nr. 31
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 november 2007
Eind 2006 is in opdracht van het Openbaar Ministerie de Rijksrecherche
gestart met een oriënterend strafrechtelijk onderzoek naar de wijze waarop
de geuridentificatieproeven zijn uitgevoerd door de gezamenlijke oefengroep
van speurhondengeleiders van de korpsen in Noord-en Oost-Nederland (Oefengroep
Oost).
De uitkomsten van het oriënterend onderzoek uitgevoerd door het bureau
Integriteit en Veiligheid van de politie Noord-en Oost-Gelderland was hiervoor
de aanleiding. Uit dit rapport van het bureau Integriteit en Veiligheid bleek
namelijk dat in de periode september 1997 tot en met maart 2007 de zogeheten
Oefengroep Oost regelmatig heeft nagelaten de geuridentificatieproeven blind
uit te voeren volgens het voorgeschreven protocol. Met een blinde uitvoering
wordt bedoeld dat de speurhondengeleider niet op de hoogte is van de sorteervolgorde
van de geurbuisjes, waardoor wordt verhinderd dat hij onbewust signalen afgeeft
aan de hond.
Inmiddels heeft de Rijksrecherche het onderzoek naar de handelwijze van
de Oefengroep Oost afgerond. De bevindingen van de Rijksrecherche hebben ertoe
geleid dat zeven speurhondengeleiders, allen afkomstig uit de Oefengroep Oost,
zullen worden vervolgd ter zake van valsheid in geschrift.
Tijdens het onderzoek van de Rijksrecherche naar de handelwijze van Oefengroep
Oost is uiteraard de vraag gerezen hoe de geuridentificatieproeven elders
in het land zijn uitgevoerd. Aanwijzingen voor het vermoeden dat ook in andere
regio’s de geuridentificatieproeven niet blind zouden zijn uitgevoerd,
zijn onderzocht. De resultaten van dit onderzoek geven geen aanleiding te
veronderstellen dat ook in andere regio’s de geurproeven niet volgens
de regels zijn uitgevoerd.
Daarnaast is er nog een verzoek gekomen om de geuridentificatieproef die
in een specifieke strafzaak van voor 1997 is gebruikt, te onderwerpen aan
een nader onderzoek. In dat kader werd verzocht het Rijksrechercheonderzoek
uit te breiden naar de periode voor 1997. De Rijksrecherche heeft dit onderzoek
verricht en is tot de conclusie gekomen dat er in dat geval volgens de regels
is gehandeld. Een onderzoek naar de wijze van uitoefening van de geuridentificatieproeven
van voor 1997 is niet opportuun. Uit het onderzoek is gebleken dat de omstandigheden,
die mede een rol hebben gespeeld bij het niet blind uitvoeren van de geurproeven,
zich pas na 1997 hebben voorgedaan.
Het College van procureurs-generaal heeft op basis van de resultaten van
de diverse onderdelen van het Rijksrechercheonderzoek besloten het onderzoek
te sluiten. Het openbaar ministerie zal zich verder richten op de vervolging
van de zeven speurhondenbegeleiders uit de Oefengroep Oost.
Tevens kan ik u melden dat de Hoge Raad inmiddels 43 herzieningsverzoeken
heeft ontvangen met betrekking tot mogelijk verkeerd uitgevoerde geuridentificatieproeven.
De minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin