentaal Plat. Om de mijnendreiging zoveel mogelijk te beperken, omvat de behoefte een modulaire flexibele mijnenveegcapaciteit voor zowel open zee als nauwe vaarwateren.

KWANTITATIEVE BEHOEFTE

Om de exacte behoefte te kunnen vaststellen verricht TNO momenteel een studie naar de internationale mijnenveegcapaciteit. Het betreft onderzoek naar internationale ontwikkelingen en de beschikbare productalternatieven. De studie beoogt een zo goed mogelijk inzicht te geven in de juiste samenstelling van het pakket aan middelen, de investeringen die daarmee gemoeid zijn en de personele en materiële exploitatie.

Om aan alle verplichtingen te kunnen voldoen is een mijnenveegcapaciteit nodig waarmee nationale taken, expeditionaire taken en opleiding en trainingen kunnen worden uitgevoerd. De exacte samenstelling van dit pakket moet in de (voor)studiefase (B/C-fase) worden bepaald. Een logistieke reserve maakt deel uit van de behoefte.

PROJECTPLANNING

De verwervingsvoorbereidingsfase (D-fase) zal worden voltooid in 2010. De realisatiefase van het project beslaat de periode 2010 tot en met 2013.

PROJECTRISICO’S

Het projectrisico wordt beschouwd als gemiddeld. Door de toepassing van kennis verkregen uit het TNO-onderzoek naar de internationale mijnenveegcapaciteit en door internationale samenwerking kan een goede schatting worden gemaakt van de kosten en van de effectiviteit en kwaliteit van toekomstige systemen. Wel is er een hoger risico dat de projectplanning niet wordt gehaald. Ten behoeve van twee andere grote maritieme nieuwbouwprojecten uit de Marinestudie, de vier patrouilleschepen en het joint logistieke ondersteuningsschip, wordt al een groot beroep gedaan op de deskundigheid van de Defensie Materieelorganisatie (DMO) op het gebied van maritieme technologie.

OVERIGE CONSEQUENTIES

Infrastructurele consequenties. De benodigde infrastructuur is afhankelijk van de wijze waarop de behoefte aan mijnenveegcapaciteit wordt vervuld en de daarvoor benodigde walondersteuning. Vooralsnog wordt met betrekking tot de walondersteuning rekening gehouden met het inrichten van 40 extra werkplekken.

Internationale samenwerking. Naar verwachting bestaan met Noorwegen, Duitsland, Zweden, Finland, Spanje en Italië mogelijkheden voor samenwerking op het gebied van de verwerving van mijnenveegsystemen. Noorwegen en Duitsland onderzoeken de mogelijkheden tot verbetering van hun mijnenveegcapaciteit. Er is een reële kans dat deze landen daarbij aansluiting zullen zoeken bij de Nederlandse ontwikkelingen op dit gebied.

Zweden en Finland hebben ook investeringsplannen op het gebied van mijnenveegcapaciteit. In afwachting van de resultaten van de Nederlandse studie naar de internationale mijnenveegcapaciteit heeft Zweden zijn project uitgesteld. Ook Finland heeft grote interesse in samenwerking getoond. Spanje en Italië hebben op het ogenblik geen mijnenveegcapaciteit, maar zullen de komende jaren een beperkte mijnenveegcapaciteit herintroduceren. Met beide landen zijn contacten gelegd om de mogelijkheden tot samenwerking te onderzoeken.

Interdepartementale samenwerking. Met de brief van 24 mei 2006 over Defensie en nationale veiligheid (Kamerstuk 29 800 X, nr. 84) bent u geïnformeerd over de bijdragen van Defensie als veiligheidspartner van de civiele autoriteiten. In het kader van de afspraken voor de intensivering van de civiel-militaire samenwerking (ICMS) zijn maatregelen getroffen om bij een verhoogde dreiging twee «schepen van de wacht» beschikbaar te stellen, waarvan één mijnenbestrijdingsvaartuig ten behoeve van het detecteren en ruimen van zeemijnen. Deze capaciteit is sinds 1 januari van dit jaar gegarandeerd. In het kader van havenbescherming levert Defensie vanaf 2011 een gegarandeerde capaciteit voor het opsporen en onschadelijk maken van explosieven.

Inschakeling Nederlandse industrie. In de verkennende fase voor de vervanging van de Dokkum-klasse mijnenvegers is samengewerkt met de Nederlandse defensiebedrijven en TNO. Het voornemen is, waar doelmatig, de samenwerking voort te zetten in de B/C-fase van het project «Herintroductie mijnenveegcapaciteit».

Inschakeling wetenschappelijk onderzoek. Zoals eerder in deze brief uiteengezet verricht TNO een onderzoek naar de internationale mijnenveegcapaciteit. Voor de verdere ontwikkeling van software ten behoeve van de planning en evaluatie van mijnenveegoperaties worden TNO en het Noorse defensie-onderzoeksinstituut FFI ingeschakeld. Ook is ondersteuning door wetenschappelijke instituten voorzien voor het verrichten van beperkt aanvullend onderzoek tijdens de realisatiefase.

Personele consequenties. Vooralsnog zijn ongeveer veertig extra vte’n nodig bij de walondersteuning. De bemanning van de AMBV’s hoeft niet te worden uitgebreid. Wel is extra opleiding nodig.

Communicatie en informatievoorziening. De verwerving van de mijnenveegcapaciteit heeft naar verwachting geen grote gevolgen op deze terreinen.

Arbo en milieu. De verwerving van de mijnenveegcapaciteit heeft naar verwachting geen gevolgen voor arbo en milieu.

Gerelateerde projecten. Elders in deze brief is reeds ingegaan op de relatie met het project «Aanpassing Mijnenbestrijdingscapaciteit».

FINANCIËLE ASPECTEN

Investeringskosten. In de commercieel vertrouwelijke brief die gelijktijdig met deze brief wordt verzonden treft u informatie aan over de investeringskosten van dit project.1

Personeels- en materieelexploitatie

De herintroductie van een mijnenveegcapaciteit is een van de maatregelen uit de Marinestudie 2005. De exploitatie wordt gefinancierd uit de besparingen die met de verkoop van vier M-fregatten worden bereikt. Op dit moment is het niet mogelijk een volledig overzicht van de exploitatiekosten van de mijnenveegcapaciteit op te stellen. In de (voor)studiefase (B/C-fase) van dit project zullen het bedrijfsvoeringsconcept en het instandhoudingsconcept verder worden uitgewerkt. Op basis van deze concepten worden de personele en materiële consequenties onderbouwd en kunnen de kosten worden vastgesteld.

VOORTZETTING VAN HET PROJECT

De genoemde TNO-studie naar de internationale mijnenveegcapaciteit zal Defensie meer inzicht geven in de internationale ontwikkelingen en de beschikbare productalternatieven. Hiermee kan uiteindelijk een gevalideerde keuze worden gemaakt die past binnen het budget.

Vanwege de TNO-studie, waarin de productalternatieven reeds worden meegenomen, kunnen de voorstudie- en studiefasen worden gecombineerd tot een B/C-fase. U zult over de resultaten hiervan worden geïnformeerd.

De staatssecretaris van Defensie,

C. van der Knaap


XNoot
1

Ter vertrouwelijke inzage gelegd, alleen voor de leden, bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven